• Beperkt ringonderzoek met de kolomproef voor Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK)

      Rood GA; Broekman MH; Aalbers TG; LAE (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-10-31)
      In het kader van het Taakstellend Plan ter ondersteuning van de normcommissie 390 11 afvalstoffen'(TSP) wordt door het RIVM een set van uitloogproeven voor organische componenten ontwikkeld. Deze uitloogproeven worden gebaseerd op de reeds bestaande voorschriften voor anorganische stoffen. Onderhavige rapportage beschrijft het beperkte ringonderzoek waarin de kolomproef voor PAK is getest. Dit ringonderzoek is een stap binnen een reeks van stappen in het onderzoek naar uitloogproeven voor organische componenten. Concept-voorschriften van de kolomproef en cascadeproef voor de Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK) zijn voorafgaand ontwikkeld. Daarnaast is een analysemethode via extraction'(SPE) voor PAK in de eluaten ontwikkeld. In 1991 is het beperkte ringonderzoek gehouden teneinde deze concept-voorschriften van de kolomproef en van de analyse van PAK te testen op uitvoerbaarheid (signaleren van problemen). In dit ringonderzoek hebben de vier deelnemende laboratoria, TAUW Infra Consult, Centrilab, IWACO en RIVM, een kolomproef met zeefzand in duplo uitgevoerd. De concentraties PAK in de eluaten zijn bepaald met behulp van SPE of vloeistof/vloeistof extractie en HPLC-detectie. De gemiddelde cumulatieve emissies waren tussen 0.13 mug/kg en 1.5 mug/kg van de diverse PAK (m.u.v. naftaleen). Behalve de cumulatieve emissies van PAK zijn door de laboratoria ook de recoveries (terugvindingspercentages) van PAK in het eluaat bepaald. Hierbij werden dermate grote spreidingen gevonden, dat het analysevoorschrift van PAK moest worden aangepast. Hierna hebben vijf laboratoria de recoverybepaling in schoon water onderzocht. De recoveries van de 10 PAK waren meer dan 80% en de intralaboratorium standaarddeviaties (sd-r) waren tussen 5 en 9%. De spreiding in de HPLC-analyse werd onderzocht met behulp van een meetextract met matrixeffecten in het HPLC-chromatogram. De standaarddeviaties (sd-r) van deze HPLC-analyse waren kleiner of gelijk dan 10% voor concentraties van PAK tussen 0.04 en 0.85 mug/ml acetonitril. Na onderhavig ringonderzoek zijn de concept-voorschriften van de uitloogproeven voor PAK nog verbeterd, op basis van vervolgonderzoek naar onder andere de adsorptie van PAK aan de testopstelling<br>
    • Chemische analysestrategie van ongewenste bijmengingen in scheepsbrandstoffen

      Broekman MH; Boshuis M; Ramlal R; IMG; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-05-08)
      Het RIVM heeft in beeld gebracht welke stoffen normaal in scheepsbrandstoffen voorkomen en in welke range dit gebeurt. Dit overzicht helpt in het verkrijgen van aanwijzingen over ongewenste bijmengingen in deze brandstoffen. Ook beschrijft het RIVM in dit rapport een analysestrategie om efficiënt en effectief aanwijzingen voor bijmengingen te krijgen. Hierbij is aangegeven welke methoden nu al operationeel zijn en welke methoden nog ontwikkeld moeten worden. In de afgelopen jaren hebben inspectiediensten verschillende zaken gehad waarin het vermoeden ontstond dat bijvoorbeeld afvalstoffen in brandstoffen waren weggemengd. Als afvalstoffen worden gemengd met brandstoffen dan kan een slechte kwaliteit brandstof ontstaan. Dit kan leiden tot technische problemen in de schepen, of er kunnen risico's ontstaan voor de bemanning, het milieu of burgers die zich in de nabijheid van de schepen bevinden. De voormalige VROM-Inspectie (overgegaan in de huidige Inspectie Leefomgeving en Transport) heeft daarom het RIVM gevraagd meer zicht op de aanwezigheid van deze stoffen te geven. Het RIVM heeft een lijst van kritische stoffen opgesteld. Deze lijst omvat stoffen die gevaarlijk zijn en waarvan bijmenging verwacht kan worden. Voor deze stoffen is aan de hand van drempelwaarden aangegeven wat 'normale' gehalten in brandstoffen zijn. Indien analyses duiden op gehalten in brandstoffen boven deze drempelwaarden dan zijn dit aanwijzingen voor bijmengingen. Om de aanwezigheid van deze stoffen te kunnen bepalen, stelt het RIVM ook een analysestrategie voor. Het RIVM pleit ervoor om de analyses in twee fasen uit te voeren: screen eerst of de stof aanwezig is, ga daarna pas 'de diepte in' en zoek uit om welke hoeveelheid het gaat. In de analysestrategie is aangegeven welke methoden operationeel zijn en welke nog ontwikkeld en/of gevalideerd moeten worden. Mondiaal hebben veel landen in het MARPOL (MARine POLution)-verdrag het zwavelgehalte in stookolie begrensd en afgesproken dat scheepsbrandstoffen geen schadelijke stoffen mogen bevatten door bijmengingen. In Nederland is met het Besluit organisch-halogeengehalte van brandstoffen en het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging geregeld, dat de scheepsbrandstoffen een maximumgehalte aan organohalogeen verbindingen, PCB's en zwavel mogen bevatten.
    • Classificatie methode kabelafval

      Broekman MH; ABI; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-05-27)
      Uit recente chemische onderzoeken naar de samenstelling van kabelafval is gebleken dat nauwkeurige gehaltebepalingen van gevaarlijke stoffen in de kabelomhullingen niet goed mogelijk zijn. Deze onderzoeken zijn nodig om een juiste classificatie van het kabelafval vast te kunnen stellen als er twijfel bestaat hierover. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft een stappenplan ontwikkeld voor de classificatie van het grensoverschrijdend kabelafval. Dit afval bestaat bijvoorbeeld uit afgedankte kabels voor telecommunicatie en elektriciteitsgeleiding. Ze zijn samengesteld uit een of meerdere metalen kernen voor de geleiding en uit een omhulling om die metalen kernen te beschermen. De omhulling kan bestaan uit verschillende soorten materialen, zoals papier, jute, kunststoffen en metalen. Het stappenplan is gemaakt in opdracht van de Inspectie Leefomgeving en Transport op basis van best practices. Het is een beslisboom waarmee de inspecteur kwalitatief en betrouwbaar volgens Europese voorschriften te werk kan gaan. De lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht om volgens de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) toe te zien dat het kabelafval correct is geclassificeerd. Op die manier wordt het afval op de juiste wijze verwerkt. Voor kabels met een kunststofomhulling is de EVOA-classificatie afhankelijk van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Als de kunststofomhulling een bepaalde mate aan gevaarlijke stoffen bevat, zoals minerale olie, PCB, PAK, zware metalen en hun verbindingen, organohalogeenverbindingen of gebromeerde brandvertragers, wordt het geclassificeerd als een gevaarlijke afvalstof. Dergelijk kabelafval mag niet als een Groene lijst-afvalstof worden geduid.
    • Emissieonderzoek bij Van Voorden gieterij BV te Zaltbommel

      Broekman MH; Mennen MG; Bloemen HJTh; IMD; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-09-10)
      On commission of the Inspectorate of the Netherlands Ministry of Spatial Planning, Housing and the Environment and the municipality of Zaltbommel the RIVM was asked to measure emissions of gaseous and particulate compounds from the foundry, 'Van Voorden Gieterij BV', in Zaltbommel in 2003. These measurements formed part of a study on both the exposure of residents to compounds emitted by the foundry, and the health effects and annoyance experienced by the residents. The results of the emission measurements will be used to conduct further research in the surroundings of the foundry. Measurement results revealed emission of the following compounds in relatively high amounts: particulate matter, respirable quartz, heavy metals (particularly chromium, copper, manganese, cobalt, nickel, lead and zinc), formaldehyde, isopropanol, benzene, toluene and other volatile organic compounds and sulphurous compounds such as hydrogen sulphide, carbonyl sulphide and sulphur dioxide. Most of these compounds could be related to the materials used in the manufacturing processes, chemical reactions during these processes or to the finishing of the products (e.g. polishing).
    • Emissieonderzoek bij Van Voorden gieterij BV te Zaltbommel

      Broekman MH; Mennen MG; Bloemen HJTh; IMD; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-09-10)
      Bij het bedrijf Van Voorden Gieterij BV in Zaltbommel zijn emissiemetingen uitgevoerd. Deze metingen maken deel uit van een onderzoek naar de blootstelling van omwonenden aan stoffen, die door de gieterij worden geemitteerd, en naar de gezondheidsklachten en hinder van omwonenden. Het doel van de emissiemetingen was vast te stellen welke stoffen door het bedrijf worden uitgestoten en te bepalen hoeveel van elke stof wordt ge6mitteerd. De resultaten van deze metingen zijn met name van belang voor vervolgonderzoek in de leefomgeving. Uit het emissieonderzoek is gebleken dat het bedrijf de volgende stoffen in relatief hoge mate uitstoot: stof, respirabel kwarts, metalen (waaronder chroom, koper, mangaan, kobalt, nikkel, lood en zink), formaldehyde, isopropanol, benzeen, tolueen en andere vluchtige organische componenten en zwavelhoudende verbindingen, waaronder waterstofsulfide, carbonylsulfide en zwaveldioxide. De meeste van deze stoffen konden in verband worden gebracht met de bij de processen gebruikte grond- en hulpstoffen, met reacties tijdens de bedrijfsprocessen of met het bewerken (slijpen en afbramen) van gietstukken. De resultaten blijken goed overeen te komen met die van twee eerder verrichte emissieonderzoeken bij het bedrijf.
    • Environmental quality of primary and secundary construction materials in relation to re-use and protection of soil and surface water

      Aalbers ThG; de Wilde PGM; Rood GA; Vermij PHM; Saft RJ; van de Beek AIM; Broekman MH; Masereeuw P; Kamphuis Ch; Dekker PM; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1996-08-31)
      Ter ondersteuning van het Bouwstoffenbesluit (Bodem en Oppervlaktewateren Bescherming) levert dit rapport de volgende informatie: 1) de bepaling van de normwaarden voor het gebruik van bouwmaterialen ; 2) de milieukwaliteit (karakterisering) van de bouwmaterialen ; 3) het resultaat voor het gebruik en het hergebruik van bouwmaterialen.<br>
    • Gebromeerde brandvertragers in afgedankte elektrische apparatuur : Studie naar grenswaarden, het vóórkomen en de meting

      Broekman MH; ABI; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-05-09)
      Afval afkomstig van elektrische- en elektronische apparaten kan gebromeerde brandvertragers bevatten. De hoogste concentraties worden vooral aangetroffen in de kunststofkasten van oude televisies en computers. Ook kunststofonderdelen van bijvoorbeeld toetsenborden, computermuizen en telefoons kunnen hoge concentraties aan dergelijke brandvertragers bevatten. Gebromeerde brandvertragers kunnen vrijkomen als deze onderdelen van afgedankte apparaten opnieuw worden gebruikt. Ze kunnen dan een risico vormen voor mens en milieu. Gebromeerde brandvertragers zijn vanwege hun stofeigenschappen slecht afbreekbaar (persistent), schadelijk, giftig, mogelijk kankerverwekkend en gevaarlijk voor het milieu. Ook indirect vormen ze een risico als het elektronicaafval in de open lucht onvolledig verbrandt in plaats van in daarvoor geschikte afvalverbrandingsinstallaties. Bij een onvolledige verbranding worden gebromeerde brandvertragers namelijk omgezet in gevaarlijke gebromeerde dioxinen. Het is daarom van belang dat ze volgens Europese wetgeving worden verwerkt. Dit blijkt uit literatuuronderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), in opdracht van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Sinds 2002 zijn inzamelaars en verwerkers verplicht om gebromeerde brandvertragers uit elektronica-afval te verwijderen volgens Europese wetgeving. Om hierop te kunnen toezien en handhaven heeft de ILT behoefte aan grenswaarden voor gebromeerde brandvertragers. Hetzelfde geldt voor een effectieve meetmethode om te bepalen of een apparaat gebromeerde brandvertragers bevat. Op basis van de huidige inzichten blijkt slechts voor vier van circa tien veelgebruikte stoffen bindende grenswaarden zijn af te leiden. Verder blijken er meerdere meetmethoden te bestaan, waarvan de meeste echter nog nauwelijks zijn gevalideerd. Het RIVM stelt voor om de huidige screeningsmethode van de ILT voor broom, de zogeheten XRF-analyse, te combineren met een specifieke analyse om de aanwezigheid van broomhoudende brandvertragers te bepalen.
    • Meetresultaten MOD brand Moerdijk voor gebied tot 10 km : Benedenwinds en met uitzondering van bedrijventerrein

      Mennen M; Schols E; Broekman MH; van Putten EM; Boshuis-Hilverdink ME; IMG; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-04-08)
    • Meetresultaten MOD brand Moerdijk voor gebied van 10 tot 60 km en verder : Benedenwinds met uitzondering van het bedrijventerrein

      Mennen M; Schols E; Broekman MH; van Putten EM; Boshuis-Hilverdink ME; IMG; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-04-08)
    • Milieu- en gezondheidsonderzoek in de leefomgeving van Van Voorden gieterij te Zaltbommel: samenvatting van de deelonderzoeken

      Mennen MG; Kwekkeboom JMI; Broekman MH; Brederode N van; GGD Rivierenland; IMD; LAC; LVM; SIR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-09-10)
      An investigation to assess health risks was commissioned by the Zaltbommel municipality and the Inspectorate of the Netherlands Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment in response to residents' concern about possible health effects due to emissions from the Van Voorden BV foundry in Zaltbommel. The emission of gaseous and particulate compounds from the foundry was measured, along with the concentrations and deposition of emitted compounds in the neighbourhood. The exposure of residents to compounds emitted from the foundry was quantified and compared to toxicological limits. Parallel to this, a survey was carried out among the residents, in which they were asked to keep a journal on annoyance and to complete a questionnaire on health, annoyance and well-being. Incidence rates were evaluated on the basis of cancer registration data. Measurement results showed that concentrations an deposition of foundry-related compounds were high relative to background levels; however, toxicological limits were not exceeded at all. Breast cancer incidence was significantly higher than expected, but no relation with environmental compounds could be established. No differences in self-reported health were reported, but results did show a high level of annoyance and anxiety combined with a low level of satisfaction concerning quality of life.
    • Milieu- en gezondheidsonderzoek in de leefomgeving van Van Voorden gieterij te Zaltbommel: samenvatting van de deelonderzoeken

      Mennen MG; Kwekkeboom JMI; Broekman MH; van Brederode N; IMD; LAC; LVM; SIR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMGGD Rivierenland, 2004-09-10)
      Naar aanleiding van onrust bij omwonenden van een metaalgieterij is een onderzoek uitgevoerd om vast te stellen welke stoffen door de metaalgieterij worden uitgestoten en in welke hoeveelheden. Ook is gemeten hoe hoog de concentraties en depositie van deze stoffen in de leefomgeving zijn en wat de gezondheidsrisico's voor de omwonenden zijn als gevolg van blootstelling aan deze stoffen. Daarnaast is met behulp van dagboekjes, vragenlijsten en de kankerregistratie inzicht verkregen in aard, omvang en mate van gezondheidsklachten en hinder bij omwonenden. Het onderzoek is uitgevoerd door het RIVM en de GGD Rivierenland in opdracht van de gemeente Zaltbommel en de VROM Inspectie regio Oost. Conclusie is dat voor bepaalde stoffen die de gieterij emitteert er sprake is van verhoogde blootstelling in de wijk ten opzichte van achtergrondniveaus. Er worden geen gezondheidskundige grenswaarden overschreden. Het aantal borstkankergevallen in de wijk is verhoogd ten opzichte van wat normaal gesproken verwacht kan worden, maar er kan geen verband gelegd worden met omgevingsfactoren. Er is verder geen verhoogd aantal gezondheidsklachten en/of aandoeningen gevonden, maar er is wel sprake van een hoge mate van (geur)hinder, ongerustheid en ontevredenheid bij omwonenden.
    • Milieuhygienische kwaliteit van primaire en secundaire bouwmaterialen in relatie tot hergebruik en bodem- en oppervlaktewaterenbescherming. Appendix A, B en C

      Aalbers TG; de Wilde PGM; Rood GA; Vermij PHM; Saft RJ; van de Beek AIM; Broekman MH; Masereeuw P; Kamphuis C; Dekker PM; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1993-12-31)
      Ter ondersteuning van het Bouwstoffenbesluit (Bodem en Oppervlaktewateren Bescherming) levert dit rapport de volgende informatie: 1) de bepaling van de normwaarden voor het gebruik van bouwmaterialen ; 2) de milieukwaliteit (karakterisering) van de bouwmaterialen ; 3) het resultaat voor het gebruik en het hergebruik van bouwmaterialen.<br>
    • Milieurisico's van specifieke stoffen in bunkerolie in zeeschepen: : Onderzoek van de literatuur en de REACH-dossiers

      Broekman MH; Bakker J; ABI; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-09-13)
      Het is bekend dat de zeescheepvaart een substantiële bijdrage levert aan luchtvervuiling vanwege de uitstoot van zwaveldioxide, stikstofoxiden, fijnstof en zware metalen als nikkel. Minder bekend is dat de zeeschepen ook schadelijke stoffen uitstoten zoals ultra fijn stof en koolstof ('black carbon'). De forse uitstoot van milieugevaarlijke stoffen wordt voornamelijk veroorzaakt doordat zeeschepen veelal varen op zware stookolie. Stookolie (bunkerolie) is een brandstof die bestaat uit het restproduct van de raffinage van aardolie, gemengd met stoffen uit het raffinageproces of de chemische industrie. De bijgemengde stoffen zijn op hun beurt vaak bijproducten of restanten uit deze industrieën. In hoeverre de uitstoot van deze bijgemengde stoffen een extra risico vormt voor het milieu is niet bekend. Doordat de samenstelling van de scheepsbrandstof per zeeschip verschilt, is het niet te achterhalen wat de aard en omvang is van de uitstoot van de rookgassen. Dit blijkt uit een studie van het RIVM die in opdracht van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is uitgevoerd. In eerdere RIVM-studies is kennis opgebouwd over de samenstelling van zware stookolie en is een lijst met stoffen opgesteld die niet in stookolie zouden mogen worden bijgemengd. In de huidige RIVM-studie is onderzocht of deze stoffen zijn geregistreerd bij REACH, de Europese wetgeving voor chemische stoffen. Van een enkele blijkt dat het geval te zijn maar ontbreekt een (verplichte) risicobeoordeling voor effecten op het milieu. In de wetenschappelijke literatuur is weinig tot niets over de milieueffecten van deze bijgemengde stoffen bekend. Door de enorme variëteit in de samenstelling van bunkerolie is het moeilijk om de milieueffecten van zowel bunkerolie als die van bijgemengde stoffen in de scheepsbrandstof per zeeschip te meten. Bovendien ontbreekt een gestandaardiseerde methode om de chemische samenstelling van milieuschadelijke stoffen in de stookolie en de emissie van schadelijke stoffen in de rookgassen te meten.
    • Nachgasen von Schaedlingsbekaempfungsmitteln aus Containerguetern

      Knol T; Broekman MH; Putten EM van; Uiterwijk JW; Ramlal MR; Bloemen HJT; Schols E; Veldman W; VROM Inspectie regio Zuid-West; IMD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-05-02)
      Container mit Guetern, die in die Niederlande eingefuehrt werden, sind oft mit einem Schaedlingsbekaempfungsmittel behandelt worden (sogenannte Begasung). Haeufig verwendete Schaedlingsbekaempfungsmittel sind Methylbromid und Chlorpikrin sowie Phosphin. Es besteht die Moeglichkeit, dass diese Gase in die Gueter gelangen und bei der Verwendung der Gueter durch die Verbraucher eine Ausdunstung (Restgasabgabe) erfolgt. Wie die vorliegende Untersuchung gezeigt hat, koennen Gueter wie zum Beispiel Matratzen, Schuhwerk, Taschen und kleine Figuren noch lange Zeit nach der Begasung Schaedlingsbekaempfungsmittel ausdunsten. Dadurch koennen die Verbraucher unbeabsichtigt diesen Restgasen ausgesetzt werden. Ausserdem hat sich herausgestellt, dass bei Nahrungs- oder Arzneimitteln die Begasung zu einer oralen Aufnahme von Schaedlingsbekaempfungsmitteln und moeglicherweise auch zur Veraenderung der chemischen Zusammensetzung des Nahrungs- oder Arzneimittels fuehren kann. Diese Untersuchung wurde im Auftrag der VROM-Inspektion des niederlaendischen Ministeriums fuer Wohnungswesen, Raumordnung und Umwelt durchgefuehrt.
    • Nachgasen von Schaedlingsbekaempfungsmitteln aus Containerguetern

      Knol T; Broekman MH; van Putten EM; Uiterwijk JW; Ramlal MR; Bloemen HJT; Schols E; Veldman W; IMD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMVROM Inspectie regio Zuid-West, 2005-05-02)
      Containers met goederen die in Nederland worden ingevoerd, zijn vaak behandeld met een bestrijdingsmiddel. Veel toegepaste bestrijdingsmiddelen zijn methylbromide en chloorpicrine, en fosfine. De mogelijkheid bestaat dat deze middelen in de goederen terecht komen en uitdampen bij gebruik door consumenten. In dit onderzoek is gebleken dat goederen zoals matrassen, schoeisel, tassen en beeldjes, nog lange tijd na begassing bestrijdingsmiddelen kunnen uitdampen. Blootstelling van consumenten kan hierdoor onbedoeld optreden. Ook is gebleken dat bij voedingsmiddelen of medicijnen de begassing kan leiden tot orale opname van bestrijdingsmiddelen en wellicht ook tot verandering van de chemische samenstelling van het voedsel of medicijn.
    • Nalevering van bestrijdingsmiddelen uit containergoederen

      Knol T; Broekman MH; Putten EM van; Uiterwijk JW; Ramlal MR; Bloemen HJT; Schols E; Veldman W; VROM Inspectie regio Zuid-West; IMD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-02-24)
      Goods containers imported into the Netherlands are often treated with such pesticides as methyl bromide, chloropicrine and phosphine. There is always a chance that pesticides absorbed in goods during transport will be released into the air by evaporation during consumer use. In this investigation, commissioned by the VROM Inspectorate, goods such as mattresses, footwear, bags and wood-hewn sculptures were found to be prone to evaporation. This evaporation can, in turn, cause consumers to be unintentionally exposed. Furthermore, evaporation from foodstuffs and medicines can lead to oral ingestion of pesticides and perhaps even changes in the chemical composition of a food or medicine.
    • Nalevering van bestrijdingsmiddelen uit containergoederen

      Knol T; Broekman MH; van Putten EM; Uiterwijk JW; Ramlal MR; Bloemen HJT; Schols E; Veldman W; IMD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMVROM Inspectie regio Zuid-West, 2005-02-24)
      Containers met goederen die in Nederland worden ingevoerd, zijn vaak behandeld met een bestrijdingsmiddel. Veel toegepaste bestrijdingsmiddelen zijn methylbromide en chloorpicrine, en fosfine. De mogelijkheid bestaat dat deze middelen in de goederen terecht komen en uitdampen bij gebruik door consumenten.In dit onderzoek is gebleken dat goederen zoals matrassen, schoeisel, tassen en beeldjes, nog lange tijd na begassing bestrijdingsmiddelen kunnen uitdampen. Blootstelling van consumenten kan hierdoor onbedoeld optreden. Ook is gebleken dat bij voedingsmiddelen of medicijnen de begassing kan leiden tot orale opname van bestrijdingsmiddelen en wellicht ook tot verandering van de chemische samenstelling van het voedsel of medicijn. Dit onderzoek is verricht in opdracht van de VROM-Inspectie
    • Onderzoek naar de uitloging van fenol en cresolen middels de kolom- en cascadeproef

      Broekman MH; van de Beek AIM; van der Velde EG; LOC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2001-08-14)
      In het kader van het Taakstellend Plan ter ondersteuning van de normcommissie 390 11 Uitloogkarakterisering van bouw- en afvalstoffen (TSP), is onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de uitloogproeven voor fenol en cresolen (methylfenolen).Uitloogproeven voor fenolen, gebaseerd op de ontwerpnormen 7344 en 7350 (kolom- en cascadeproeven voor PAK's, PCB's en EOX), zijn in tweevoud uitgevoerd op een viertal verschillende grondmonsters. Dit betrof in alle gevallen grondmonsters, omdat in de praktijk geen andere bouw- en afvalstoffen met fenolen-verontreiniging beschikbaar waren. Voor de onderzochte materialen is gekozen voor een hoog gehalte van de te onderzoeken contaminanten, omdat hierdoor gewaarborgd is, dat in de eluaten van de uitloogproeven voldoende hoge concentraties gemeten kunnen worden. Het doel van de werkzaamheden was gelegen in het vaststellen van de praktische uitvoerbaarheid van de proef, het niveau van de emissies en de herhaalbaarheid van de proef. In technisch opzicht blijken de ontwerpvoornormen praktisch uitvoerbaar. Het vooronderzoek naar het verliezen van fenolen aan onderdelen of gebruikte materialen van de proefopstellingen tijdens de uitvoering van de uitloogproeven, gaf aan dat er geen verliezen optreden, zodat de bovenstaande normen zonder verdere aanpassingen gevolgd zijn. Het verlies van de fenolen, dat tijdens het materialenonderzoek op basis van de massabalans is geconstateerd, geeft wel aanleiding tot een aanpassing van de methodiek, met name in de opvang en conservering (koeling) van de verschillende frakties. De emissies van de fenolen, die bepaald zijn met de kolomproef, liggen voor de verschillende component-materiaal combinaties ten opzichte van de uitgangsconcentraties in de materialen in een gebied tussen 30 en 60%. Voor de cascadeproef liggen deze waarden gelijk of hoger tot 80-90%. De gevonden waarden zijn veel hoger dan die in voorafgaand RIVM onderzoek betreffende de stofgroepen PCB's en EOX zijn vastgesteld. Tevens blijken de fenolen steeds snel, in de eerste fraktie(s) uit te logen in gronden waarin deze op basis van de (grond)eigenschappen redelijk beschikbaar zijn. Dit kan grotendeels verklaard worden uit de hogere wateroplosbaarheid van de fenolen. De relatieve standaarddeviaties (RSD) van de in tweevoud uitgevoerd kolom- en cascadeproeven waren over het algemeen goed (2-20%). Er zijn onvoldoende materialen onderzocht om een algemene uitspraak te kunnen doen over de uitloging van fenolen, mede omdat bij drie van de vier uitloogproeven een zeer forse uitloging optrad en bij een materiaal in het geheel niet. In ieder geval lijkt het niet bepaald te worden door de kolomproef.<br>
    • Onderzoek naar het nut en de noodzaak van de inzet van een mobiel laboratorium bij transportcontroles van afvalstoffen

      Broekman MH; IMD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-07-04)
      In a pilot study for the Environmental Inspectorate of the Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM), the RIVM investigated the usefulness and the necessity of a mobile laboratory as a facility to be located at different locations in the Netherlands for enforcing the national and international legislation on the transport of waste products. The main target for the Inspectorate and other co-operating supervising authorities during monitoring actions is to study the type of (suspected) waste product and the chemical composition of this product. This study was carried out in co-operation with the National Forensic Institute and the Customs Laboratory from 1 June 2001 to 30 April 2002. The RIVM co-operated with these institutes in four projects, i.e. TC 2001, SWITCH, ZOM and TC 2002. RIVM concluded that the effectiveness and efficiency is influenced by the selection of control locations, the unfamiliarity among some inspectors with the mobile laboratory and the shortcomings of enforcing the legal obligations in the classification of suspected waste products. In the opinion of the enforcement and supervising authorities, the mobile laboratory will be useful and necessary. RIVM recommended that the Inspectorate continue to use a mobile laboratory as an integral part of the enforcement actions. There is both a need to develop methods of chemical analysis and to conduct a survey of substance parameters for investigation and classification of the type and chemical composition of waste products effectively.
    • Onderzoek naar het nut en de noodzaak van de inzet van een mobiel laboratorium bij transportcontroles van afvalstoffen

      Broekman MH; IMD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-07-04)
      In opdracht van de VROM Inspectie is door het RIVM een pilot studie verricht naar de inzetmogelijkheden van een mobiel laboratorium bij handhavingsacties. Het doel van de pilot studie was om het nut en de noodzaak van de inzet van een dergelijke voorziening bij de controle van afval transporten over de weg, het water en het spoor in kaart te brengen. Het RIVM heeft voor de monsterneming en de (veld) analyse van afvaltransporten en de hiervoor benodigde inzet van mensen en middelen nauw samengewerkt met twee andere onderzoeksinstituten, te weten het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het douanelaboratorium (DL). In het onderzoek is geconcludeerd dat de handhaver de aanwezigheid van een mobiele laboratorium als zeer waardevol ervaart. Het mobiel laboratorium blijkt vooral effectief te zijn op controlelocaties waar veel doorstroming is van afvaltransporten. Verder blijkt de effectiviteit af te hangen van de doelgroep van de handhaver. Het aantal opdrachten van de Inspectiemedewerker voor monsterneming en veldanalyse van afvaltransporten is van invloed op de doelmatigheid van de inzet van de aanwezige meetploegen van het RIVM, NFI en DL. De resultaten van de veldmetingen uitgevoerd in het mobiel laboratorium blijken voor de inspectiemedewerker een goede basis te leveren voor de besluitvorming om monsters van verdachte afvalstoffen aan een vervolgonderzoek op een instituutslaboratorium te onderwerpen. Op grond van het onderzoek beveelt het RIVM aan om het gebruik van een mobiel laboratorium bij transportcontroleacties en zo mogelijk andere handhavingsacties voort te zetten en verder te ontwikkelen. De VROM Inspectie wordt in overweging gegeven om het mobiel meten als een integraal onderdeel op te nemen in de handhavingstrategie.<br>