• Chemical characterization and source apportionment estimates of particulate matter collected within the framework of EU project HEPMEAP

      Bloemen HJT; Gerlofs-Nijland ME; Janssen NAH; Sandstrom T; Bree L van; Cassee FR; Umea University, Sweden; LMV; MGO; LOK (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-08-08)
      The chemical composition of fine (0.1 - 2.5 um) and coarse mode (2.5 - 10 um) particulate matter is determined with specific attention paid to indicators of traffic emissions. Inorganic ions nitrate, sulphate and ammonium sum to 34% of PM mass and the measured organics from combustion processes up to 2%. Rough estimates of the traffic contributions of these two fractions vary from 30% to 60%. In the framework of the project 'Health effects of particles from motor engine exhaust and ambient pollution - HEPMEAP', a unique European collaboration between toxicologists and epidemiologists, ambient particulate matter (PM) was collected at various sites across Europe during the periods, November 2001 and March 2003. The HEPMEAP project studies the relation between the composition of particulate matter, and the toxicity and health effects. Besides strong similarities, PM samples from these various locations/sources show substantial differences in chemical composition. For example, samples from the rural location in Northern Sweden were highly dominated by organic matter, most likely originating from wood combustion. The data presented in this report will provide valuable information for in vitro and in vivo toxicity studies performed within this European Union research project.
    • Chemical characterization and source apportionment estimates of particulate matter collected within the framework of EU project HEPMEAP

      Bloemen HJT; Gerlofs-Nijland ME; Janssen NAH; Sandstrom T; van Bree L; Cassee FR; LVM; MGO; LOK (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMUmea UniversitySweden, 2005-08-08)
      Een groot deel van de massa van het fijnstof bestaat uit anorganisch aerosol (34% nitraat, sulfaat en ammonium). Daarnaast bestaat circa 2% uit organisch materiaal afkomstig van verbrandingsprocessen. Ruwe schattingen van de verkeersbijdrage voor deze twee fracties varieren tussen 30% en 60%. In het kader van het project 'Health effects of particles from motor engine exhaust and ambient pollution - HEPMEAP', een unieke Europese samenwerking tussen toxicologen en epidemiologen, is buitenlucht fijnstof verzameld op diverse locaties in Europa gedurende de periode november 2001 - maart 2003. In het HEPMEAP project zijn relaties tussen de samenstelling van fijnstof en toxische en andere gezondheidseffecten bestudeerd. De chemische samenstelling van twee fracties (0.1 - 2.5 um en 2.5 - 10 um) is bepaald met aandacht voor specifieke verkeersindicatoren. Behalve grote overeenkomsten in samenstelling van fijnstof op de verschillende locaties, zijn ook locatie-specifieke verschillen gevonden. Zo bleek op de locatie in Noord-Zweden relatief hoge concentraties organisch aerosol in fijnstof voor te komen, wat in een belangrijke mate afkomstig is van houtverbranding. De gegevens in dit rapport worden gebruikt om de resultaten van experimenteel toxicologisch onderzoek wat ook is uitgevoerd in het kader van dit project, nader te verklaren.
    • Gezondheidseffecten van brommeremissies

      Gerlofs-Nijland ME; Mathijssen EAM; Jongeneel WP; Cassee FR; MGO; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-01-17)
      Al langer is bekend dat emissies van brommers, net als van andere gemotoriseerde voertuigen, longontsteking kunnen veroorzaken en de luchtwegen overgevoelig kunnen maken voor bijvoorbeeld allergenen. Bovendien kunnen ze de voortplanting schaden en het erfelijke materiaal (DNA) beschadigen. De ernst en omvang van de aan brommeremissie gerelateerde gezondheidseffecten zijn voor verkeersdeelnemers als fietsers echter niet duidelijk. Daardoor is ook niet duidelijk hoe deze effecten zich verhouden tot de effecten die overig gemotoriseerd wegverkeer veroorzaken. Een belangrijke reden hiervoor is het ontbreken van kennis over de relatie tussen feitelijke blootstelling en een scala van mogelijke gezondheidseffecten. Dit blijkt uit een oriënterende studie van het RIVM naar de gezondheidseffecten van brommeremissies dat in opdracht van het ministerie van I&M is uitgevoerd. Aanleiding hiervoor is een onderzoek van de Fietsersbond uit 2008 naar de blootstelling van verkeersdeelnemers aan fijn stof (PM2,5) en ultrafijn stof (PM0.1) uitgestoten door gemotoriseerde voertuigen waaronder brommers. Of er werkelijk gezondheidsschade optreedt als deze emissies worden ingeademd bleef echter onduidelijk. Factoren die brommeremissies beïnvloeden: Verschillende factoren beïnvloeden de emissies van brommers. Voorbeelden zijn het type motor, de hoeveelheid gereden kilometers, de motorafstelling (bijvoorbeeld opvoeren), onderhoud, rijstijl, Euroklasse (waarmee eisen worden gesteld aan de uitstoot) en technologie. Door maatregelen die de verbranding van brommermotoren optimaliseren raakt de lucht minder vervuild. Dit geldt vooral voor de overgang van tweetakt- naar viertaktbrommers en de invoering van het brandstofinjectiesysteem, dat voor een lager brandstofverbruik zorgt. In hoeverre gezondheidseffecten afnemen door een lagere uitstoot van schadelijke stoffen door brommers is echter op basis van de huidige kennis niet aan te geven. Brommeremissies per groep stoffen: Brommeremissies bevatten relatief veel koolwaterstoffen: bijna een kwart (13- 24 procent) van de koolwaterstofemissies van het totale wegverkeer is afkomstig van brommers. De bijdrage aan de koolmonoxide-emissie is 4-10 procent en de bijdrage aan fijn stof (PM10) 1-4 procent. Brommers stoten per kilometer meer gram koolmonoxide, koolwaterstof en fijn stof uit dan personenauto's en minder kooldioxide. De stikstofoxidenemissie komt per kilometer overeen met die van personenauto's. Het aandeel van brommers aan de totale emissie van groepen stoffen die door verkeer worden uitgestoten is echter klein.
    • Gezondheidseffecten van houtrook : Een literatuurstudie

      Hagens WI; van Overveld AJP; Fischer PH; Gerlofs-Nijland ME; Cassee FR; IMG; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-02-16)
      Hout stoken in open haarden en houtkachels is in Nederland de meest genoemde bron van geuroverlast in de leefomgeving. Ook kan er angst bestaan voor de gevolgen van houtrook voor de gezondheid. Bij de verbranding van hout in kachels en haarden komen verschillende chemische stoffen vrij, zoals fijn stof, koolmonoxide, verschillende vluchtige organische stoffen en PAK's (polycyclische aromatische koolwaterstoffen). Op basis van beschikbaar onderzoek is echter niet goed in te schatten in hoeverre deze uitstoot gezondheidseffecten kan veroorzaken. Dit komt onder meer vanwege de grote variatie in samenstelling en dat is gekoppeld aan type kachel of haard, brandstof en stookgedrag. De uitkomsten van verschillende onderzoeken naar het effect van het stoken van hout op de gezondheid zijn divers. Blootstelling aan houtrook wordt in sommige studies geassocieerd met meer (ziekenhuisopnamen voor) hart- en vaataandoeningen, luchtwegklachten en een verslechterde longfunctie. Andere studies laten geen relatie met gezondheidseffecten zien. Voorzover bekend is fijn stof afkomstig van houtverbranding niet duidelijk meer of minder schadelijk dan fijn stof afkomstig van andere (verbrandings)bronnen, zoals verkeer. Dit zijn de belangrijkste bevindingen uit een literatuuronderzoek van het RIVM naar de mogelijke gezondheidseffecten van houtrook. De geraadpleegde studies zijn vooral uitgevoerd in gebieden waar haarden en houtkachels de enige verwarmingsbron zijn. Deze situatie komt in Nederland nagenoeg niet voor. Daardoor is het lastig de resultaten te vertalen naar de Nederlandse situatie. Een uitgebreide verkenning van de lokale blootstelling aan schadelijke stoffen als gevolg van houtverbranding in Nederland is nodig om meer inzicht te krijgen in de lokale bijdrage van houtverbranding aan luchtverontreiniging, zeker op locaties waar bronnen en bewoning dicht bij elkaar liggen. Algemene stookadviezen voor stokers kan de overlast vaak al verminderen, maar deze adviezen alleen zorgen doorgaans niet voor een bevredigende oplossing van de klacht. Dit komt mede omdat de mogelijkheden om ongewenste situaties aan te pakken gering zijn en zich vooral beperken tot vrijwillige maatregelen. Bij GGD'en wordt dan ook geregeld melding gemaakt van overlast als gevolg van houtverbranding.
    • Health effects of addition and combustion of fuel additives: Quick scan and deepening of a selective additive set

      Gerlofs-Nijland ME; Groenewegen L; Cassee FR; MGO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-03-20)
    • Impact of increasing the blend ratio of biodiesel on engine emissions associated toxicity : A quick scan by RIVM and TNO

      Gerlofs-Nijland ME; Vercruijsse W; Cassee FR; Janssen P; Kadijk G; Kooter IM; Verbeek RP; Zyl PS; Jedynska AD; Koornneef GP; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMTNO, 2014-06-06)
      Er zijn geen sterke aanwijzingen dat het bijmengen van FAME ("Fatty Acid Methyl Ester") biodiesel tot 7 vol%1 en HVO ("Hydrotreated Vegetable Oil") biodiesel tot 30 vol% zal leiden tot significante toename van schadelijke uitstoot van het wegverkeer. Deze conclusie is gebaseerd op de beperkte toxicologische gegevens die suggereren dat er slechts kleine of verwaarloosbare veranderingen optreden in het toxiciteitsprofiel als gevolg van het bijmengen van biodiesel. Het gebruik van biodiesel/petroleum dieselmengsels kunnen worden toegepast om de Nederlandse doelstelling voor duurzame energiebronnen te halen. De gevolgen voor de gezondheid door veranderingen in de samenstelling van de motoruitstoot is onzeker. Om het potentiële effect van het verhogen van de mengverhouding van FAME en HVO biodiesel op de menselijke gezondheid te onderzoeken, is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu onderzocht wat de veranderingen van de toxiciteit van de uitstoot zal zijn. De beoordeling is gebaseerd op literatuurstudies van zowel gemeten schadelijke componenten als toxicologische studies. Vanwege technische beperkingen van personenvoertuigen met een roetfilter zal het percentage FAME biodiesel zeer waarschijnlijk niet meer dan 7 vol% kunnen worden. Hogere percentages biodiesel tot 30 vol % kunnen met HVO biodiesel worden bereikt. De beperkte emissie- en toxicologische gegevens leveren geen sterke argumenten om een aanzienlijke verhoging van de toxiciteit van de uitstoot bij een mengsel tot 7 vol% FAME biodiesel te verwachten. Onderzoeken met HVO zijn zeer schaars. De verwachting is dat HVO mengsels tot 30 vol% minder toxische uitstoot veroorzaken vanwege de structurele overeenkomsten in de koolwaterstoffen en de hogere zuiverheid ten opzichte van op aardolie gebaseerde diesel. Deze aanname moet worden bevestigd door toxicologische studies. Bovendien zijn de gevolgen voor de toxiciteit van uitstoot van voertuigen bij hogere biodiesel blend percentages ( > 30 vol%) momenteel niet duidelijk, noch kan een kritisch percentage worden geïdentificeerd waarbij de giftigheid van de uitstoot zijn maximum bereikt. Daarnaast wordt voorspeld dat de motoruitstoot de komende jaren fors zal afnemen als gevolg van de meest recente emissiewetgeving. Slechts een klein percentage van de daling zal het resultaat van de vervanging van aardolie diesel voor biobrandstof zijn. Al met al, suggereren de beschikbare gegevens dat het niet waarschijnlijk is dat de hoeveelheid schadelijke emissies aanzienlijk zal toenemen door het mengen van lage percentages van deze twee soorten biodiesel, hoewel dit wordt omgeven door onzekerheid vanwege ontbrekende gegevens.
    • Metingen van de luchtemissie en de samenstelling van brandstoffen van zeeschepen

      Broekman M; Gerlofs-Nijland ME; Swart DPJ; IMG; LVM; MGO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-10-06)
    • Zeeschepen: metingen van chemische stoffen in brandstoffen en rookgassen :

      Mooij M; Gerlofs-Nijland ME; Swart DPJ; IMG; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-08-30)
      In opdracht van de VROM-Inspectie heeft het RIVM in 2008 de chemische samenstelling vastgesteld van brandstoffen en rookgassen van zeeschepen op de Westerschelde en het Noordzeekanaal. Hieruit blijkt dat stookolie meer zwavel en zware polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) bevat dan gasolie. Het gemiddelde zwavelgehalte in brandstoffen was voor schepen varende op stookolie hoger dan voor schepen varende op gasolie (1,6% versus 0,13%). Voor schepen die aan de wal lagen en hun hulpmotoren of generatoren op gasolie hadden draaien, was het gemiddelde zwavelgehalte in de brandstof 0,21%. In vergelijking met twee jaar geleden is het zwavelgehalte in stookolie gedaald van 2,2 naar 1,6 , in lijn met het beleid. Aan de stofdeeltjes in de rookgassen van schepen kleven allerlei verontreinigingen. De resultaten van de metingen van stofgebonden PAK in de rookgassen van zeeschepen die op stookolie varen waren groter dan in de rookgassen van schepen die op gasolie varen. De meeste stofgebonden elementen in de rookgassen van schepen waren groter bij schepen die op stookolie varen dan die op gasolie varen. Maar dit geldt niet voor alle verontreinigingen. De fijnstoffracties in rookgassen bleek voor 70 massaprocent uit de ultrafijne fracties (PM0,1) te bestaan, voor 28% uit de fijne fracties (PM00,1-2,5) en voor 2% uit de zogeheten coarse fracties (PM2,5-10). De ultrafijne fracties zijn schadelijker voor de gezondheid omdat ze kleiner zijn en dus dieper in de luchtwegen terecht kunnen komen. De rookgassen zijn verder nog onderzocht op de zwaveldioxideuitstoot. De gemiddelde emissie zwaveldioxide in rookgassen was 15 gram per seconde. Het onderzoek is de laatste van een reeks van drie, die in zowel 2006, 2007 en 2008 in een gelijke setting uitgevoerd zijn. Vanaf 2007 werd onderzoek naar fijn stof in rookgassen daaraan toegevoegd.