• Appendix to Report no. 710401005 - Basisdocument Chloorbenzenen

      Slooff W; Bremmer HJ; Hesse JM; van den Berg R; Bloemen HJT; Eerens HC; Hrubec J; Janssens H; de Leeuw FAAM; van der Linden AMA; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1991-04-30)
      This document contains data on chlorobenzenes with regard to sources and distribution, the risks based on a consideration of exposure levels and harmful concentrations and the technical possibilities to reduce these risks. Chlorobenzenes form a group of 12 compounds in total. They are unnatural ; often they are produced by humans by chlorating benzenes, but it is possible that they are formed by integration of substreams of waste water and/or by degradation of chlorinated hydrocarbons. In the Netherlands there are standards and guidelines for soil and groundwater and for surface water, water and soil.<br>
    • Basisdocument Chloorbenzenen

      Slooff W; Bremmer HJ; Hesse JM; van den Berg R; Bloemen HJT; Eerens HC; Hrubec J; Janssens H; de Leeuw FAAM; van der Linden AMA; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1991-04-30)
      This document contains data on chlorobenzenes with regard to sources and distribution, the risks based on a consideration of exposure levels and harmful concentrations and the technical possibilities to reduce these risks. Chlorobenzenes form a group of 12 compounds in total. They are unnatural ; often they are produced by humans by chlorating benzenes, but it is possible that they are formed by integration of substreams of waste water and/or by degradation of chlorinated hydrocarbons. In the Netherlands there are standards and guidelines for soil and groundwater and for surface water, water and soil.<br>
    • Basisdocument Chloorfenolen

      Slooff W; Bremmer HJ; Janus JA; Matthijsen AJCM; van Beelen P; van den Berg R; Bloemen HJT; Canton JH; Eerens HC; Hrubec J; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1990-08-31)
      This report contains data on chlorophenols concerning its sources and distribution pattern (soil, water, air, biota), the risks based on a careful consideration of exposure levels and toxic concentrations, the technical possibilities of reducing these risks and the financial consequences for the industries concerned of any measures to be taken. Chlorophenols are mainly brought into the environment via man (directly or indirectly). There is no industrial production of chlorophenols in the Netherlands. The damaging effects of chlorophenols to the environment has generally decreased in the past years. This decrease is the direct result of a sharp reduction of the use of chlorophenols in the last decennium.<br>
    • Bijdragen veeteeltbedrijven aan ammoniak- en fijnstofconcentraties : Eindevaluatie LOG De Rips

      Bloemen HJT; Uiterwijk W; van der Hoek K; MLG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-06-17)
      In het Landbouw Ontwikkelingsgebied (LOG) De Rips in Noord-Brabant wordt de veeteelt uitgebreid. Uitgangspunt hierbij is dat de luchtkwaliteit niet mag verslechteren. Om de uitstoot van ammoniak en fijn stof (PM10) te verminderen zijn technische maatregelen ingevoerd voor bestaande en nieuwe bedrijven. Het gaat hierbij onder andere om zogenoemde gecombineerde luchtwassers, die de ventilatielucht met ammoniak en fijn stof uit stallen schoonmaken. Aanzienlijke verlaging ammoniakuitstoot met luchtwassers In gebieden met veel veeteeltbedrijven, zoals het LOG De Rips, draagt de ammoniakemissie uit stallen in belangrijke mate bij aan de lokale ammoniakconcentratie. In De Rips komen voornamelijk varkensbedrijven voor. De luchtwassers blijken de uitstoot van ammoniak zo ver te verminderen dat, ondanks intensievere veeteeltactiviteiten, de luchtkwaliteit niet afneemt. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM naar de concentraties ammoniak en fijn stof in de nabijheid van het LOG, en naar de bijdrage van het LOG aan deze concentraties. Hiervoor zijn in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) en de provincie Noord-Brabant van 2008 tot en met 2011 concentraties van ammoniak en fijn stof rondom het LOG gemeten. Effect luchtwassers op concentratie fijn stof geringer Uit het onderzoek blijkt ook dat de bijdrage van de emissie vanuit het LOG aan de concentratie van fijn stof rondom het LOG geringer is dan die van ammoniak. In tegenstelling tot ammoniak hebben meer bronnen dan alleen de stallen invloed op de concentratie fijn stof. Bovendien is er een substantiële achtergrondconcentratie fijn stof. Mede door het gebruik van luchtwassers zijn de huidige grenswaarden voor zowel het jaargemiddelde als het aantal dagen met concentraties hoger dan 50 microgram per kubieke meter voor fijn stof in De Rips niet overschreden. Verwachte ontwikkelingen in het LOG tot 2015 De plannen voor 2015 voor dit gebied geven aan dat de veestapel in het LOG verder wordt uitgebreid. Wat ammoniak betreft zal de luchtkwaliteit hierdoor nauwelijks veranderen, mits de luchtwassers net zo blijven functioneren als tijdens de metingen. Kritischer is de situatie voor fijn stof. De uitbreiding kan ertoe leiden dat zelfs met goed functionerende luchtwassers de grenswaarde voor de daggemiddelde concentratie kan worden overschreden. Dit is uiteraard mede afhankelijk van hoe de fijnstofemissies buiten het LOG, en daarmee de achtergrondconcentratie, zich ontwikkelen.
    • Bijdragen veeteeltbedrijven aan fijnstofconcentraties. Tussentijdse evaluatie LOG De Rips

      Bloemen HJT; Uiterwijk JW; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-03-26)
      De bijdrage van emissies uit intensieve varkenshouderijen aan fijnstof- en ammoniakconcentraties kan worden vastgesteld met metingen in de directe omgeving. Hiermee kunnen in de toekomst de effecten van het reconstructie beleid in Landbouw Ontwikkelingsgebieden worden gevolgd. Het onderzoek is gericht op het effect van beleidsmaatregelen in het kader van de reconstructie van de veeteeltsector waarbij verdichting van veeteeltbedrijven en toepassing van technische installaties zullen leiden tot veranderingen van de emissies. Metingen in de directe omgeving van het Landbouw Ontwikkelingsgebied De Rips, waar vooral varkenshouderijen zijn gevestigd, toonden een duidelijke bijdrage van stalemissies aan ammoniak. De bijdrage van fijn stof is geringer maar wel waarneembaar. Met dit resultaat wordt de beslissing voor voortzetting van het project onderbouwd en de uitbreiding naar het Landbouw Ontwikkelingsgebied in de Gelderse Vallei (vooral pluimveebedrijven) gerechtvaardigd.
    • Bijdragen veeteeltbedrijven aan fijnstofconcentraties. Tussentijdse evaluatie LOG Gelderse Vallei, november 2008 - juni 2009

      Bloemen HJT; Uiterwijk JW; van der Hoek KW; CMM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-06-17)
      In 2008 droeg de intensieve pluimveehouderij in de Gelderse Vallei voor circa 10 procent bij aan de concentraties fijn stof in de omgeving van deze bedrijven. De concentratie fijn stof in deze regio is vergelijkbaar met die in regionale locaties in Nederland zonder pluimveehouderijen waar het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit metingen verricht. De bijdrage van de intensieve pluimveehouderij aan ammoniakconcentraties was 50 procent. Deze concentraties behoren tot de hoogste van het land. Dit blijkt uit een tussentijdse evaluatie van de opzet van metingen in het landbouwontwikkelingsgebied De Gelderse Vallei. Het RIVM heeft het onderzoek uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VROM als onderdeel van het Programma Gecombineerde Luchtwassers. De Gelderse Vallei is een van de circa tien LOG's in Nederland die zijn ingesteld om de fijnstofemissies uit de landbouw terug te dringen. In deze regio's worden landbouwbedrijven vergroot (geintensiveerd) om hun kracht in deze gebieden te versterken en landbouw daarbuiten af te remmen. Ook zijn technische maatregelen genomen, zoals de gecombineerde luchtwasser die ammoniak en fijn stof uit de lucht in stallen filtert. De meetresultaten vormen de nulmetingen voor het onderzoek naar fijnstofconcentraties in de Gelderse Vallei dat van 2008 tot 2011 loopt. Met de nulmetingen kunnen de effecten van technische maatregelen en de intensivering van veeteeltbedrijven in de nabije toekomst worden gevolgd. In de toekomst zullen de evaluaties worden aangevuld met specifieke gegevens over de landbouwactiviteiten in het LOG en de mate waarin de technische voorzieningen zijn gerealiseerd. Hiermee kunnen de effecten van het beleid worden beoordeeld en de bevindingen worden geextrapoleerd na andere LOG's.
    • Bijdragen veeteeltbedrijven aan fijnstofconcentraties. Tussentijdse rapportage 2008 LOG De Rips

      Bloemen HJT; Uiterwijk W; van der Hoek K; CMM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-06-17)
      Het RIVM heeft in 2008 de luchtkwaliteit in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) De Rips in Noord-Brabant in beeld gebracht met behulp van metingen van fijn stof en ammoniak. Hiermee wordt de invloed van emissies van vooral varkenshouderijen in dit gebied op de concentratie fijn stof weergegeven. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) in De Rips is vergelijkbaar met die op regionale locaties in Nederland waar het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit metingen verricht. Het aantal dagen met concentraties hoger dan 50 microgram per kubieke meter is lager dan het maximum toegelaten aantal van 35. De bijdrage van de emissies in het LOG aan de concentraties op de meetlocaties wordt gemiddeld over een jaar geschat op enkele microgrammen per kubieke meter. Verder zijn relatief hoge concentraties ammoniak gemeten, voor ongeveer de helft veroorzaakt door emissies uit het LOG zelf. Het onderzoek is in opdracht van het ministerie van VROM en de provincie Noord-Brabant uitgevoerd. Het geeft een eerste schatting van de mate waarin de emissies fijn stof en ammoniak uit het gebied met intensieve veeteelt de directe omgeving belasten. De meetresultaten vormen de nulmetingen voor het onderzoek naar fijnstof- en ammoniakconcentraties in De Rips dat van 2007 tot 2011 loopt. Met dit onderzoek kunnen de effecten van vergrote landbouwbedrijven (intensivering) en de installatie van technische voorzieningen, waaronder gecombineerde luchtwassers, in het LOG De Rips worden gevolgd. Het LOG De Rips is een van tien LOG's in Nederland waarvoor de resultaten van dit onderzoek van belang zijn.
    • Chemical characterization and source apportionment estimates of particulate matter collected within the framework of EU project HEPMEAP

      Bloemen HJT; Gerlofs-Nijland ME; Janssen NAH; Sandstrom T; Bree L van; Cassee FR; Umea University, Sweden; LMV; MGO; LOK (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-08-08)
      The chemical composition of fine (0.1 - 2.5 um) and coarse mode (2.5 - 10 um) particulate matter is determined with specific attention paid to indicators of traffic emissions. Inorganic ions nitrate, sulphate and ammonium sum to 34% of PM mass and the measured organics from combustion processes up to 2%. Rough estimates of the traffic contributions of these two fractions vary from 30% to 60%. In the framework of the project 'Health effects of particles from motor engine exhaust and ambient pollution - HEPMEAP', a unique European collaboration between toxicologists and epidemiologists, ambient particulate matter (PM) was collected at various sites across Europe during the periods, November 2001 and March 2003. The HEPMEAP project studies the relation between the composition of particulate matter, and the toxicity and health effects. Besides strong similarities, PM samples from these various locations/sources show substantial differences in chemical composition. For example, samples from the rural location in Northern Sweden were highly dominated by organic matter, most likely originating from wood combustion. The data presented in this report will provide valuable information for in vitro and in vivo toxicity studies performed within this European Union research project.
    • Chemical characterization and source apportionment estimates of particulate matter collected within the framework of EU project HEPMEAP

      Bloemen HJT; Gerlofs-Nijland ME; Janssen NAH; Sandstrom T; van Bree L; Cassee FR; LVM; MGO; LOK (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMUmea UniversitySweden, 2005-08-08)
      Een groot deel van de massa van het fijnstof bestaat uit anorganisch aerosol (34% nitraat, sulfaat en ammonium). Daarnaast bestaat circa 2% uit organisch materiaal afkomstig van verbrandingsprocessen. Ruwe schattingen van de verkeersbijdrage voor deze twee fracties varieren tussen 30% en 60%. In het kader van het project 'Health effects of particles from motor engine exhaust and ambient pollution - HEPMEAP', een unieke Europese samenwerking tussen toxicologen en epidemiologen, is buitenlucht fijnstof verzameld op diverse locaties in Europa gedurende de periode november 2001 - maart 2003. In het HEPMEAP project zijn relaties tussen de samenstelling van fijnstof en toxische en andere gezondheidseffecten bestudeerd. De chemische samenstelling van twee fracties (0.1 - 2.5 um en 2.5 - 10 um) is bepaald met aandacht voor specifieke verkeersindicatoren. Behalve grote overeenkomsten in samenstelling van fijnstof op de verschillende locaties, zijn ook locatie-specifieke verschillen gevonden. Zo bleek op de locatie in Noord-Zweden relatief hoge concentraties organisch aerosol in fijnstof voor te komen, wat in een belangrijke mate afkomstig is van houtverbranding. De gegevens in dit rapport worden gebruikt om de resultaten van experimenteel toxicologisch onderzoek wat ook is uitgevoerd in het kader van dit project, nader te verklaren.
    • Composition and sources of fine particulate matter (PM2.5) in the Netherlands

      Bloemen HJT; Mooibroek D; Cassee FR; van Putten EM; MGO; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-04-16)
      Tussen 1998 en 1999 vormde de uitstoot van wegverkeer de voornaamste bijdrage aan fijn stof. Andere belangrijke bijdrages waren indirecte emissies van alle vormen van gemotoriseerd verkeer (fijn stof gevormd uit gassen), energieproductie en landbouw. Dit blijkt uit een onderzoek van het RIVM naar de bronbijdragen aan PM2,5 (fijn stof met een diameter kleiner dan 2,5 micrometer) over deze periode. De negatieve gevolgen van fijn stof op de volksgezondheid, zoals een verkorte levensduur en een toename in ernst en omvang van luchtwegaandoeningen, zijn onderkend. Om passende beleidsmaatregelen tegen de uitstoot van fijn stof te kunnen bepalen heeft het RIVM onderzocht welke bronnen in de periode 1998-1999 aan deze uitstoot bijdragen. Hiermee wordt het beleid van de overheid, dat de vervuiling bij bron aanpakt, ondersteund. Gemiddeld is in een bebouwd gebied in Nederland in de periode 1998-1999 de bijdrage van verkeer 38 procent (12 procent diesel, 26 procent benzine). De bijdrage van olieverbranding en daaraan gerelateerde bronnen bedraagt 7 procent. De bijdrage van natuurlijke bronnen (zeezout en bodemstof) bedraagt 10 procent. De resterende 45 procent zijn indirecte emissies van verkeer, energieproductie en landbouw. De zes onderzochte meetlocaties lagen in het midden van het land. Elke locatie werd voornamelijk door een van de volgende fijnstofbronnen belast: drukke verkeersweg, stedelijke omgeving, industrieel gebied, landelijk gebied nabij de zee of nabij intensieve veehouderij. De relatieve bronbijdragen verschilden aanzienlijk per locatie en per seizoen. De concentraties fijn stof zijn groter in de winter dan in de zomer, wat in bebouwde gebieden vooral door verkeersbijdragen kan worden verklaard. Voor een koppeling met gezondheidseffecten en een nauwkeurigere schatting van de bronbijdragen op een locatie zijn uitgebreidere metingen noodzakelijk.
    • Extracten van buitenlucht-aerosolen: mutageniteit in zoogdiercellen in vitro en chemische fractionering

      Knaap AGAC; Bergkamp WGM; van de Wiel HJ; Bloemen HJT; Voogd CE; Kramers PGN (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1985-01-31)
      Extracten van buitenlucht-aerosol blijken mutageen te zijn bij V79 Chinese hamstercellen, met toepassing van verschillende typen metabole activering. De cytotoxiciteit van een nitroverbinding (als model voor vermoedelijk in aerosol-extracten voorkomende stoffen) voor deze cellen blijkt in anoxische condities verhoogd te worden. Mogelijk is dit een basis voor een methode om het gehalte aan deze klasse stoffen in aerosol-extracten aan te geven. Fractionering van aerosol-extracten met oplosmiddelen van oplopende polariteit, leverde 5 fracties op waarvan de eerste twee resp. de alkanen en polycyclische aromaten bleken te bevatten. De fracties verschilden duidelijk en reproduceerbaar m.b.t. mutageniteit in de Ames-test. De "recovery" aan mutageniteit liet echter nog te wensen over.<br>
    • Generation and characterization of an aerosol for animal inhalation experiments. I: Nebulized solutions

      Balfoort HW; Bloemen HJT; Rombout PJA (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1988-07-31)
      Een methode voor de generatie van aerosolen met behulp van een nebulizer systeem werd ontwikkeld en getest met KCl en Cd2Cl oplossingen met concentraties varierend van 1 tot 30 g/l. Hiermee werden aerosol concentraties verkregen van 10 +/- 1 mg/m3 tot 160 +/- 10 mg/m3 bij een debiet van 0,8 l/min. De deeltjesgrootte verdeling was log-normaal, de geometrische standaarddeviatie van de numerieke verdeling bedroeg 1,8 en de massa mediane aerodynamische diameter varieerde van 0,14 - 0,15 mum bij een concentratie van de oplossing van 1 g/l tot 0,24 mum bij een concentratie van 30 g/l. Het aantal deeltjes was onafhankelijk van de concentratie van de oplossing en bedroeg 5,2 - 5,7 * 10,6 deeltjes/ml. De stabiliteit van de aerosol concentratie was beter dan 90%/uur. Methoden voor het karakteriseren van aerosol worden kort geevalueerd. Met de beschreven methode kunnen kortdurende inhalatie experimenten worden uitgevoerd met een beperkt aantal dieren.<br>
    • Integrated Criteria Document chlorobenzenes : [with appendix]

      Slooff W; Bremmer HJ; Hesse JM; Matthijsen AJCM; van den Berg R; Bloemen HJT; Eerens HC; Hrubec J; Janssens H; de Leeuw FAAM; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1991-10-31)
      This document contains data on chlorobenzenes with regard to sources and distribution, the risks based on a consideration of exposure levels and harmful concentrations and the technical possibilities to reduce these risks. Chlorobenzenes form a group of 12 compounds in total. They are unnatural ; often they are produced by humans by chlorating benzenes, but it is possible that they are formed by integration of substreams of waste water and/or by degradation of chlorinated hydrocarbons. In the Netherlands there are standards and guidelines for soil and groundwater and for surface water, water and soil.<br>
    • Integrated Criteria document Chlorophenols

      Slooff W; Bremmer HJ; Janus JA; Matthijsen AJCM; van Beelen P; van den Berg R; Bloemen HJT; Canton JH; Eerens HC; Hrubec J; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1991-08-31)
      This report contains data on chlorophenols concerning its sources and distribution pattern (soil, water, air, biota), the risks based on a careful consideration of exposure levels and toxic concentrations, the technical possibilities of reducing these risks and the financial consequences for the industries concerned of any measures to be taken. Chlorophenols are mainly brought into the environment via man (directly or indirectly). There is no industrial production of chlorophenols in the Netherlands. The damaging effects of chlorophenols to the environment has generally decreased in the past years. This decrease is the direct result of a sharp reduction of the use of chlorophenols in the last decennium.<br>
    • De invloed van bebouwing en vegetatie op luchtkwaliteit. Scanning en scouting lucht

      Bloemen HJT; Uiterwijk W; van Putten E; Wesseling J; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-12-14)
      De invloed van bebouwing en vegetatie rond snelwegen op de luchtkwaliteit blijkt gering en in enkele gevallen complex van aard. Gebouwen en vegetatie kunnen van invloed zijn op de luchtkwaliteit van de directe omgeving. De mate waarin is in geval van overschrijdingen van de EU-richtlijnen van belang voor de verantwoordelijke bestuurders. Om meer inzicht te verkrijgen in deze effecten is onderzoek uitgevoerd door het RIVM. In een beperkt complexe situatie rondom een snelweg en een provinciale weg zijn luchtkwaliteitsmetingen voor PM10 en stikstofdioxide uitgevoerd.<br>De invloed van vegetatie kon niet worden aangetoond en wordt voor de onderhavige situatie als zeer gering of afwezig geschat. Nader onderzoek waarbij de structuur van de vegetatie verder wordt geoptimaliseerd kan wellicht uitsluitsel geven over de mogelijk positieve invloed hiervan. De invloed van hoge gebouwen is zeer complex gebleken en kan leiden tot hogere concentraties stikstofdioxide aan de lijzijde van het gebouw. Een belangrijke observatie in het onderzoek is de hoge bijdrage van lokaal verkeer. In het onderhavige onderzoek werd dit duidelijk onderschat en verwacht wordt dat dit vaker plaatsvindt. Hierdoor kan de relatieve invloed van maatregelen gericht tegen de emissies van verkeer op de snelweg worden overschat.<br>
    • Invloed van vegetatie op stikstofdioxideniveaus. Een orienterend onderzoek

      Bloemen HJT; Uiterwijk W; Wesseling J; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-12-14)
      Adsorptie van stikstofdioxide door bomen (Hollandse lindes) blijkt geen meetbare invloed te hebben op de concentraties in een typische straat in een stedelijke omgeving. In een onderzoek, uitgevoerd door het RIVM gedurende een klein jaar (42 weken) zijn de concentraties stikstofdioxide op een aantal locaties op de Maliebaan te Utrecht gemeten als 14-daagse gemiddelde waarden. De Maliebaan is een brede laan met een hoofdrijbaan en aan beide zijden een fietspad en een ventweg en enkele rijen Hollandse lindes hiertussen. De variatie van de NO2-concentraties in de tijd volgden die van andere locaties in Utrecht en bleven ongewijzigd nadat het blad van de bomen was verdwenen tijdens de herfst van 2006. Tussen de verschillende locaties op de Maliebaan, zowel aan de muren van de huizen langs de Maliebaan, als onder het bladerdak nabij de rijbaan, bleken slechts geringe concentratieverschillen te bestaan die zowel tijdens het groeiseizoen als daarna instant bleven. Op grond van dit orienterend onderzoek kan geconcludeerd worden dat de invloed van begroeing in de vorm van bomen op stikstofdioxideconcentraties in een stedelijke omgeving gering zullen zijn. De resultaten van dit onderzoek kunnen een bijdrage leveren aan verder onderzoek naar de ontwikkeling van maatregelen voor de reductie van luchtverontreinigingniveaus in steden.
    • Kwantitatieve schatting van het gezondheidseffect voor de Nederlandse bevolking door blootstelling aan PM10 (&quot;fijn stof&quot;)

      van Aalst RM; Bloemen HJT; van Bree L; Buringh E; Diederen HSMA; Fischer PH; de Hollander AEM; Houthuijs DJM; Koenemann WH; Lebret E; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1995-01-31)
      De conclusie van dit rapport is dat bij de huidige Nederlandse niveaus van deeltjesvormige luchtverontreiniging sprake lijkt te zijn van ernstige gezondheidseffecten in de Nederlandse populatie. In deze samenvatting zit een tweeledige boodschap verpakt. Enerzijds wordt op basis van herhaald, consistent en in vele landen uitgevoerd epidemiologisch onderzoek geschat dat dagelijkse blootstelling aan PM10 in Nederland kan leiden tot een vervroegde dagelijkse sterfte bij enige duizenden personen per jaar en tot ernstige gezondheidseffecten bij enige tienduizenden personen per jaar. Anderzijds schiet onze kennis tekort om de gevonden uitkomsten volledig te kunnen verklaren. Het feit dat bij de huidige niveaus aan luchtverontreiniging associaties met sterfte worden gevonden blijft een opmerkelijke bevinding. Het is de vraag of de gevonden effecten toe te schrijven zijn aan PM10 of aan een andere factor die een hoge correlatie heeft met PM10. Op verzoek van DGM heeft het RIVM een kwantitatieve schatting uitgevoerd van de gezondheidseffecten van blootstelling van de bevolking aan deeltjesvormige luchtverontreiniging, geindiceerd door PM10. PM is een afkorting van 'particulate matter' en PM10 heeft betrekking op de deeltjesdiameter die kleiner is dan 10 micrometer (10 mum). Dergelijke deeltjes kunnen diep in de luchtwegen doordringen. De gezondheidseffecten zijn geschat door gegevens over het daggemiddelde van de PM10-niveaus in 1993, zoals gemeten door het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit, te koppelen aan concentratie-respons relaties uit buitenlandse en Nederlandse epidemiologische studies. De ruimtelijke variatie in PM10-niveaus is gering, per dag zijn de verschillen over Nederland doorgaans niet meer dan een factor twee. De variatie van dag tot dag kan aanzienlijk zijn. Tijdens episoden worden niveaus gemeten die een factor tien tot vijftien hoger zijn dan de achtergrondniveaus. Men onderscheidt primair geemitteerd aerosol en secundair aerosol dat door chemische omzetting ontstaat uit gasvormige luchtverontreiniging vooral zwavel-en stikstofoxiden. De lange atmosferische verblijftijd van enkele dagen betekent dat PM10 tevens een grootschalig probleem is. In 1993 is op ongeveer de helft van de meetlokaties het jaargemiddelde luchtkwaliteitsdoel van 40 mug/m3 met maximaal 20% overschreden. Het daggemiddelde kwaliteitsdoel van 140 mug/m3 is vrijwel overal op een of enkele dagen overschreden. Op basis van de huidige epidemiologische gegevens is niet aan te geven of de berekende mortaliteit ten gevolge van de acute blootstelling aan deeltjesvormige luchtverontreiniging slechts enkele dagen of weken eerder sterven inhoudt, of dat de toename van het PM10-niveau leidt tot een verlies aan levensjaren. Deeltjesvormige luchtverontreiniging lijkt het tijdstip van overlijden te vervroegen van met name oudere mensen met hart-vaatziekten en ziekten van de luchtwegen, of een anderszins zwakke gezondheid. De omvang van de verhoging van de sterfte is zodanig dat de door VROM gehanteerde risicogrens van 10-6 per jaar wordt overschreden. Het is verder belangrijk om op te merken dat met de huidige kennis geen drempelwaarde is aan te geven, waaronder de vervroegde sterfte niet optreedt. Behalve met een vervroegde mortaliteit is blootstelling aan PM10 geassocieerd met een verhoging van ziekenhuisopnamen als gevolg van ademhalingsziekten, een toename van luchtwegklachten, een reversibele daling van de longfunctie en een acute verergering van astma en een toename van medicijngebruik bij astmatici. De omvang van deze effecten is groter dan die van de sterfte ; waarbij sterfte kan worden beschouwd als het cumulatieve resultaat van onderliggende effecten. Vanwege de onzekerheid in de concentratie-respons relatie en de extrapolatie van literatuurgegevens uit het buitenland naar de Nederlandse situatie, varieert de onder- en bovengrens van de onzekerheid in de kwantitatieve uitspraken van een factor twee tot meer dan twintig. De schattingen van de sterftecijfers zijn in het algemeen nog het meest betrouwbaar. De berekeningen wijzen uit dat alleen het terugbrengen van piekbelastingen als beleidsoptie relatief weinig bijdraagt aan de vermindering van de gezondheidseffecten. De gemiddeld voorkomende niveaus dragen relatief meer bij dan korte episoden met pieken. Het is vooralsnog de vraag of PM10 een voor de gezondheid relevante maat is, en daarmee of PM10 verlaging wel het juiste bestrijdingsdoel is. Het is bovendien moeilijk om aan te geven of het uitvoeren van beleid gebaseerd op terugdringen van PM10-niveaus als doel op zich, effectief de gezondheidseffecten zal reduceren. Uitspraken over de effectiviteit van specifieke beleidsmaatregelen kunnen worden verbeterd wanneer de onzekerheden over gezondheidseffecten worden verkleind, de kennis met betrekking tot verspreiding, blootstelling en werkingsmechanisme wordt vergroot en de bronnen die bijdragen aan de voor gezondheidseffecten meest kritische fracties van deeltjesvormige buitenluchtverontreiniging beter worden gekend. Mogelijke alternatieven voor het beleid en hun effecten kunnen daarna via een proces van kwantitatieve effectschatting worden doorgerekend.<br>
    • Luchtverontreiniging door de Luchthaven Schiphol. Deel III. Meetresultaten organische componenten en mutageniteit

      Bloemen HJT; Bos HP; Jekel AA; Vaessen HAMG; Voogd CE (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1991-02-28)
      Air pollution around the Airport Schiphol has been characterized by the concentration of organic compounds and mutagenicity. At a limited number of days the concentration of volatile organic compounds and polycyclic aromatic hydrocarbons as well as the mutagenic activity of particulate matter, tested according to Ames, have been determined. The found concentrations and mutagenic activity are comparable with those usually measured in urban areas.<br>
    • Monitoring Black Smoke? Its value for monitoring the impact of abatement measures

      Bloemen HJT; van der Meulen A; Mooibroek D; Cassee FR; MGO; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-02-07)
      Zwarte Rook is een luchtkwaliteitsparameter die wordt gemeten in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en die dienst kan doen als indicator voor de emissies van verkeer en daarmee de impact van de maatregelen die zowel lokaal als landelijk worden genomen. Een verkennende studie gebaseerd op bestaande gegevens en de meetresultaten van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit is uitgevoerd door het RIVM. Het doel van deze studie was de bruikbaarheid van de Zwarte Rook meetresultaten te onderzoeken voor het verkrijgen van inzicht in de effecten van de verschillende beleidsmaatregelen gericht op het reduceren van verkeersemissies (uitlaat emissies). De emissie gegevens van een reeks van bronnen geven aan dat elementair koolstof vooral door verbrandingsprocessen wordt uitgestoten waarvan het verkeer de belangrijkste is in de stedelijke en geindustrialiseerde omgeving. Evaluatie van de LML Zwarte Rook data laat zien dat de hoogste concentraties gemeten worden in een stedelijke en verkeerrijke omgeving . Op grond van meetgegevens ten tijde van een interventie in Utrecht bleek dat stagnatie van verkeer tot sterk verhoogde concentratie leidt die weer kunnen worden gereduceerd door specifieke maatregelen waaronder het verbeteren van de doorstroming. Een eenvoudige trend analyse toont aan dat een geringe neergaande trend vooral grootschalig van aard is. In de stedelijke omgeving vinden weliswaar sinds 1997 geen sterke verhogingen meer plaats tijdens de winterperiodes maar de seizoensgebonden verhogingen (winter hoog, zomer laag) is voor de onderzochte locaties nauwelijks veranderd. Deze inzichten onderstrepen dat Zwarte Rook een adequate indicator is voor verkeer en daarmee voor het effect van beleidsmaatregelen. Nu specifieke lokale maatregelen worden getroffen in de stedelijke wordt het aanbevolen om de opzet van het Zwarte Rook netwerk hieraan aan te passen.
    • Nachgasen von Schaedlingsbekaempfungsmitteln aus Containerguetern

      Knol T; Broekman MH; Putten EM van; Uiterwijk JW; Ramlal MR; Bloemen HJT; Schols E; Veldman W; VROM Inspectie regio Zuid-West; IMD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-05-02)
      Container mit Guetern, die in die Niederlande eingefuehrt werden, sind oft mit einem Schaedlingsbekaempfungsmittel behandelt worden (sogenannte Begasung). Haeufig verwendete Schaedlingsbekaempfungsmittel sind Methylbromid und Chlorpikrin sowie Phosphin. Es besteht die Moeglichkeit, dass diese Gase in die Gueter gelangen und bei der Verwendung der Gueter durch die Verbraucher eine Ausdunstung (Restgasabgabe) erfolgt. Wie die vorliegende Untersuchung gezeigt hat, koennen Gueter wie zum Beispiel Matratzen, Schuhwerk, Taschen und kleine Figuren noch lange Zeit nach der Begasung Schaedlingsbekaempfungsmittel ausdunsten. Dadurch koennen die Verbraucher unbeabsichtigt diesen Restgasen ausgesetzt werden. Ausserdem hat sich herausgestellt, dass bei Nahrungs- oder Arzneimitteln die Begasung zu einer oralen Aufnahme von Schaedlingsbekaempfungsmitteln und moeglicherweise auch zur Veraenderung der chemischen Zusammensetzung des Nahrungs- oder Arzneimittels fuehren kann. Diese Untersuchung wurde im Auftrag der VROM-Inspektion des niederlaendischen Ministeriums fuer Wohnungswesen, Raumordnung und Umwelt durchgefuehrt.