• Duplicaatvoedingsonderzoek bij kinderen 2014: eerste resultaten :

      Wilson-van den Hooven EC; Alewijn M; van den Top HJ; van der A DL; Roos AM; Drijvers JJMM; Etemad Z; Ocke MC; M&B; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-02-02)
      Dit rapport beschrijft de consumptie van kinderen die in 2014 hebben deelgenomen aan het zogeheten duplicaatvoedingsonderzoek. Daarnaast geeft het aanvullende informatie over de verzamelde voedingen, bijvoorbeeld of een dieet is gevolgd. Duplicaatvoedingsonderzoek wordt sinds 1976 periodiek in Nederland uitgevoerd en maakt het mogelijk om door de jaren heen te volgen welke hoeveelheden van bepaalde chemische stoffen en schimmels een bevolkingsgroep dagelijks via voeding binnenkrijgen. Voorbeelden hiervan zijn gewasbeschermingsmiddelen of zware metalen. Bovendien kan worden gecontroleerd of deze hoeveelheden binnen de gestelde veiligheidsgrenzen blijven. Dit duplicaatvoedingsonderzoek vond plaats in het voor- en najaar van 2014 en is uitgevoerd door het RIVM en het RIKILT, in opdracht van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Aan het onderzoek deden ouders/verzorgers mee van 126 kinderen van 2 tot en met 6 jaar uit de regio Wageningen. Zij verzamelden in een gekoelde box dezelfde porties van alles wat de kinderen gedurende 24 uur hadden gegeten en gedronken (duplicaatvoeding). Daarnaast hebben zij de geconsumeerde voeding in een dagboekje genoteerd. De duplicaatvoedingen zijn verwerkt tot gevriesdroogde monsters en opgeslagen bij het RIKILT. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat er voor veel kinderen minder duplicaatvoeding is verzameld dan er waarschijnlijk gegeten is. Hiermee moet rekening gehouden worden bij de interpretatie van de resultaten over de blootstelling aan schadelijke stoffen.
    • Refined exposure assessment of E150 food colours with use levels provided by the industry

      Sprong RC; Niekerk EM; van Donkersgoed G; Etemad Z; VVH; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-05-08)
      Aan sommige voedingsmiddelen, zoals bepaalde likeuren, donkere bieren, en koekjes, worden karamelkleurstoffen (E150) toegevoegd om het product een bruine kleur te geven. Er is nu een verfijndere manier beschikbaar om te berekenen in welke mate consumenten aan deze kleurstof blootstaan. Deze verbeterde berekening was mogelijk omdat de industrie gegevens beschikbaar heeft gesteld over de werkelijke gehalten aan karamelkleurstoffen per product dat op de Nederlandse markt verkrijgbaar is. Deze gehalten zijn vervolgens gekoppeld aan de dagelijkse consumptie van deze producten. De blootstelling voor volwassenen valt dan lager uit dan bij eerdere berekeningen; voor kinderen is er geen aantoonbaar verschil. Dit blijkt uit een studie van het RIVM. Het is van belang om na te gaan of de blootstelling aan kleurstoffen binnen de veilige marge valt, omdat een overschrijding de gezondheid mogelijk kan schaden. Voorheen werd voor een bepaald product dat minder of geen E150 bevat (bijvoorbeeld pils) gekeken naar de hoogste concentratie van de kleurstof in een bredere productgroep (bijvoorbeeld ' alle bieren inclusief bruin bier', dat hogere gehalten E150 bevat). Voor deze soorten producten wordt dan een hogere blootstelling aan E150 geschat dan feitelijk het geval is. Meerdere partijen zijn gebaat bij de verfijndere methode. De risicomanager (het ministerie van VWS) hoeft geen kostbaar monitoringsprogramma op te zetten dat op metingen is gebaseerd. Daarnaast beschikken de blootstellingsdeskundigen over nauwkeurigere gegevens. Ten slotte zijn zowel de overheid als de industrie gebaat bij een realistische inschatting. Zowel de overheid als industrie hoeven bijvoorbeeld geen maatregelen te nemen om de risico's van een overschrijding tegen te gaan in die gevallen waarbij dat in feite onnodig was. Het onderzoek is uitgevoerd op initiatief van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI). Het draagt bij aan de ontwikkeling van een nieuw monitoringssysteem voor additieven en smaakstoffen dat ook voor alle EU-landen kan worden gebruikt.
    • Zout-, jodium- en kaliuminname 2015 : Voedingsstatusonderzoek bij volwassenen uit Doetinchem

      Hendriksen M; Etemad Z; van den Bogaard CH; van der A DL; P&V ; M&B; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-10-04)
      Tussen 2006 en 2015 is de zoutinname bij volwassenen uit Doetinchem gelijk gebleven. Net als in 2006 en 2010 ligt deze in 2015 ruim boven de aanbevolen maximale hoeveelheid van 6 gram per dag. Een te hoge zoutinname kan een verhoogde bloeddruk veroorzaken, wat het risico vergroot op hart- en vaatziekten. De jodiuminname is tussen 2006 tot 2015 afgenomen met 37 procent bij mannen en 33 procent bij vrouwen, maar het risico op een tekort is klein. Bij jodium is het juist van belang dat mensen er voldoende van binnenkrijgen. Te weinig jodium kan leiden tot een slechtwerkende schildklier. De kaliuminname is tussen 2006 en 2015 gelijk gebleven en er is maar een klein risico op een tekort geconstateerd. Kalium is nodig voor regulering van de bloeddruk en vochtbalans. Het RIVM meet om de paar jaar bij volwassenen uit Doetinchem hoeveel zout, jodium en kalium zij dagelijks binnenkrijgen. Het onderzoek geeft een indicatie van de zout-, jodium- en kaliuminname van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek werd gedaan in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Voor dit onderzoek hebben in 2015 289 personen uit Doetinchem tussen de 19 en 70 jaar 24 uur lang al hun urine verzameld. De helft van de onderzochte mannen had een zoutinname van meer dan 9,7 gram per dag, en zat daarmee meer dan 3,7 gram boven de aanbevolen maximale hoeveelheid. De helft van de onderzochte vrouwen had een zoutinname van meer dan 7,4 gram per dag. Wat jodium betreft had de helft van de onderzochte mannen een inname van meer dan 179 microgram per dag; bij de vrouwen was dat meer dan 153 microgram per dag. De helft van de onderzochte mannen had een kaliuminname van meer dan 3818 milligram per dag; bij vrouwen was dat meer dan 3255 milligram per dag. De zoutinname is afhankelijk van het voedingspatroon en het zoutgehalte in bewerkte levensmiddelen. Om de zoutinname uit bewerkte levensmiddelen in Nederland te verlagen zijn sinds 2006 allerlei initiatieven in gang gezet. Begin 2014 heeft de minister van Volksgezondheid bijvoorbeeld het Akkoord Verbetering Productsamenstelling gesloten met het bedrijfsleven. Vooralsnog hebben deze afspraken zich niet vertaald naar een aantoonbaar lagere zoutinname. Om ervoor te zorgen dat mensen voldoende jodium binnen krijgen, wordt jodium aan zout toegevoegd. Sinds 2008 is het jodiumgehalte verlaagd om het mogelijk te maken dat met jodium verrijkt zout aan meer producten kan worden toegevoegd, zonder dat mensen te veel jodium binnenkrijgen. In de praktijk lijkt het er niet op dat aan meer producten verrijkt zout wordt toegevoegd. Het monitoren van de zout- en jodiuminname blijft ook de komende jaren van belang om de voortgang van het beleid op de zout- en jodiuminname te evalueren.