• AirPEx: Air Pollution Exposure Model

      Freijer JI; Bloemen HJTh; de Loos S; Marra M; Rombout PJA; Steentjes GM; van Veen MP; LBO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-12-31)
      Een belangrijk onderdeel in het beoordelen van de gezondheidsrisico's van luchtverontreiniging voor de bevolking is de analyse van de inhalatoire blootstelling. Onderzoek op het gebied van inhalatoire blootstelling richt zich op het contact tussen mens en luchtverontreiniging en de entree van luchtverontreinigende stoffen in de luchtwegen. De aanleiding van dit onderzoek is de behoefte aan realistische blootstellings- en dosismaten om de gezondheidseffecten van luchtverontreinigende stoffen te evalueren. Het AirPEx (Air Pollution Exposure) model is ontwikkeld om de tijd/ruimte dynamiek van inhalatoire blootstelling van mensen aan luchtverontreiniging vast te stellen. Het model, dat operationeel is onder Windows 3.1 is geschikt om diverse blootstellings- en dosismaten voor zowel individuen als populaties/subpopulaties te schatten. Dit rapport beschrijft de theoretische basis van het AirPEx model en bevat een gebruikershandleiding voor het computerprogramma. Verscheidene voorbeelden illustreren de mogelijkheden van het AirPEx model. Het AirPEx model zal gebruikt gaan worden op het RIVM als een gereedschap in de analyse van de actuele blootstelling van de Nederlandse bevolking aan luchtverontreiniging.<br>
    • AirPEx: Air Pollution Exposure Model

      Freijer JI; Bloemen HJTh; Loos S de; Marra M; Rombout PJA; Steentjes GM; Veen MP van; LBO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-12-31)
      Analysis of inhalatory exposure to air pollution is an important area of investigation when assessing the risks of air pollution for human health. Inhalatory exposure research focuses on the exposure of humans to air pollutants and the entry of these pollutants into the human respiratory tract. The principal grounds for studying the inhalatory exposure of humans to air pollutants are formed by the need for realistic exposure/dose estimates to evaluate the health effects of these pollutants. The AirPEx (Air Pollution Exposure) model, developed to assess the time- and space-dependence of inhalatory exposure of humans to air pollution, has been implemented for use as a Windows 3.1 computer program. The program is suited to estimating various exposure and dose quantities for individuals, as well as for populations and subpopulations. This report describes the fundamentals of the AirPEx model and provides a user manual for the computer program. Several examples included in the report illustrate the possibilities of the AirPEx model in exposure assessment. The model will be used at the National Institute of Public Health and the Environment as a tool in analysing the current exposure of the Dutch population to air pollutants.
    • Analyse van tijdbestedingspatronen van de Nederlandse bevolking ten behoeve van een uniforme geluidsdosismaat

      Freijer JI; Loos S de (1997-12-31)
      Een tijdbestedingsanalyse werd uitgevoerd van slaapgedrag, ontspanning, en verblijf in en om het huis van de Nederlandse bevolking om de ontwikkeling van een stelsel van geluidsdosismaten te ondersteunen uit te voeren door de Gezondheidsraad. De basisgegevens voor de activiteitenanalyses zijn ontleend aan een in 1994 onder toezicht van het RIVM uitgevoerd tijdbestedingsonderzoek. De gegevens die verkregen zijn in het tijdbestedingsonderzoek omvatten 24 uurs activiteitenpatronen (resolutie van een kwartier) van 4769 personen, alsmede een groot aantal persoonlijke kenmerken. De analyses richten zich zowel op het populatiegemiddelde als op de verschillen tussen subgroepen in het totale activiteitenpatronenbestand. Op basis van de analyses kan geconcludeerd worden dat de Nederlanders de meeste tijd binnen doorbrengen (79-87%), ontspanning vooral thuis in de avonduren plaatsvindt en dat men gemiddeld 8 uur slaapt van 23:00 tot 7:00 uur. Vooral in het slaappatroon zitten nogal wat verschillen tussen de leeftijdscategorien. Kinderen gaan aanzienlijk vroeger naar bed dan volwassenen, maar staan wel op dezelfde tijd op, hetgeen resulteert in een langere slaapperiode.
    • Analyse van tijdbestedingspatronen van de Nederlandse bevolking ten behoeve van een uniforme geluidsdosismaat

      Freijer JI; Loos S de (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-12-31)
      Analyses are done of activity patterns in the Dutch population such as sleeping behaviour, recreation and relaxation, and the dwelling in residential areas. The main aim of the analyses is to support the development of a system of dosimetry for exposure to noise, which is presently carried out by the Health Council of the Netherlands. The basic data set for the analyses is the 1994 Dutch activity pattern survey directed by the RIVM. These data include 4769 activity patterns for 24 hr periods, with a resolution of 15 minutes intervals. The analyses focus on the population average as well as the differences between various subgroups in the population. It can be concluded that: (i) the Dutch spend most of their time indoors (79-87 %), (ii) socialising, relaxation and resting at home mainly occurs in the early evening, and (iii) the average Dutch sleep approximately 8 hours each night (from 23:00 hr to 7:00 hr). Differences in the sleeping behaviour could be observed between age groups. Children go to bed at a much earlier hour than adults, while they get up at the same time. This results in a much longer sleeping period.
    • Column Leaching Experiments for Aged Residues of Pesticides: Interpretation and Criteria

      Freijer JI; Broerse SQ; Hassanizadeh SM; Linden AMA van der; Veling EJM; LBG; SC-DLO; TUD (1995-07-31)
      In de landen van de Europese gemeenschap worden door de nationale overheden verscheidene experimenten voorgeschreven om de omzetting en het transport van pesticiden te karakteriseren. Een van deze experimenten, de kolomstudie verouderd residu (Aged Residue Leaching test), wordt uitgevoerd om het risico van uitspoeling van pesticiden en daaruit ontstane metabolieten te beoordelen. Dit rapport geeft een mathematische beschrijving van de dynamische processen die zich voordoen bij dit experiment. Er wordt een interpretatiemethode voorgesteld om de resultaten van de experimenten te vertalen naar stofeigenschappen zoals halfwaardetijd, vormingsfractie en sorptiecoefficient in grond. Deze stofeigenschappen kunnen gebruikt worden om met simulatiemodellen een risicoanalyse uit te voeren onder realistische milieuscenario's. De interpretatiemethode maakt gebruik van het PESTRAS-model, een simulatiemodel dat transport, transformatie, afbraak en sorptie van organische verontreinigingen in de bodem beschrijft. Het model wordt toegepast in de omgekeerde volgorde: de systeemparameters waarin men geinteresseerd is worden afgeleid uit de (gemeten) uitvoervariabelen. Er wordt geconcludeerd dat de nieuwe interpretatiemethode beter geschikt is om de resultaten van de ARL-test te verwerken dan de bestaande methoden. Vooral als aandacht wordt gegeven in het experiment aan documentatie van de experimentele condities en als voldoende metingen worden uitgevoerd kunnen relatief nauwkeurige schattingen worden gemaakt van de parameters.
    • Dioxins and dioxin-like PCBs in foodstuff: Occurence and dietary intake in The Netherlands at the end of the 20th century

      Freijer JI; Hoogerbrugge R; Klaveren JD van; Traag WA; Hoogenboom LAP; Liem AKD; LOC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2002-02-22)
      Here a survey is presented of the most recent (1998/99) information on the occurrence of dioxins and dioxin-like PCBs in foodstuffs in the Netherlands. The data on occurrence collected during measurement programmes on occurrence were combined with food consumption data to assess the dietary intake of dioxins and dioxin-like PCBs in the general population. This yielded the following results. The estimated median lifelong-averaged intake of dioxins in the population is 0.65 pg WHO-TEQ/kg bw per day. The estimate for the sum of dioxins and dioxin-like PCBs is 1.2 pg WHO-TEQ per/kg bw per day. The 90th percentile of intake in the population is 1.6 times higher than the median intake. The contribution of different food groups to the total intake of TEQ (dioxins and dioxin-like PCBs) is fairly uniformly distributed over the foods consumed: meat products (23%), dairy products (27%), fish (16%), eggs (4%), vegetable products (13%), and industrial oils and fats (17%). A comparison was made between these results and those of the 1990/91 survey. After a correction was made for methodological differences, an average reduction in intake of 50% for dioxins (PCDDs and PCDFs) and 60% for non-ortho PCBs was estimated. This substantial reduction is related to the decrease in the concentration of dioxins (PCDDs and PCDFs) and dioxin-like PCBs in the majority of foodstuffs. Nevertheless, 8% of the population is exposed to intake levels above the TDI (Tolerable Daily Intake) of 2 pg TEQ/kg bw per day, as recently derived by the Scientific Committe on Food (SCF) of the European Commission.
    • Dioxins and dioxin-like PCBs in foodstuff: Occurence and dietary intake in The Netherlands at the end of the 20th century

      Freijer JI; Hoogerbrugge R; van Klaveren JD; Traag WA; Hoogenboom LAP; Liem AKD; LOC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2002-02-22)
      Er wordt een overzicht gegeven van het recente (1998/99) voorkomen van dioxinen in voedingsmiddelen, gebaseerd op twee meetprogramma's waarbij in verschillende consumentenproducten en primaire agrarische producten concentraties werden gemeten van PCDD/PCDF's (dioxinen) en dioxine-achtige PCBs. Door deze informatie te combineren met recente voedselconsumptiegegevens (de derde Voedsel Consumptie Peiling) kon een berekening gemaakt worden van de lange termijn inname van dioxinen en dioxine-achtige PCB's. De mediane inname in de bevolking wordt geschat op 1.2 pg WHO TEQ/kg lichaamsgewicht/dag. Voor 50% van de bevolking ligt de inname hoger dan dit niveau. De bijdrage van de verschillende groepen voedingsmiddelen aan de inname van dioxinen en dioxine-achtige PCB's is redelijk uniform verspreid over ons voedselpakket, met 70% via dierlijke producten (vleesproducten 23%, melkproducten 27%, vis 16% en eieren 4%). Daarnaast dragen plantaardige producten 13% en industriele olien en vetten 17% bij aan de totale inname. De belangrijkste constatering in het rapport is dat sinds 1991 de concentraties in de meeste voedingsmiddelen sterk zijn afgenomen. Dit heeft geleid tot meer dan een halvering van de inname van dioxinen en dioxine-achtige PCB's vergeleken met 1991. Desalniettemin is de verdeling van de inname over de bevolking zodanig dat voor een aanzienlijk deel (8%) van de bevolking de niveaus hoger zijn dan de TDI (tolereerbare dagelijkse inname) van 2 pg WHO TEQ/kg lichaamsgewicht/dag, zoals afgeleid door de Scientific Committee on Food (SCF) van de Europese Commissie.<br>
    • Evaluatie van de Verzuringsdoelstellingen: de emissievarianten

      Beck JP; Bree L van; Esbroek MLP van; Freijer JI; Hinsberg A van; Marra M; Velze K van; Vissenberg HA; Pul WAJ van; LLO; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2001-09-07)
      This report supports the evaluation of the Dutch targets for acidification which was announced in the 3th National Environmental Policy Plan (NMP3). The relation between emissions, environmental quality and health risks was studied using a number of emissions variants. The calculations show that the environmental quality in 2010 improves compared to the current situation. Despite this major bottlenecks remain. The deposition target for 2010 from the NMP3 will not be realized. During the next decade the percentage of hectares of ecosystems unprotected for deposition of potential acid and nitrogen is expected to be larger than 75%. Only realization of the NMP3 emission targets, with proportional reductions in other countries, provides achievement of the NMP3 targets for deposition. The long-term ozone target value for the protection of human health and vegetation will not be met in 2010. However, the 2010 limit values will possibly be met. The number of hospital admissions associated with ozone is expected to grow if one includes the increase of the ageing population. The policy on reduction of acidifying compounds will not sufficiently reduce the ambient concentration of particulate matter to comply with the 2010 indicative limit values for PM. Some exceedances of the NO2 annual limit value are calculated for 2010.
    • Evaluatie van de Verzuringsdoelstellingen: de emissievarianten

      Beck JP; van Bree L; Esbroek MLP; Freijer JI; van Hinsberg A; Marra M; van Velze K; Vissenberg HA; van Pul WAJ; LLO; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2001-09-07)
      Dit rapport levert bouwstenen voor de 'evaluatie van de verzuringsdoelstellingen' welke in het NMP3 is aangekondigd. Er is een aantal emissievarianten doorgerekend om inzicht te krijgen in de samenhang tussen emissies, milieukwaliteit en gezondheidsrisico's. Het verschil tussen de huidige situatie en de emissievarianten in 2010 is aanzienlijk, desondanks blijven er grote knelpunten bestaan. De 2010 depositiedoelstellingen uit het NMP3 worden de komende 10 jaar niet gehaald. Het percentage hectaren ecosysteem dat onbeschermd is voor de depositie van potentieel zuur en stikstof blijft de komende 10 jaar in alle varianten boven de 75%. Pas bij uitvoering van de emissiedoelen uit het NMP3, met soortgelijke inspanningen in het buitenland, komt realisatie van de depositiedoelstellingen voor 2010 in beeld. De langetermijn luchtkwaliteitsdoelstelling voor ozon ter bescherming van de gezondheid en vegetatie wordt in geen van de varianten gehaald. Wel worden de voorgestelde tussendoelstellingen voor 2010 mogelijk gehaald. Rekening houdend met vergrijzing, zal er tussen de huidige situatie en 2010 een toename zijn van het aantal extra ziekenhuisopnamen door ozon. Het verzuringsbeleid dringt de jaargemiddelde concentratie fijn stof in 2010 niet voldoende terug om de indicatieve doelstellingen voor dat jaar te realiseren. Ook voor NO2 worden in 2010 op enkele plaatsen overschrijdingen berekend.<br>
    • Kwantitatief model voor emissies van persistente contaminanten destructiebedrijven Rendac

      Freijer JI; Knol T; Kliest JJG; IEM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2001-09-12)
      RIVM heeft een generiek model ontwikkeld waarmee emissies van persistente contaminanten bij Rendac destructiebedrijven gekwantificeerd kunnen worden. Het model is gebaseerd op de principes van massabalans en partitionering van stoffen over verschillende matrices. Er wordt verondersteld dat de contaminanten via de grondstoffen (o.a. slachtafval en kadavers) in het destructieproces komen. Invoergegevens voor het model zijn diverse procesparameters en stofeigenschappen. Met het model zijn berekeningen uitgevoerd voor ca. 40 persistente contaminanten. Een groot deel van de geevalueerde stoffen komt normaal niet voor in de aangevoerde grondstoffen. De modelexercitie is daarom uitsluitend een theoretische analyse van de emissies. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de meeste van de geselecteerde stoffen vooral emitteren naar de producten vet en meel. Slechts een kleine fractie van de totale emissie komt terecht in het afvalwater en de afgas. Voor beide afvalstromen bestaan nageschakelde technieken, die voor een verdere reductie van de emissies zorgen.<br>
    • Model for estimating initial burden and daily absorption of lipophilic contaminants in cattle

      Freijer JI; Eijkeren JCH van; Sips AJAM; LBM (1999-05-31)
      Veel lipofiele organische milieucontaminanten zijn toxisch voor mens en dier. De aanwezigheid van deze contaminanten in vlees- en/of melkproducten bestemd voor menselijke consumptie kunnen daarom een gezondheidsrisico voor de bevolking vormen. Om de risico's te kunnen beoordelen worden incidenteel concentraties gemeten in bloedplasma of melk van levende dieren. Dit rapport presenteert een computer model om dergelijke metingen te vertalen naar de historische opname van de component en de te verwachten residuen in vlees en melk. De methodologie is gebaseerd op een "Physiologically Based Pharmaco Kinetic" model voor lipofiele contaminanten in landbouwhuisdieren. Validatie van de voorgestelde methode werd uitgevoerd m.b.v. de resultaten van experimenten waarin lacterende en niet-lacterende koeien werden blootgesteld aan 2378-TCDD en lacterende en niet-lacterende geiten aan lindaan en een aantal PCB congeneren. In de bovengenoemde studies werden de dieren blootgesteld door bekende hoeveelheden contaminant in het rumen te spuiten, waarna concentraties in melk, bloedplasma, of vet werden gemeten in de tijd. Deze metingen werden aangewend om de initikle belasting en de dagelijkse absorptie van de contaminant te schatten. Validatie vond plaats door de geschatte waarden te vergelijken met de initikle belasting en de dagelijkse absorptie die waren opgelegd in het experiment. De resultaten laten zien dat na een bolus injectie in het rumen de geschatte initikle belasting van het lichaam over het algemeen lager is dan de opgelegde hoeveelheid. Dit kan duiden op incomplete absorptie uit de darm. De geschatte dagelijkse absorptie was nul of bijna nul voor de perioden dat de dieren schoon voedsel aangeboden kregen. Het model is bedoeld om gebruikt te worden door veterinaire inspecties als een 'screening' instrument om een eerste indruk te krijgen van blootstellingen en residuen en de daarbij behorende gezondheidsrisico's.
    • Model for estimating initial burden and daily absorption of lipophilic contaminants in cattle

      Freijer JI; Eijkeren JCH van; Sips AJAM; LBM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1999-06-00)
      Many lipophilic organic contaminants in the environment are toxic for humans and animals. The presence of this class of contaminants in animal products (meat and milk) intended for human consumption thus involves health risks to the general population. In order to assess these risks, concentrations of contaminants in domestic animals are monitored by occasional measurements on blood (plasma) or milk of living animals. A computer model to translate such measured concentrations into historical absorption and burden of the compound, and into the future residues expected in meat and milk products, is described. The methodology is based on a Physiologically Based Pharmaco Kinetic model for lipophilic contaminants in domestic animals. Validation of the proposed method was carried out using the results of experiments in which lactating and non-lactating cows were exposed to 2378-TCDD, and lactating and non-lactating goats to lindane and a number of PCB congeners. In the above-mentioned experiments, the animals were internally exposed by injecting known amounts of contaminant into their rumen. Concentration measurements were used to estimate the initial burden and the daily absorption of the PBPK model. Validation was carried out by comparing estimated initial burden and the daily absorption with the doses imposed in the experiment. The results show that the estimated initial body burdens are lower than the doses imposed by the bolus injection in the rumen. This indicates that absorption from the intestine is probably incomplete. The estimates of daily absorption correspond to zero or trace values for the stages in which the animals were fed with food devoid of the contaminant. The model is intended for use by veterinary services/inspections as a screening tool to estimate exposures and residues.
    • Modeling of particulate matter deposition in the human airways

      Freijer JI; Cassee FR; van Bree L; LBO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-08-31)
      Fijn stof (deeltjes < 10 mum ) vormt een belangrijke luchtverontreinigingscomponent waarmee mensen in aanraking komen. Dit rapport geeft de mogelijkheden weer van wiskundige modellen om de verschillen in dosimetrie tussen gezonde personen en personen met gecompromitteerde luchtwegen te onderzoeken. Verschillende modellen worden conceptueel en inhoudelijk vergeleken, om zo een optimaal model te vinden voor de depositie van fijn stof in de luchtwegen. Het ICRP (International Commission on Radiological Protection) model bleek een goede keuze te zijn om verkennende berekeningen mee uit te voeren. Dit model werd gebruikt om voor 6 monodisperse typen aerosolen met verschillende deeltjes diameter de depositie in de luchtwegen in verschillende personen te berekenen. De resultaten laten zien dat (i) de belasting van een volwassen man met gecompromitteerde luchtwegen 4.0 tot 5.0 hoger is dan zijn gezonde equivalent, (ii) de belasting van kinderen 1.1-2.5 keer hoger is dan een volwassen man, (iii) zware inspanning bij hoge ademhalingssnelheden resulteert in 1.4 to 2.0 hogere belasting dan bij lichte inspanning, (iv) rusten en slapen gepaard gaat met 0.2-0.4 keer de belasting bij lichte inspanning. De belangrijkste aanbevelingen voor verder onderzoek op het gebied van depositie modellering omvatten (i) de ontwikkeling en toepassing van een dynamisch proces model voor gedetailleerde studie van depositie in de luchtwegen van mensen en proefdieren, om zo een interspecies vergelijking mogelijk te maken, en (ii) een onderzoek naar de variabiliteit in fysiologische luchtwegparameters in de populatie, om zo een schatting te kunnen maken van de actuele blootstelling van de gehele populatie en om risico beoordelingen te ondersteunen.<br>
    • SOTRAS report 5. PESTRAS v3.1: A one-dimensional model for the assessment of the fate of pesticides in soil

      Freijer JI; Tiktak A; Hassanizadeh SM; Linden AMA van der; LBG (1996-06-30)
      Schattingen van de emissie van bestrijdingsmiddelen van de bodem naar de atmosfeer en van de bodem naar het bovenste grondwater zijn nodig ter ondersteuning van het Nederlandse milieubeleid. Het gedrag van bestrijdingsmiddelen in de bodem is afhankelijk van diverse processen, zoals (bio)degradatie, de uitwisseling tussen de gas-, water- en vaste fasen, het transport van het middel in de bodem en de opname door het gewas. Aangezien deze processen afhankelijk zijn van o.a. meteorologische condities, is het gebruik van dynamische simulatiemodellen noodzakelijk. Om deze reden is het model PESTRAS ontwikkeld. Dit model is opgebouwd uit bestaande modellen: het hydrologisch-model SWIF, het warmtetransportmodel HEATRAS, een deel van het bestrijdingsmiddelenmodel PESTLA en het gastransportmodel GAS. Dit rapport beschrijft de koppeling van het model GAS met de versie van PESTRAS die in RIVM-rapport 715501003 is beschreven. Het rapport geeft een samenvatting van de theorie, het numerieke schema, en de modelverificatie. De gevoeligheid van het model voor de belangrijkste invoerparameters wordt toegelicht aan de hand van een aantal voorbeelden. Het rapport gaat vooral in op het gedrag van 1,3-dichloorpropeen (een grondontsmettingsmiddel). In een aanhangsel is een volledige gebruiksaanwijzing opgenomen. Op dit moment wordt het model op geregelde basis gebruikt ten behoeve van de evaluatie van de toestand van het milieu in het kader van de jaarlijkse MilieuBalans. Daarnaast speelt het model een belangrijke rol in de toelating van bestrijdingsmiddelen. Door de inbouw van het gastransportmodel kan PESTRAS nu toegepast worden voor vluchtige bestrijdingsmiddelen (Henry-coefficient > 10 exp. -5 m3 m-3).
    • Verdeling van de blootstelling aan fijn stof in de Nederlandse bevolking

      Kruize H; Freijer JI; Franssen EAM; Fischer PH; Lebret E; Bloemen HJTh; LBM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2001-01-31)
      An assessment of exposure of the Dutch population to particulate matter was commissioned by the Health Care Inspectorate. Researchers used the probabilistic model, EXPOLIS, in this assessment, in which exposure is defined as a combination of the concentration of air pollution in different spaces ('microenvironments') where people spend time and the time people spend in these microenvironments. PM10 was selected as the indicator for particulate matter. Input data for the model were preferably based on available Dutch data, and modelled in case no data were available. Exposure distributions were calculated for the situation with and without (passive) smoking, both for the whole Dutch population and for subpopulations. Sensitivity analyses were performed to determine which factors were of influence with regard to the exposure distributions of subpopulations. The EXPOLIS model has been shown useful in calculating the exposure of the Dutch population to PM10 particles. In a non-smoking environment subpopulations at risk could not be identified. When (passive) smoking was included, the average exposure level was much higher compared to the non-smoking environment. The variation in exposure within the population and between subpopulations also proved to be larger, with 20% less exposure in the elderly than in the other subpopulations. Urban dwellers showed 8-13% less exposure than rural dwellers. Since the model has calculated exposure distributions, it is not possible to compare calculated exposures with air quality standards. Future activities should focus on the process of facilitating input data and field validation. Furthermore, it will be necessary to discuss the added value of model calculations over ambient concentrations as an indicator for exposure.
    • Verdeling van de blootstelling aan fijn stof in de Nederlandse bevolking

      Kruize H; Freijer JI; Franssen EAM; Fischer PH; Lebret E; Bloemen HJTh; LBM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2001-01-31)
      In opdracht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg is de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan fijn stof geschat met behulp van het EXPOLIS model. In dit kans- of probabilistische model is blootstelling een combinatie van de concentratie luchtverontreiniging in verschillende ruimten ('micro-omgevingen') waar een persoon zich gedurende een dag begeeft, en de doorgebrachte tijd in deze micro-omgevingen. PM10 is als indicator voor fijn stof gekozen. De invoergegevens voor het model zijn bij voorkeur gebaseerd op beschikbare Nederlandse gegevens, en gemodelleerd als deze niet beschikbaar waren. Blootstellingsverdelingen zijn berekend voor de situatie met en zonder (passief) roken, zowel voor de gehele Nederlandse bevolking als voor subpopulaties. Tevens zijn gevoeligheidsanalyses uitgevoerd om vast te stellen welke factoren van invloed waren op de blootstellingsverdeling. De resultaten laten zien dat het EXPOLIS model bruikbaar was om de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PM10 te berekenen. Bij afwezigheid van sigarettenrook in het binnenmilieu waren er geen bijzondere risicogroepen te onderscheiden. Wanneer de bijdrage van (passief) roken werd meegenomen, lag de gemiddelde blootstelling aanzienlijk hoger dan wanneer niet gerookt zou worden. Ook de spreiding was in dat geval groter, evenals de verschillen tussen subpopulaties (ouderen hadden een 20% lagere blootstelling). Stadsbewoners hadden een 8-13% hogere blootstelling dan plattelandsbewoners. Omdat de modelresultaten blootstellingsverdelingen zijn, kunnen ze niet vergeleken worden met luchtkwaliteitsnormen. Toekomstige activiteiten zouden zich moeten richten op een protocol voor de facilitering van invoergegevens ten behoeve van het EXPOLIS model en verdere modelvalidatie. Ook is een discussie nodig om de meerwaarde van modelberekeningen ten opzichte van buitenluchtmetingen vast te stellen als indicator voor blootstelling.<br>
    • The VOLASOIL risk assessment model based on CSOIL for soils contaminated with volatile compounds

      Waitz MFW; Freijer JI; Kreule P; Swartjes FA; LBG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1996-05-31)
      The CSOIL exposure model was developed for derivation of ntervention Values for soil and groundwater clean-up. These Intervention Values are based on potential risks to humans exposed to soil contaminants. Theoretical evaluation of the CSOIL's volatilization module has shown to be not suitable for actual risk-assessment. For this reason, the VOLASOIL model has been developed for actual risk assessment in case of volatile soil contaminants. The VOLASOIL model calculates the indoor air concentration for the Dutch situation in buildings situated on soils contaminated with volatile compounds. The VOLASOIL model can be seen as an optimum between scientifically sound and applicable in practice. The model can be used for site-specific risk assessment because of the possibility of flexible combination of modelling and measurements and calculations being made for several specific contamination cases. Some of these are floating contaminant layers, pure contaminant in the open capillary zone, contaminated groundwater in crawl spaces, et cetera. The VOLASOIL model could be used as a decision-support tool within the framework of soil clean-up priority (Soil Protection Act), construction permit issues (Housing Act), and soil quality management (spatial planning). A user-friendly Windows-application has been developed for using the VOLASOIL model in practice. This computer program can be obtained at the RIVM.
    • The VOLASOIL risk assessment model based on CSOIL for soils contaminated with volatile compounds

      Waitz MFW; Freijer JI; Kreule P; Swartjes FA; LBG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1996-05-31)
      Het blootstellingsmodel CSOIL is ontwikkeld voor de afleiding van de Interventiewaarden voor bodem- en grondwatersanering. Deze Interventiewaarden zijn gebaseerd op het potentiele risico voor de mens bij blootstelling aan bodemverontreiniging. Theoretische evaluatie van de vervluchtigingsmodule uit het CSOIL-model heeft aangetoond dat de module niet geschikt is voor actuele risico-analyse. Daarom is het VOLASOIL-model ontwikkeld voor de actuele risico-analyse in het geval van bodemverontreiniging met vluchtige verbindingen. Het VOLASOIL-model berekent, voor de Nederlandse situatie, de binnenluchtconcentratie in huizen gebouwd op dergelijk vervuilde bodems. Het model kan beschouwd worden als een optimum tussen degelijke theoretische onderbouwing en toepasbaarheid in de praktijk van het bodemonderzoek. Doordat een flexibele combinatie mogelijk is tussen meten en rekenen en omdat het model berekeningen kan uitvoeren voor verschillende verontreinigingssituaties (drijflaag, puur produkt in de onverzadigde zone, gecontamineerd grondwater in de kruipruimte, etc.), kan het model gebruikt worden voor locatie-specifieke risico-analyse. Het VOLASOIL-model zou gebruikt kunnen gaan worden als een beslissingsondersteunend instrument in het kader van de saneringsurgentiesystematiek (Wet Bodembescherming), de systematiek voor de beoordeling van de bodemkwaliteit bij bouwvergunningsaanvragen (Woningwet) en Actief Bodembeheer (Ruimtelijke Ordening). Ten behoeve van het gebruik in de praktijk is een gebruikersvriendelijke windows-applicatie ontwikkeld. Dit computerprogramma is bij het RIVM te verkrijgen.<br>