• Bisphenol A : Part 1. Facts and figures on human and environmental health issues and regulatory perspectives

      Bakker J; te Biesenbeek JD; Boon PE; Bos P; van Broekhuizen FA; Geertsma R; Geraets L; de Jong W; Mennes W; Palmen NGM; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-09-02)
      Bisfenol A (BPA) is een industrieel gefabriceerde stof die in veel producten zit, zoals verschillende soorten kunststof die worden toegepast in onder meer bouwmaterialen, verpakkingsmateriaal van voedsel, speelgoed en medische hulpmiddelen, kassabonnetjes en verven en coatings. BPA heeft effect op het hormoonsysteem, waardoor er momenteel discussie is over mogelijke schadelijke effecten. Het RIVM heeft een overzicht gemaakt van de belangrijkste afgeronde en nog lopende nationale en internationale beoordelingen van mogelijke risico's van BPA voor mens en milieu, en de onzekerheden daarin. Op basis van wetenschappelijke studies die tot nu toe zijn gepubliceerd is niet duidelijk of BPA bij de huidige blootstellingsniveaus schadelijk is voor mensen. De blootstelling aan BPA via consumentenproducten, voeding en medische hulpmiddelen is lager dan de huidige waarde die acceptabel wordt geacht. Er zijn wel indicaties dat blootstellingen van werknemers die met BPA werken, een risico kunnen vormen. Vervolgonderzoek is nodig om hier meer duidelijkheid over te krijgen. Ook kunnen de nog lopende beoordelingen van BPA leiden tot een bijstelling van de nu gehanteerde waarde waaronder blootstelling acceptabel wordt geacht. Daarnaast kunnen hormoonverstorende effecten bij organismen in het milieu optreden. Het is alleen niet duidelijk in welke mate en bij welke concentratie dat gebeurt. In het laboratorium zijn effecten waargenomen nadat waterorganismen direct aan hoge concentraties zijn blootgesteld. De voortplanting en de ontwikkeling van onder meer vissen en waterslakken raakt dan verstoord. In de praktijk zijn de concentraties in water lager en worden zulke effecten niet gezien. Wetenschappers verschillen van inzicht over de mogelijkheid dat deze effecten ook bij zeer lage blootstellingen optreden. Wel is zeker dat BPA zich ophoopt in sediment, waardoor lokaal hoge concentraties kunnen ontstaan die mogelijk schadelijk zijn voor in sediment levende organismen, zoals wormen. In sommige wetenschappelijke studies wordt bezorgdheid geuit over mogelijke risico's van huidige blootstellingniveaus voor het ongeboren kind, baby's en jonge kinderen. Naar verwachting zijn zij gevoeliger voor hormoonverstorende effecten dan volwassenen doordat hun lichaam nog niet volgroeid en sterk in ontwikkeling is. Daarbij kunnen zij aan relatief hogere concentraties blootstaan, bijvoorbeeld door te sabbelen op speelgoed, en vanwege hun geringe lichaamsgewicht. Het is echter onzeker of deze blootstelling een gezondheidsrisico veroorzaakt. De kennis over de mogelijke hormoonverstorende effecten van BPA op de gezondheid is sterk in ontwikkeling. In de EU en in verschillende Europese landen waaronder Nederland zijn preventief maatregelen genomen om de risico's op nadelige gezondheidseffecten te verminderen. Eind 2014, begin 2015 zullen verschillende belangrijke nu lopende Europese beoordelingen van BPA worden afgerond. In de loop van 2015 zal het RIVM de uitkomsten van deze nog lopende beoordelingen meenemen in een vervolgstudie waarin de risico's van BPA nader zullen worden geduid. Hierop wordt een beleidsadvies gebaseerd waarin zal worden aangegeven of eventuele aanvullende maatregelen in Nederland nodig zijn om de mogelijke risico's van BPA voor mens en milieu te beperken.
    • Cumulative exposure to residues of plant protection products via food in the Netherlands

      Boon PE; van Donkersgoed G; te Biesebeek JD; Wolterink G; Rietveld AG; VVH; VPZ (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2018-07-06)
      People are exposed to residues of different plant protection products via food. This can be due to the consumption of different foods which contain different residues or because more than one residue is present in a food product. RIVM has analysed this so called cumulative exposure to residues from plant protection products via food. In this study, substances that may affect the thyroid and those that may affect the nervous system were included. The current exposure to these substances is not likely to cause a health effect on the thyroid. With regard to the substances that may affect the nervous system a risk cannot be excluded. This is because the margin between the calculated exposure and the limit that is considered safe is relatively small. The real exposure is most likely lower than the calculated exposure, due to uncertainties in the calculation. Cumulative exposure assessment is based on the assumption that only substances that affect the same organ should be summed. To analyse the safety of cumulative exposure to all residues of plant protection products via food, it is necessary to determine which substances should be summed for other organs than the thyroid and nervous system. The European Food Safety Authority (EFSA) is currently working on further grouping of substances. This requires analysis of all the available data on adverse effects of residues in plant protection products.
    • Dietary exposure to cadmium in the Netherlands

      Sprong RC; Boon PE; VVH; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-06-09)
      Het RIVM heeft in 2015 berekend hoeveel cadmium mensen binnen kunnen krijgen via voeding in Nederland. Uit de berekening blijkt dat kinderen tot de leeftijd van ongeveer 10 jaar gemiddeld meer cadmium binnen krijgen dan wenselijk is. De hoeveelheid cadmium die mensen gemiddeld gedurende hun leven via de voeding binnenkrijgen is echter zodanig laag dat het risico op schadelijke gezondheidseffecten verwaarloosbaar is. Kinderen krijgen naar verhouding meer cadmium binnen, omdat zij per kilogram lichaamsgewicht meer eten dan volwassen. De voedselgroepen granen, aardappels, groente en fruit dragen het meeste bij aan de totale blootstelling (circa 80 procent).<br> <br>Cadmium komt vooral via de bodem in voeding terecht. De stof kan nadelig zijn voor de gezondheid doordat het stapelt in de nieren. Wanneer de concentratie te hoog wordt, kan het de werking van de nieren schaden.<br> <br>Voor de innameberekening van cadmium zijn voldoende concentratiegegevens beschikbaar voor producten als melk, granen, groente, fruit en aardappelen. Van een aantal voedingsmiddelen zijn deze gegevens niet of slechts beperkt beschikbaar, waaronder vlees, pindaproducten, bewerkte cacao, oliezaden (vooral zonnebloempitten), ananas, runder- en varkenslever en bepaalde vissoorten (koolvis, kabeljauw, zalm en haring). Met deze gegevens zou de innameberekening verder kunnen worden geoptimaliseerd.<br> <br>De beschikbare concentratiegegevens van cadmium in producten zijn gecombineerd met voedselconsumptiegegevens van de Voedselconsumptiepeiling (VCP). Daarna is de berekende inname vergeleken met de gezondheidslimiet die voor deze stof geldt. Deze limiet is gebaseerd op de gemiddelde hoeveelheid van een stof waar mensen langdurig dagelijks aan mogen worden blootgesteld, zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid.<br> <br>De gemiddelde cadmiuminname varieert van 0,57 microgram per kilo lichaamsgewicht per dag bij 2-jarigen tot ongeveer 0,20 microgram per kilo lichaamsgewicht per dag op volwassen leeftijd.<br>
    • Dietary exposure to dioxins in the Netherlands

      Boon PE; te Biesebeek JD; de Wit-Bos L; van Donkersgoed G; VVH; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-10-31)
      De inname van dioxinen via de voeding geeft op dit moment in Nederland geen aanleiding meer tot zorg voor de volksgezondheid. In 2014 ligt de berekende inname bij de Nederlandse bevolking als geheel namelijk voor het eerst niet boven de gezondheidslimiet. De belangrijkste dioxinebronnen blijven melk, rundvlees en plantaardige oliën en vetten. Dit blijkt uit nieuwe berekeningen van het RIVM. De daling komt doordat er de afgelopen decennia steeds minder dioxinen in onze voeding zit. De verwachting is dat de concentraties in voedsel inmiddels hun laagste niveau hebben bereikt en niet verder zullen dalen. Mogelijk heeft ook een ander consumptiepatroon aan de daling bijgedragen. Dioxinen zitten namelijk vooral in vette onderdelen van voedingsmiddelen en mensen kiezen steeds vaker voor vetarme producten. Het blijft echter belangrijk dioxinegehalten in producten te meten om vast te kunnen stellen dat de inname in de algehele populatie op een acceptabel niveau blijft en om eventuele incidenteel verhoogde dioxinegehalten in producten te signaleren. De werkelijke inname ligt mogelijk nog lager dan de hier berekende inname. Bij de berekeningen zijn tien jaar oude concentratiedata gebruikt voor plantaardige oliën en vetten. Gezien de daling in dioxinegehalten in dierlijke producten en de hoge bijdrage van plantaardige oliën en vetten aan de totale inname van dioxinen, is de verwachting dat het gebruik van recente dioxinegehalten voor deze productgroep tot een nog lagere innameschatting zal leiden. Dit geldt ook voor het meenemen van het effect van de wijze waarop voedingsmiddelen worden bereid in de berekening. Er zijn namelijk aanwijzingen dat een deel van de dioxinen verdwijnt als een product wordt gekookt. Voor deze berekeningen zijn voedselconsumptiegegevens van de Voedselconsumptiepeiling (VCP) gecombineerd met concentratiegegevens van deze groep stoffen in producten. Vervolgens is de berekende inname vergeleken met de gezondheidslimiet voor deze stofgroep. Deze limiet is gebaseerd op de hoeveelheid van een stof of stofgroep waar mensen hun hele leven gemiddeld aan mogen worden blootgesteld zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid.
    • Dietary exposure to lead in the Netherlands

      Boon PE; te Biesebeek JD; van Donkersgoed G; VVH; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-05-15)
      Uptake from the soil is the main route by which lead ends up in food. Lead in soil has its origin in both natural and anthropogenic sources. The lead concentration in food has decreased over the last decennia by the use of unleaded petrol and paint, and the replacement of lead water pipes. RIVM has assessed the intake of lead via food in the Netherlands. The calculated intakes showed that detrimental health effects cannot be excluded in a part of children up to age seven, pregnant women and adults. The number of persons actually at risk cannot be quantified. The food groups cereals, milk, fruit, non-alcoholic beverages (including tea and fruit juices) and vegetables contributed most to the total lead intake (about 70 percent). The intake of too much lead may have a negative effect on brain development (quantified as the loss of one IQ point) in children up to age seven, as well as in the developing foetus via lead ingestion of the mother. In adults, the negative effects of a high lead intake are on the kidney. Too much lead can also result in negative effects on blood pressure, but that risk is very low at all calculated intakes via food. The intake calculations were performed with the most recent information on lead concentrations in food combined with food consumption data from Dutch food consumption surveys, and calculated with a calculation model with which currently the best intake estimations can be obtained. Data on lead concentrations in some food products were limited. Therefore, concentration data from other European countries were also used. Additionally, lead concentrations in certain food products, including milk (products) and bread, were so low that they were difficult to quantify. The European Food Safety Authority (EFSA) has evaluated at which intake level of lead no detrimental health effects occur. This evaluation was used to determine if the lead intake results in possible health risks.
    • Dietary exposure to polybrominated diphenyl ethers in the Netherlands

      Boon PE; te Biesebeek JD; van Leeuwen SPJ; Zeilmaker MJ; Hoogenboom LAP; VVH; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-04-22)
      Polybroomdifenylethers (PBDE's) zijn stoffen die als vlamvertrager in allerlei producten worden gebruikt. Deze stoffen zijn via het milieu in voedsel terechtgekomen, waardoor mensen ze via hun voeding kunnen binnenkrijgen. Uit berekeningen van het RIVM blijkt dat de inname van drie PBDE's (-47, -99 en -153) zodanig laag is dat het risico op schadelijke gezondheidseffecten verwaarloosbaar is. Voor twee andere (PBDE-100 en -183) ontbreken richtwaarden om hier een uitspraak over te kunnen doen. Aangezien PBDE's oplosbaar zijn in vet, komen ze vooral voor in dierlijke voedselproducten, zoals vis, schelpdieren, melk, eieren, vlees, oliën en vetten. Daarnaast komen ze in plantaardige oliën en vetten voor. In totaal kunnen 209 PBDE's worden gemaakt, maar zijn er acht aantoonbaar aanwezig in het milieu. Om conclusies te kunnen trekken over effecten op de gezondheid van de inname van PBDE's via voeding, zijn meerdere soorten gegevens nodig. Naast gegevens over de hoeveelheden die mensen van een product eten, betreft dit gegevens over de concentraties van PBDE's in de geconsumeerde producten en gegevens over de zogeheten richtwaarden. Richtwaarden geven aan hoeveel van een stof mensen langdurig binnen kunnen krijgen zonder dat dit op termijn nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid. Drie van de acht in het milieu voorkomende PBDE's zijn niet meegenomen in deze studie (PBDE-28, -154, en -209), omdat de beschikbare concentratiegegevens niet bruikbaar of betrouwbaar bleken te zijn; voor PBDE-28 en -154 ontbreken tevens richtwaarden. Voor de innameberekeningen zijn voedselconsumptiegegevens van de Voedselconsumptiepeiling (VCP) gecombineerd met concentratiegegevens van deze groep stoffen in producten.
    • Dietary intake of brominated diphenyl ether congeners by the Dutch population

      Mul A de; Winter-Sorkina R de; Boon PE; Donkersgoed G van; Bakker MI; Klaveren JD van; RIKILT; SIR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-09-01)
      The long-term intake of the sum of ten brominated diphenyl ethers (PBDEs, flame retarding substances) via food by the Dutch population is estimated at 1.7 ng per kg bodyweight per day (median value). The consumption of oil and fats and of milk, fish and meat have the highest contirubutions to the total intake. The intake is comparable to the values calculated for Canada, Sweden and Finland, and lower than those for Spain and the United Kingdom. The intake calculations were performed using recent analyses in food products obtained in The Netherlands in 2003/2004 and the consumption data of the Third Dutch National Food Consumption Survey (1997/1998). In the calculation the samples in which PBDEs could not be detected (so-called non-detects) were assigned the value of the limit of detection (LOD) divided by two. If a value of zero is assigned instead, the intake estimation shifts to 1.0 ng/kg bw/day. The values of the 97.5th percentile (the intake of 97.5 % of the population is below this value) are 3.3 and 2.2 ng/kg bw/d (non-detects assigned =WLOD and zero, respectively). The highest concentrations of the sum of the PBDEs were measured in fish (especially herring). BDE 47 is the PBDE with the highest incidence.
    • Dietary intake of brominated diphenyl ether congeners by the Dutch population

      de Mul A; de Winter-Sorkina R; Boon PE; van Donkersgoed G; Bakker MI; van Klaveren JD; SIR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMRIKILT, 2005-09-01)
      De inname van de som van tien gebromeerde bifenylethers (PBDEs, brandvertragende stoffen) via de voeding door de Nederlandse bevolking op de lange termijn is geschat op 1.7 ng per kg lichaamsgewicht per dag (mediane waarde). De consumptie van olie en vetten, melk, vis en vlees draagt het meeste bij aan de berekende inname. De inname is vergelijkbaar met de waarden die zijn berekend voor Canada, Zweden en Finland en is lager dan die voor Spanje en het Verenigd Koninkrijk. De innameberekeningen werden uitgevoerd met behulp van recente metingen in voedselproducten die in Nederland waren verkregen in 2003/2004 en de consumptiegegevens van de derde Nederlandse Voedselconsumptiepeiling uit 1997/1998. Hierbij is aan de monsters waarin geen PBDEs konden worden aangetoond (zgn. non-detects) de helft van de waarde van de detectielimiet toegekend. Als in plaats hiervan de waarde nul wordt toegekend bedraagt de innameschatting 1.0 ng/kg lg/dag. De waarden van de P97.5 (de waarde waar de inname van 97.5 % van de bevolking onder blijft) zijn 3.3 en 2.2 ng/kg lg/dag (non-detects vervangen door respectievelijk de helft van detectielimiet en door nul). De hoogste concentraties van de som van de PBDEs werden gemeten in vis (met name in haring). De meest voorkomende PBDE is BDE 47.
    • Dietary sources of exposure to Bisphenol A in the Netherlands

      Boon PE; te Biesebeek JD; Brants H; Bouwmeester MC; Hessel EVS; VTS; V&amp;Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2018-04-09)
      Bisfenol A (BPA) is een chemische stof die wordt gebruikt om een transparant plastic te maken (polycarbonaat), dat onder andere wordt gebruikt in voedselverpakkingsmaterialen. Verder wordt BPA gebruikt in coatings om de kwaliteit van ingeblikt voedsel en dranken te beschermen (de witte laag aan de binnenkant van het blik). Onder andere via deze verpakkingen kan BPA in voedsel terechtkomen. Producten als kassabonnen, bouwmaterialen (verf en coatings) en medische hulpmiddelen kunnen ook BPA bevatten. <br> <br>Uit berekeningen van het RIVM blijkt dat de totale hoeveelheid BPA die mensen in Nederland via het voedsel binnenkrijgen zeer beperkt is. Zelfs onder de meest ongunstige omstandigheden ligt de blootstelling nog 30 keer onder de huidige tolereerbare dagelijkse inname (TDI). Het onderzoek maakt ook duidelijk dat niet één voedselbron een grote bijdrage levert, maar alle voedselbronnen afzonderlijk hun eigen individuele 'kleine' bijdragen hebben. De focus in het RIVM-onderzoek is op voedselbronnen gelegd, omdat voedsel voor de gemiddelde consument de belangrijkste bron is van blootstelling aan BPA. <br> <br>Dit onderzoek volgt op eerder onderzoek van het RIVM (2016) waarin aandacht gevraagd werd voor nieuwe informatie over de TDI. De European Food Safety Authority (Europese voedselveiligheidsautoriteit, EFSA) is momenteel bezig met een nieuwe beoordeling van deze gezondheidsnorm. In afwachting van dit onderzoek vroeg het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het RIVM om te onderzoeken via welke bronnen mensen in Nederland het meest worden blootgesteld aan BPA en om welke hoeveelheden het daarbij gaat. <br>
    • Evaluatie van de nota Duurzame gewasbescherming : Deelrapport voedselveiligheid

      Boon PE; van Donkersgoed G; Noordam M; te Biesebeek JD; van de Ven-van den Hoogen BM; van Klaveren JD; SIR; vgc (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMRIKILT, 2012-02-16)
      Het percentage groente- en fruitmonsters waarop in Nederland te veel resten van gewasbeschermingsmiddelen zijn aangetroffen, is tussen 2003 en 2010 met 70% gedaald. Daarnaast is de absolute hoeveelheid resten van gewasbeschermingsmiddelen op dit type voedsel verminderd. De meeste producten waarop resten zijn aangetroffen, zijn afkomstig uit het buitenland. Verder is de voedselveiligheid sinds 2003 verbeterd. Dit blijkt uit een evaluatie van het beleidsdoel voor voedselveiligheid, zoals geformuleerd in de nota Duurzame gewasbescherming van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (nu Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het doel hiervan is het aantal overschrijdingen met 50% te verminderen. Redenen daling resten gewasbeschermingsmiddelen in voedsel: De verlaging is toe te schrijven aan zorgvuldiger gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door telers. Dit komt onder andere door de strengere eisen van supermarkten voor de aanwezigheid van resten van gewasbeschermingsmiddelen op groente en fruit en door de verbeterde kennis over de bestrijding van ziekten en plagen bij telers. Voedselveiligheid verbeterd: Voor dit onderzoek zijn de aangetroffen resten van gewasbeschermingsmiddelen vergeleken met de maximale hoeveelheid die hiervoor is toegestaan (Maximale Residu Limiet). Aangezien een overschrijding van deze maximale hoeveelheid niet direct kan worden gerelateerd aan de voedselveiligheid is deze apart getoetst. Hiervoor zijn gegevens over de hoeveelheid groente en fruit die mensen consumeren (voedselconsumptiepeiling) gecombineerd met de gevonden hoeveelheden resten van gewasbeschermingsmiddelen voor de berekening van de inname van deze middelen. Vervolgens zijn deze innamen vergeleken met de gezondheidsnorm. Vooral het verbod op bepaalde stoffen waarvan frequent overschrijdingen van de gezondheidsnorm waren aangetroffen, zoals carbaryl, carbendazim, procymidone en stoffen behorende tot de groep organofosfaten, heeft de voedselveiligheid in de onderzochte periode verbeterd.
    • Exposure to and toxicity of methyl-, ethyl- and propylparaben : A literature review with a focus on endocrine-disrupting properties

      Brand W; Boon PE; Hessel EVS; Meesters JAJ; Weda M; Schuur AG; CPV; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2018-03-21)
      Parabenen zijn stoffen die als conserveermiddel in verschillende consumentenproducten kunnen worden gebruikt, zoals persoonlijke verzorgingsproducten, voedsel en medicijnen. Ze gaan de groei van schimmels en bacteriën tegen. Parabenen worden er van verdacht dat ze een hormoonverstorende werking hebben. Hormoonverstorende stoffen kunnen de hormoonhuishouding in de war brengen. <br> <br>Het RIVM heeft in een literatuurstudie voor de drie meest gebruikte parabenen (methyl-, ethyl- en propylparabeen) onderzocht of deze als een hormoonverstorende stof beschouwd kunnen worden. De beschikbare gegevens uit dierstudies die in de literatuur zijn beschreven, leveren echter onvoldoende informatie om hierover een conclusie te trekken. In de studie is ook bekeken of de mogelijke hormoonverstorende effecten zijn meegenomen in de wettelijke beoordelingskaders die van toepassing zijn. Omdat er onvoldoende gegevens zijn, is dat niet het geval bij de huidige risicobeoordeling. <br> <br>De blootstelling door persoonlijke verzorgingsproducten is behoorlijk goed onderzocht en lijkt in het algemeen het meest aan de totale blootstelling bij te dragen. De blootstelling vanuit voedsel blijkt verwaarloosbaar. Voor een acceptabele, eerste schatting van de blootstelling vanuit medicijnen is te weinig informatie beschikbaar. Uit de studie blijkt verder dat de mate waarin mensen aan de afzonderlijke parabenen worden blootgesteld naar schatting lager lijkt te zijn dan de hoeveelheid waarbij een gezondheidseffect kan worden verwacht. Voor deze blootstellingsschattingen zijn veiligheidshalve zeer ongunstige aannames gebruikt. In de praktijk worden mensen echter aan een combinatie van verschillende stoffen blootgesteld. Het is nog onduidelijk of en hoe deze gecombineerde blootstelling aan de verschillende parabenen meegenomen kan worden in de risicobeoordeling. <br> <br>Om hiaten in de kennis te vullen adviseert het RIVM om aanvullend onderzoek te doen naar de mogelijk hormoonverstorende werking van de parabenen en de blootstellingsschatting te verfijnen. Hiervoor worden aanbevelingen aangereikt. <br>
    • How safe is our food? : Background report to 'What is on our plate? Safe, healthy and sustainable diets in the Netherlands'

      Mengelers M; de Wit L; Boon PE; Franz E; Bouwknegt M; de Jonge R; Bulder A; Havelaar A; DCZ; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-03-28)
      Over het algemeen is voedsel in Nederland veilig. De veiligheid kan echter worden bedreigd door microbiologische besmetting en schadelijke chemische stoffen. Het RIVM heeft de huidige stand van zaken beschreven over de voedselveiligheid in Nederland en de maatregelen die nodig zijn om het hoge niveau te handhaven. Voedselinfecties zijn niet volledig te vermijden. Dat komt doordat levensmiddelen op diverse momenten in de productieketen, van grondstof tot en met bereiding, besmet kunnen raken met ziekteverwekkers. Voedselinfecties worden meestal veroorzaakt door bacteriën (zoals Salmonella en Campylobacter), virussen (zoals het norovirus) en parasieten (zoals Toxoplasma). Deze ziekteverwekkers kunnen worden gevonden in rauwe (of niet goed verhitte) dierlijke en plantaardige producten. Maar ook mensen die betrokken zijn bij de productie van ons voedsel kunnen door onvoldoende hygiëne een besmetting veroorzaken. Jaarlijks worden ongeveer 700.000 mensen ziek door een voedselinfectie; dit is gelijk aan 1 op de 24 personen. De belangrijkste veroorzakers zijn het norovirus (dat vooral op vis en schelpdieren wordt gevonden), Campylobacter (op kip) en Salmonella (in ei). De meeste infecties beperken zich tot relatief milde, kortdurende maag- darmklachten. Ze kunnen soms ook chronische gezondheidsklachten veroorzaken, zoals gewrichtsontsteking en het prikkelbare darm syndroom. De blootstelling van de consument aan chemische stoffen die de overheid voor het voedselproductieproces toestaat, zoals additieven ('E- nummers') en gewasbeschermingsmiddelen, is zo laag dat er geen risico voor de volksgezondheid is. Voor sommige stoffen die als verontreiniging in ons voedsel voorkomen (vanuit het milieu, door verwerking of bereiding) geldt dat de inname van een deel van de consumenten hoger is dan wat als veilig wordt geadviseerd. Het gaat hier voor kinderen en volwassenen om drie schimmelgifstoffen (mycotoxinen) en acrylamide, en voor 2-6 jarigen ook om de zware metalen cadmium en lood. Het gaat hierbij niet om de gemiddelde inname, maar om volwassenen en kinderen met een hoge inname. Als de blootstelling aan deze stoffen langdurig te hoog is kunnen ze schadelijk zijn voor de gezondheid. Producenten van voedingsmiddelen zijn via diverse nationale en Europese wetten verplicht preventieve maatregelen te nemen om te voorkomen of te beperken dat ziekteverwekkers of chemische stoffen in hun producten zitten. Voor ziekteverwekkers in grondstoffen en eindproducten zijn criteria opgesteld. Voor chemische stoffen gelden productnormen. Op de naleving van deze criteria en productnormen wordt in Nederland door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toegezien. Dit rapport is een achtergrondstudie voor de rapportage 'Wat ligt op ons bord? Gezond, veilig en duurzaam eten in Nederland' van het RIVM die op 24 januari 2017 is verschenen. Hierin worden de aspecten van gezond, veilig en ecologisch duurzaam voedsel geïntegreerd weergegeven.
    • Indicator PCBs in foodstuffs: occurrence and dietary intake in The Netherlands at the end of the 20th century

      Bakker M; Baars AJ; Baumann B; Boon PE; Hoogerbrugge R; SIR; LOC; RIKILT/R&amp;E (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMRIKILT Institute of Food Safety, 2003-09-30)
      Het rapport geeft een overzicht van het recente (1998/1999) voorkomen van indicator-PCB's in voedingsmiddelen, gebaseerd op twee meetprogramma's waarbij in verschillende consumentenproducten en primaire agrarische producten concentraties werden gemeten van de zeven indicator PCB's (polychloor-bifenylen, congeneren 28, 52, 101, 118, 138, 153 en 180). Door deze informatie te combineren met recente voedselconsumptiegegevens kon een berekening gemaakt worden van de lange termijn inname van indicator-PCB's. De mediane inname in de bevolking wordt geschat op 5,6 ng per kg lichaamsgewicht per dag; de inname van het 95ste percentiel wordt geschat op 11,9 ng per kg lichaamsgewicht per dag. De bijdrage van de verschillende groepen voedingsmiddelen aan de inname van indicator-PCB's is redelijk uniform verspreid over het Nederlandse voedselpakket, met 75% via dierlijke producten (vleesproducten 27%, zuivelproducten 17%, vis 26% en eieren 5%). Daarnaast dragen plant-aardige producten 7% en industriele olien en vetten 18% bij aan de totale inname. Sinds de jaren zeventig zijn de concentraties in de meeste voedingsmiddelen sterk afgenomen. Dit heeft geleid tot een sterke afname van de inname van indicator-PCB's vergeleken met 1978, zij het dat deze afname gedurende het laatste decennium minder is geworden. Niettemin heeft een klein gedeelte van de bevolking een relatief hoge inname. Als een dergelijke inname van korte duur is, wordt niet verwacht dat dit tot effecten zal leiden die schadelijk zijn voor de gezondheid. Aanbevolen wordt om voor de indicator-PCB's een TDI af te leiden, bij voorkeur door internationale organisaties, zodat de overheid de beschikking krijgt over een gezondheid-gerelateerde richtlijn om schadelijke effecten van de blootstelling aan PCB's te voorkomen. Voortdurende aandacht voor de inname van PCB's is net zo belangrijk als aandacht voor de inname van dioxinen, en terugdringing van deze innames verdient blijvende aandacht.<br>
    • The intake of acrylamide, nitrate and ochratoxin A in people aged 7 to 69 living in the Netherlands

      Geraets L; te Biesebeek JD; van Donkersgoed G; Koopman N; Boon PE; VVH; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-10-09)
      De voeding van kinderen (7-15 jaar) en (jong) volwassenen (16-69 jaar) in Nederland is veilig wat betreft de inname van nitraat, dat vooral in groenten zit. De hoeveelheid acrylamide waaraan beide leeftijdsgroepen worden blootgesteld via de voeding zou mogelijk schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. Acrylamide zit in gebakken en gefrituurde producten. Voor ochratoxine A, dat wordt veroorzaakt door schimmels, kan niet worden beoordeeld of de voeding veilig is. Meer onderzoek is nodig om de innameberekening te verfijnen. Dit blijkt uit een studie van het RIVM waarin is berekend hoeveel de Nederlandse bevolking van de drie genoemde stoffen binnenkrijgt via de voeding. Voor alle drie de stoffen, maar vooral voor nitraat en ochratoxine A, zijn concentratiegegevens noodzakelijk die een goede afspiegeling zijn voor de gehalten aanwezig in voedselproducten. Voor acrylamide, een mogelijk kankerverwekkende stof, is aangetoond dat het schadelijk is in dieren, maar dit is (nog) niet overtuigend aangetoond in de mens. Meer kennis is nodig over de werking van deze stof bij de mens om te kunnen vaststellen of de berekende inname inderdaad onveilig is. Om de inname via de voeding te berekenen zijn voedselconsumptiegegevens van de Voedselconsumptiepeiling (VCP) gecombineerd met beschikbare concentratiegegevens van de stoffen in producten. Vervolgens is de berekende inname vergeleken met gezondheidslimieten die voor de stoffen gelden om per stof mogelijke gezondheidsrisico's te bepalen.
    • The intake of contaminants via a diet according to the Dutch Wheel of Five Guidelines

      Boon PE; Broek I van den; Broek I van den; Broek I van den; Drijvers J; Zeilmaker MJ; VVH; VPZ (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-11-17)
      Food can become contaminated with substances not intentionally added (contaminants). They can occur in plants through, for example, absorption from the (contaminated) soil or deposition from the air. Contaminants can also find their way in food during the production process and preparation of food. Contamination due to contaminants cannot always be prevented, but, in most cases, is of no public health concern. That is because the concentrations, on average, are low over time. RIVM has calculated that the intake of the majority of 28 contaminants investigated is within an acceptable range when people eat and drink according to the Wheel of Five. This is not the case for three contaminants: acrylamide, arsenic and lead. That does not mean that it is certain that negative health effects will occur. It is just that they cannot be ruled out. Due to uncertainties in the calculation, no conclusion could be drawn for cadmium, aflatoxin B1 and the sum of aflatoxins B1, B2, G1 and G2. There are no recommendations possible within the Wheel of Five by which the intake of contaminants is sufficiently reduced and people can continue to eat a healthy diet. Therefore, it remains important to keep the concentrations of contaminants in food as low as possible. The current policy on contaminants in food focuses on this. The general advice to eat a varied diet also remains important for the lowest possible intake of contaminants. The focus of the Wheel of Five is a healthy diet. This RIVM study examined whether the Wheel of Five also provides a safe diet regarding the intake of 28 contaminants. It also investigated whether recommendations for food choices are necessary and possible to improve food safety.
    • Mineral oils in food; a review of toxicological data and an assessment of the dietary exposure in the Netherlands

      van de Ven BM; Fragki S; te Biesebeek JD; Rietveld AG; Boon PE; VVH; VPZ (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2018-06-26)
      Minerale oliën kunnen in gezuiverde vorm bewust aan voedsel worden toegevoegd, of er als verontreiniging in terechtkomen. De laatste jaren is er ophef over ontstaan omdat ze schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn. In 2012 oordeelde de European Food Safety Authority (EFSA) dat de inname van minerale oliën via voeding mogelijk zorgwekkend is. In de discussie is het belangrijk een onderscheid te maken tussen verzadigde koolwaterstoffen (MOSH) en aromatische koolwaterstoffen (MOAH) in minerale oliën, omdat de schadelijke effecten daarvan verschillen. In het beperkte aantal studies dat sinds 2012 over MOSH is verschenen, wordt de zorg van EFSA iets afgezwakt, zo blijkt uit RIVM-onderzoek. Ook zijn volgens berekeningen van het RIVM geen gezondheidseffecten te verwachten als mensen via voedsel aan MOSH worden blootgesteld. Het RIVM wil zich meer op MOAH richten, omdat sommige kankerverwekkend zijn. Het is alleen niet mogelijk om aan te geven of mensen er te veel van binnenkrijgen omdat voor MOAH geen gezondheidskundige norm bestaat. De kankerverwekkende MOAH zitten vooral in ruwe of onvoldoende gezuiverde minerale oliën en in oliën die verhit zijn geweest. Ze zitten niet in alle bronnen vanwaaruit MOAH in voedsel terecht kunnen komen. Het totale MOAH-gehalte geeft daarom geen informatie over de vraag of de inname van die MOAH schadelijk is. Volgens het RIVM is het zinvol te achterhalen wat de bronnen zijn vanwaaruit MOAH in voedingsmiddelen terechtkomen. Dan kunnen maatregelen genomen worden om schadelijke bronnen zoveel mogelijk te vermijden. Een voorbeeld van een verontreinigende bron zijn jute zakken die met olie zijn behandeld en waarin cacaobonen worden verpakt. De bijdrage van een andere verontreinigende bron, kartonnen verpakkingen van gerecycled materiaal, lijkt in Nederland mee te vallen. Droge levensmiddelen zoals rijst, pasta, ontbijtgranen en hagelslag worden hier vaak in verpakt. De inname via deze levensmiddelen blijkt in de innameberekeningen slechts een kleine bijdrage te leveren aan de totale blootstelling aan minerale oliën door voedsel. Maatregelen om de blootstelling vanuit kartonnen verpakkingen te beperken, zullen dus een beperkt effect hebben.
    • Model-Then-Add : Usual intake modelling of multimodal intake distributions

      van der Voet H; Kruisselbrink J; Boer WJ; Boon PE; VVH; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMBiometrisDLOWageningen University and Research centre, 2014-03-20)
      Het RIVM heeft met de Wageningen Universiteit (WUR) software ontwikkeld waarmee kan worden berekend hoeveel chemische stoffen mensen binnenkrijgen via de voeding (Monte Carlo Risk Assessment; MCRA). Enkele voorbeelden van zulke stoffen zijn contaminanten (acrylamide, dioxine, lood) en micronutriënten. Om de inname op de lange termijn te kunnen berekenen, is een module aan deze software toegevoegd, Model-Then-Add. De lange termijn inname is relevant bij chemische stoffen die niet meteen maar pas na verloop van tijd een gunstig of schadelijk effect op de gezondheid kunnen veroorzaken. De Model-Then-Add-module kan worden gebruikt als de gemiddelde innameverdeling bij een groep mensen statistisch gezien geen 'normale' curve vertoont, bijvoorbeeld als de stof maar in een beperkt aantal producten voorkomt. De module kan in dergelijke gevallen een realistischere inschatting van de lange termijn inname geven. Voor dit onderzoek is een case-study uitgewerkt naar de lange termijn inname van rookaroma's, een potentieel schadelijke groep stoffen bij hogere innamen. De inname is berekend met de Model-Then-Add-module en de huidige methodiek, waarvan bekend is dat het de lange-termijn inname overschat. Hieruit blijkt dat de inname van rookaroma's volgens de Model-Then-Addmodule lager is. Door dergelijke nauwkeurigere, lagere innamen van schadelijke stoffen zijn mogelijk minder (kostbare) maatregelen nodig om gezondheidsrisico's te verlagen, zoals lagere normen voor concentraties in producten. Om de inname van chemische stoffen via de voeding met MCRA te berekenen, worden concentraties van stoffen in de voeding gekoppeld aan gegevens over wat mensen gedurende enkele dagen consumeren. In Nederland zijn dat de gegevens van de Voedselconsumptiepeiling (VCP), waarin informatie over de consumptie van voedingsmiddelen gedurende twee dagen wordt verzameld. Statistische modellen zijn nodig om op basis van deze gegevens in te schatten hoeveel van de chemische stoffen mensen op termijn via de voeding binnenkrijgen.
    • Monte Carlo Risk Assessment (MCRA) computational model: maintenance and management 2017

      Boon PE; Broek I van den; Kruisselbrink J; van Lenthe M; te Biesebeek JD; van Klaveren JD; van der Voet H; VVH; VPZ (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2018-02-13)
      In dit rapport zijn de aanpassingen in het rekenmodel Monte Carlo Risk Assessment (MCRA) beschreven die het RIVM en Wageningen University & Research in 2017 hebben uitgevoerd. MCRA is een rekenmodel waarmee de meest realistische inname van stoffen via voedsel kan worden verkregen die op dit moment mogelijk is, en eventuele gezondheidsrisico's kunnen worden geëvalueerd. Het rekenmodel is voor geregistreerde gebruikers beschikbaar via internet. De huidige versie van MCRA is versie 8.2. In 2017 zijn verschillende nieuwe functionaliteiten aan deze versie toegevoegd om de innameberekeningen van enkelvoudige stoffen of mengsels van stoffen via voedsel te verbeteren. Ook is binnen MCRA de koppeling verbeterd tussen de uitkomsten van innameberekeningen en berekeningen die de dosis aangeven waarbij een schadelijk effect van een stof kan optreden (dosis-respons modellen). Deze koppeling is een belangrijk onderdeel van een geïntegreerde risicobeoordeling. De nieuwe functionaliteiten zijn onder andere geïmplementeerd vanuit het partnership tussen het RIVM en de Europese voedselveiligheidsautoriteit (EFSA), en vanuit het Europese project EuroMix. Het MCRA-rekenmodel is in 2017 gebruikt om de inname te berekenen van lood via de totale voeding, en van fipronil via de consumptie van ei, producten die ei bevatten, en plantaardige producten. Deze berekeningen zijn in opdracht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgevoerd door het Front Office Voedsel- en Productveiligheid van het RIVM en Wageningen UR, RIKILT. Dit Front Office beantwoordt ad-hoc-vragen van de NVWA over de veiligheid van voedsel en consumentenproducten. Het Front Office heeft MCRA ook gebruikt voor een geïntegreerde risicobeoordeling van titaniumdioxide nanodeeltjes op basis van de blootstelling via voedsel. Daarnaast is MCRA gebruikt om de inname te berekenen van verschillende stoffen die in voedsel kunnen zitten, zoals bisphenol A, minerale oliën en mengsels van bestrijdingsmiddelen.
    • Monte Carlo Risk Assessment (MCRA) software: maintenance and management 2016

      Boon PE; van der Voet H; Boer WJ; Kruisselbrink J; van Lenthe M; van Klaveren JD; VVH; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-04-07)
      This report shows the adjustments in the Monte Carlo Risk Assessment (MCRA) computational model implemented by RIVM and Wageningen UR Biometris in 2016. MCRA is a computational tool that presently gives the most realistic chemical intake via food. The model is available for registered users via the internet (https://mcra.rivm.nl). The new version of MCRA, version 8.2, was published in December 2016. This version contains new functionalities to calculate the cumulative intake of chemical mixtures via food. Furthermore, this version contains a number of adjustments that easily allow data from several countries to be included simultaneously in an exposure assessment. These new functionalities have been implemented as part of the partnership agreement between RIVM and the European Food Safety Authority (EFSA) and the EU project EuroMix, among other things. Furthermore, an analysis was carried out in 2016 to identify options to reduce potential health risks of certain chemicals in food. To quantify these options, a general tool design was developed within MCRA; this design will be implemented in 2017. MCRA was used in 2016 in the risk assessment of acrylamide in Ras fries (fries made from potato flour) for the Front Office Food and Product Safety. It was also used to calculate the intake of various chemicals that can contaminate food and food additives such as 3-MCPD, flame retardants and nitrite
    • The practicability of the integrated probabilistic risk assessment (IPRA) approach for substances in food

      Bokkers BGH; Bakker MI; Boon PE; Bos P; Bosgra S; Heijden GWAM van der; Janer G; Slob W; van der Voet H; SIR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMRIKILTBiometris, 2009-09-04)
      Het RIVM heeft de IPRA-methode succesvol toegepast om de gezondheidsrisico's voor de mens van vijf stoffen in voeding te beschrijven. Deze methode is ontwikkeld om de risico's gedetailleerd te kunnen beschrijven als uit klassieke risicobeoordelingen blijkt dat er risico's zijn, of als risico's voor de gezondheid niet uitgesloten kunnen worden. Met de IPRA-methode is het mogelijk om aan te geven welk deel van de bevolking risico loopt nadat zij aan stoffen is blootgesteld en hoe ernstig de effecten op de gezondheid zijn. Op basis van deze informatie kan de overheid vervolgens doelgerichte acties ondernemen om de schadelijke gezondheidseffecten te voorkomen. Verwacht wordt dat de methode ook voor andere stoffen bruikbaar is. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM in samenwerking met Biometris en RIKILT, beide onderdeel van Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Voor het onderzoek zijn de risico's beschreven van twee schimmeltoxinen (DON en T-2/HT-2), een zwaar metaal (cadmium), een bestrijdingsmiddelengroep (OPs) en een stof die in verhitte zetmeelproducten voorkomt (acrylamide). Met behulp van de IPRA-methode wordt de hoeveelheid van een stof die een populatie via voedsel binnenkrijgt vergeleken met de maximale dosis die veilig wordt geacht. Verschillen tussen personen en onzekerheden in de berekeningen zijn hierin meegenomen. De blootstellingen van deze vijf stoffen blijven volgens de methode onder de gestelde grenzen, en dus zijn de gezondheidrisico's verwaarloosbaar. Verder kan met de methode inzichtelijk worden gemaakt welke aanvullende gegevens verzameld kunnen worden om de risicobeoordeling te verbeteren. Hierdoor is doelgericht vervolgonderzoek mogelijk.