• Diabetes tot 2025. Preventie en zorg in samenhang

      Baan CA; Schoemaker CG; Jacobs-van der Bruggen MAM; Hamberg-van Reenen HH; Verkleij H; Heus S; Melse JM; PZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-05-12)
      Diabetes vormt een belangrijk maatschappelijk probleem, dat steeds groter wordt. Vooral het aantal mensen met diabetes type 2 neemt sterk toe, en niet alleen in Nederland. Deze toename is zorgelijk en reden voor aandacht vanuit het beleid. In de preventienota 'Kiezen voor gezond leven' uit 2006 formuleerde het ministerie van VWS een langetermijnvisie op de preventie van diabetes, voor de periode 2005 tot 2025. Daarbij werden forse ambities geformuleerd ten aanzien van de beperking van de groei van het aantal mensen met diabetes tussen 2005 en 2025, en het percentage diabetespatienten zonder complicaties in 2025. Om de omstandigheden en randvoorwaarden te creeren die vereist zijn voor het realiseren van de ambities en het vormgeven van de programmatische aanpak van diabetes is begin 2007 in het kabinet besloten om een Actieprogramma Diabetes te laten ontwikkelen. De Nederlandse Diabetes Federatie is gevraagd om dit Nationaal Actieprogramma Diabetes (NAD) vorm te geven en te coordineren. Het ontwerp van dit programma is in februari 2009 aan de minister aangeboden. Aan het RIVM is gevraagd om een rol te spelen in de voorbereiding, voortgang en toetsing van het NAD. Daartoe heeft het RIVM de bestaande kennis op het terrein van preventie en zorg in brede zin geanalyseerd en geintegreerd, en werden toekomstige ontwikkelingen verkend. Een deel van de resultaten zijn eerder in enkele deelrapporten van het RIVM gepubliceerd. In dit rapport is de informatie uit deze eerdere deelrapporten geactualiseerd, geintegreerd en voorzien van (beleids)aanbevelingen. Daarnaast biedt het rapport ook aanknopingspunten voor de programmatische aanpak van andere chronische ziekten.
    • Diabetesinterventies in kaart. Inventarisatie van diabetesinterventies op het terrein van preventie en zorg in Nederland

      Hamberg-van Reenen HH; van Meeteren-Schram MT; Heus SM; Baan CA; PZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-07-24)
      Het Nederlandse diabetesveld is zeer gemotiveerd om de diabetesproblematiek aan te pakken. Vooral in de diabeteszorg worden aanzienlijke inspanningen geleverd. Er bestaat een zeer ruim aanbod aan interventies, gericht op patienten en zorgverleners, maar ook op kwaliteit van zorg en de organisatiestructuur. Daarnaast lopen er veel preventieve interventies gericht op leefstijlfactoren, maar slechts een handvol heeft het voorkomen van diabetes expliciet tot doel. Het aanbod van vroegtijdige opsporing van diabetes of pre-diabetes is beperkt. Dit kan worden geconcludeerd uit een onderzoek van het RIVM waarin een zo compleet mogelijk overzicht van de inhoud, het (potentiele) bereik en de (kosten)effectiviteit van kansrijke interventies op het gebied van diabetespreventie en -zorg in Nederland wordt gegeven. In dit onderzoek zijn alle gevonden interventies beoordeeld op basis van de volledigheid van de projectbeschrijving en de degelijkheid van de methodiek. De effectiviteit van een deel van de interventies is wetenschappelijk bewezen. Het gaat hierbij om interventies gericht op zelfmanagement, bewegen en voedingsadviezen door middel van motivational interviewing. De onderlinge samenhang ontbreekt echter. Een systeem van certificering van diabetesinterventies is niet voorhanden en er is nauwelijks informatie beschikbaar over de implementeerbaarheid van diabetesinterventies. Veel diabetesinterventies hebben een klein bereik, waardoor een landelijke dekking ontbreekt. Er is structurele financiering nodig voor de gehele keten van diabetespreventie en -zorg. Een landelijke en algemeen toegankelijke database, waarin (kosten)effectiviteit en implementatiepotentieel van alle diabetesinterventies op een gestructureerde manier wordt beschreven, kan een stimulans bieden voor landelijke implementatie. Meer aandacht voor deskundigheidsbevordering kan een impuls geven aan het naleven van de zorgstandaard en richtlijnen. De samenwerking binnen de zorg moet verder worden bevorderd, zodat diabetespreventie en -zorg op maat geleverd kunnen worden.
    • Effecten van preventieve interventies voor lokaal gezondheidsbeleid. Een overzicht op basis van de leeflijnen uit de handleidingen voor roken, alcohol, overgewicht en depressie

      van den Berg M; Bovendeur I; Meijer SA; Savelkoul M; Hamberg-van Reenen HH; Zwakhals SLN; Kommer GJ; VTV; vz (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-05-27)
      Een minderheid van de interventies uit de leeflijnen voor lokaal gezondheidsbeleid is effectief in het terugdringen van roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht of depressie. Van de interventies die het meest aangeboden worden in de GGD-regio's is de effectiviteit vaak niet bekend. Voor enkele effectieve interventies zijn de theoretische effecten op bevolkingsniveau geschat. Op basis van wat bekend is over het huidige bereik van deze interventies, zijn de geschatte effecten klein. Als uitgegaan wordt van een maximaal haalbaar bereik zijn de effecten groter, maar de bijdrage aan het behalen van de beleidsdoelstellingen blijft gering. Dit blijkt uit een onderzoek van het RIVM dat in opdracht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ ) is uitgevoerd. Voor dit onderzoek zijn gegevens over effectiviteit van leeflijninterventies verzameld in de literatuur en is gebruikgemaakt van aanbod- en bereikcijfers van alle GGD'-en in Nederland. In modelberekeningen is vervolgens voor een selectie van effectieve interventies geschat wat de effecten op bevolkingsniveau zouden kunnen zijn van het huidige en theoretisch maximale bereik. Deze schattingen, die door een aantal bronnen van onzekerheid als indicatief gezien moeten worden, zijn ten slotte vergeleken met de doelstellingen uit de preventienota 'Kiezen voor gezond leven'. Dat enkele afzonderlijke leefstijlinterventies naar schatting maar beperkt bijdragen aan het behalen van de beleidsdoelen is verklaarbaar. Het preventiebeleid is immers veel breder dan alleen lokale leefstijlinterventies. Een combinatie van maatregelen, waaronder ook wet- en regelgeving, accijnzen, en preventie in de zorg zal sterker bijdragen aan het behalen van de beleidsdoelen.
    • Gezond opgroeien : Verkenning jeugdgezondheid

      Hamberg-van Reenen HH; Meijer SA; VZP; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-02-20)
      De Nederlandse jeugd is over het algemeen gezond. De gezondheid is de afgelopen tien jaar op grote lijnen niet wezenlijk veranderd, maar wel op specifieke onderdelen. Zo zijn jongeren minder gaan roken en drinken, maar is het aantal opnamen op de spoedeisende hulpafdeling vanwege extreem drankgebruik juist toegenomen. Het aantal kinderen met overgewicht is de laatste jaren gestabiliseerd, maar blijft op een hoog niveau. Op de middelbare school worden minder kinderen gepest; op de basisschool is dat aantal ongeveer gelijk gebleven. Het aantal meldingen van kindermishandeling toegenomen, maar hoe dit zich verhoudt tot het werkelijke aantal gevallen is niet bekend. Kinderen met een lage sociaaleconomische status hebben een hoger risico op een ongezonde leefstijl en psychische problemen. Verder is er sprake van een toenemend gebruik van sociale media onder jongeren en is de groep te vroeg geboren kinderen gegroeid. Dit blijkt uit de eerste Verkenning jeugdgezondheid, opgesteld door RIVM in samenwerking met het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. De verkenning geeft een samenhangend overzicht van de fysieke en psychosociale gezondheid van kinderen en jongeren en gaat in op leefstijl en mogelijke problemen in de sociale omgeving. Een dergelijk overzicht ontbrak tot nu toe en is essentieel om een adequaat jeugdgezondheidsbeleid te kunnen voeren. Daarnaast is beschreven welke rol de jeugdgezondheidzorg (JGZ) heeft voor de gezondheid van kinderen en jongeren in Nederland. De JGZ richt zich op de belangrijkste gezondheidsproblemen van jeugdigen. Het is raadzaam dat de JGZ, naast de huidige zorg voor het individu, zich ook richt op de gezondheid van risicogroepen, waaronder kinderen en jongeren met een lage sociaaleconomische status. Vanuit deze 'collectieve blik' op jeugdgezondheid kan de JGZ, naast de directe hulpverlening, meedenken over beleid over gezondheid en gezondheidszorg, bijvoorbeeld in de wijk of op school. Het adolescentencontactmoment, dat in steeds meer regio's wordt ingevoerd, biedt de JGZ kansen om meer in te zetten op bijvoorbeeld leefstijl en schoolparticipatie.
    • Inventarisatie leefstijlinterventies en ondersteuningsaanbod zorgprofessionals in de diabeteszorg : Twee projecten in het kader van het Nationaal Actieprogramma Diabetes

      Hamberg-van Reenen HH; Mikolajczak J; Post NAM; Barte JCM; VTV ; PZO; vz (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-06-22)
      Zorgprofessionals die zich zowel met de preventie als de zorg voor diabetes bezighouden, ervaren een groot aanbod aan leefstijlinterventies, maar missen het overzicht hierin. Vooral het inzicht in preventieve activiteiten die lokaal worden aangeboden en het aanbod vanuit de huisartsen en specialisten (eerste en tweede lijn) ontbreekt. Dit blijkt uit een inventarisatie door het RIVM van leefstijlinterventies en ondersteuningsbehoeften van zorgprofessionals in de diabeteszorg.Zorgprofessionals in de preventie en zorg voor diabetes ervaren een groot aanbod aan leefstijlinterventies, maar missen het overzicht hierin. Vooral het inzicht op lokaal niveau en het aanbod vanuit de eerste en tweede lijn wordt gemist. Het aanbod aan kansrijke beweeg- en voedingsinterventies bestaat vooral uit gecombineerde leefstijlinterventies. Het onderzoek is in opdracht van de Nederlandse Diabetes Federatie uitgevoerd (NDF) in het kader van het Nationaal Actieprogramma Diabetes. De overheid heeft dit programma voor vier jaar (2009-2013) ingesteld om de groei van diabetes in te perken en betere zorg voor deze aandoening te bieden. Voor deze inventarisatie is gezocht naar leefstijlinterventies in de zogeheten Interventie-database van het Centrum Gezond Leven van het RIVM. Daarnaast is hierover navraag gedaan bij verschillende organisaties. Bovendien zijn zorgprofessionals geïnterviewd om achter hun ondersteuningsbehoeften te komen. In totaal zijn meer dan 100 interventies bekeken, waarvan 12 als 'kansrijk' zijn opgenomen in het rapport. Deze interventies zijn beoordeeld aan de hand van een aantal kwaliteitscriteria waaronder effectiviteit en overdraagbaarheid. De meeste van deze 12 interventies zijn gericht op voeding en bewegen en zijn zowel geschikt voor hoogrisicogroepen voor diabetes als voor diabetespatiënten. Er zijn geen interventies gevonden gericht op vrouwen met zwangerschapsdiabetes of op jongeren met diabetes. Idealiter werken professionals uit verschillende disciplines, zoals huisartsen, diëtisten, fysiotherapeuten en de GGD, samen om het lokale aanbod aan leefstijlinterventies aan te bieden en elkaar daarover te informeren.
    • Kosten en baten van gezondheidsbevordering op de werkplek : Literatuuronderzoek naar economische evaluaties op het gebied van psychische problemen en overgewicht

      Proper KI; Hamberg-van Reenen HH; van den Berg M; VTV; vz (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-03-15)
      Economische evaluaties van interventies voor werknemers gericht op psychische problemen of overgewicht komen tot uiteenlopende schattingen van de verhouding tussen kosten en baten. De methodologische kwaliteit van de studies laat vaak te wensen over. Ook zijn er nog veel vraagtekens bij de effectiviteit van de verschillende interventies en programma's. Dit blijkt uit literatuuronderzoek waarin de beschikbare kennis op dit gebied is samengevat. Het onderzoek beperkte zich tot interventies gericht op psychische problemen en overgewicht. Interventies gericht op preventie en behandeling van psychische problemen op de werkplek lijken een positieve balans tussen kosten en baten te hebben, maar de kwaliteit van de economische evaluaties was niet optimaal. Programma's gericht op werkhervatting door werknemers die verzuimen wegens psychische problemen lieten geen gunstige verhouding tussen kosten en baten zien. Bedrijfsgezondheidsprogramma's gericht op beweging en voeding lijken over het algemeen een gunstige verhouding tussen kosten en baten te hebben, maar dat wordt niet bevestigd in studies met een gerandomiseerde opzet. Gezondheidsbevordering op de werkplek is een belangrijk instrument in het kader van duurzame inzetbaarheid van werknemers. Voor daadwerkelijke implementatie van deze interventies is het nodig dat werkgevers inzicht krijgen in de verhouding tussen kosten en baten. Dit literatuuronderzoek geeft aan dat dit inzicht op dit moment nog beperkt en onvolledig is.
    • Kosteneffectiviteit van lokaal gezondheidsbeleid : Overzicht van preventieve interventies uit de leeflijnen Tabakspreventie, Integraal alcoholbeleid, Overgewicht en Depressiepreventie

      Hamberg-van Reenen HH; Bovendeur I; Meijer SA; Savelkoul M; van den Berg M; VTV; vz (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-08-23)
      Van een minderheid van de interventies voor lokaal gezondheidsbeleid is bewezen dat ze bijdragen aan het terugdringen van roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht en depressie. Van de meeste interventies is dit niet bekend. Dit blijkt uit een literatuuronderzoek van het RIVM dat in opdracht van het ministerie van VWS is uitgevoerd. Sinds 2007 bestaan handleidingen voor lokaal gezondheidsbeleid. Onderdeel hiervan zijn overzichten van de beschikbare maatregelen die de leefstijl preventief verbeteren. Gemeenten kunnen kiezen welke interventies zij hieruit aanbieden. In het onderzoek zijn gegevens over effectiviteit en kosteneffectiviteit van preventieve leefstijlinterventies uit Nederlands en buitenlands onderzoek verzameld. De meeste interventies die in Nederlandse gemeenten worden aangeboden, zijn niet onderzocht of in onderzoek met voldoende bewijskracht. Of deze interventies er daadwerkelijk aan bijdragen dat roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht en depressie op lange termijn afnemen is niet bekend. Bovendien was er zeer weinig informatie beschikbaar over de kosteneffectiviteit van de interventies. De (kosten)effectiviteit van preventieve interventies zou meer voorop kunnen staan bij lokaal beleid en in de praktijk. In de nieuwe interventieoverzichten die eind 2010 als onderdeel van de Handleiding Gezonde Gemeente verschijnen is hier al meer aandacht voor. Voor effectieve gezondheidsbevordering op lokaal niveau moet echter ook voldaan worden aan praktische randvoorwaarden, zoals voldoende begeleiders en deelnemers onder de doelgroep tegen acceptabele kosten. Meer onderzoek naar langetermijneffecten van leefstijlinterventies op risicofactoren of ziekte is nodig.
    • Kosteneffectiviteit van preventie en zorg. Vergelijking preventieve en curatieve interventies

      Hamberg-van Reenen HH; Bovendeur I; Feentra TL; van den Berg M; VTV; PZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-07-02)
      Een literatuurverkenning naar de vergelijkbaarheid tussen kosteneffectiviteitanalyses van preventieve en curatieve interventies. De kosteneffectiviteitsanalyses van preventieve en curatieve interventies, zoals die in de gezondheidseconomische literatuur worden gerapporteerd, zijn niet zonder meer met elkaar te vergelijken. Het blijkt niet mogelijk om een algemene uitspraak te doen over wat nu doelmatiger is: preventie of zorg. Zowel voor preventieve als curatieve interventies worden gunstige en minder gunstige kosteneffectiviteitsratio's gerapporteerd. Dit blijkt uit een literatuurverkenning, waarbij voor de ziektebeelden beroerte en dikkedarmkanker de kosteneffectiviteit van interventies op verschillende momenten in de keten van preventie naar zorg in kaart is gebracht. Deze verkenning is voortgekomen uit een vraag van het ministerie van VWS naar de vergelijkbaarheid van kosteneffectiviteitsanalyses van preventieve en curatieve interventies. Zowel voor beroerte als dikkedarmkanker worden in de literatuur op enkele aspecten van kosteneffectiviteitsanalyses (uitkomstmaat, referentiescenario, tijdshorizon, discontovoet, onderzoeksmodel en presentatie van onzekerheid) grote onderlinge verschillen tussen de preventieve en curatieve interventies gevonden. Het is daarom niet direct mogelijk om op basis van de resultaten uit meerdere kosteneffectiviteitsanalyses een afgewogen uitspraak te doen over de optimale verdeling van het gezondheidszorgbudget over preventieve of curatieve interventies. Om de onderlinge vergelijkbaarheid groter te maken is een extra stap nodig, zoals het aanbrengen van restricties bij het opzetten van nieuwe kosteneffectiviteitsanalyses, het op een gedegen manier interpreteren, samenvatten en wegen van de bestaande literatuur en het toepassen van correcties op onvergelijkbare aspecten.
    • Kosteneffectiviteit van preventie. Overzicht van nieuwe preventieve interventies 2006-2007 met een eerste aanwijzing voor effectiviteit en kosteneffectiviteit ('early warning')

      van Gils PF; Tariq L; Hamberg-van Reenen HH; van den Berg M; VTV; PZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-07-02)
      Het RIVM heeft preventieve interventies beschreven voor 27 gezondheidsproblemen waarvoor eerste aanwijzingen bestaan dat ze kosteneffectief kunnen zijn. Het betreft interventies die in Nederland niet systematisch worden aangeboden. Enkele voorbeelden zijn vaccinatie tegen gordelroos bij ouderen, screening op kortdurende behandeling van problematisch alcoholgebruik en huisbezoeken bij ouderen om te voorkomen dat ze vallen. Het onderzoek is een internationale literatuurstudie in opdracht van het ministerie van VWS. Meer onderzoek is nodig om vast te stellen of deze interventies voor Nederland wenselijk zijn. Ook is onderzoek nodig naar hoe de kosteneffectiviteit van de interventies naar de Nederlandse situatie kan worden vertaald.
    • Leefstijl en arbeid in balans. Een literatuurstudie naar de invloed van leefstijlfactoren en (sub)cultuur op gezondheid, ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en productiviteit

      Eysink PED; Hamberg-van Reenen HH; Lambooij MS; VTV; PZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-05-14)
      Informatie over de gevolgen van een ongezonde leefstijl van werknemers op ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en verlies aan productiviteit is in Nederland beperkt voor handen. Met name wanneer gekeken wordt naar subgroepen van werknemers, aan de hand van bijvoorbeeld opleidingsniveau of etniciteit, kan van kennisleemten gesproken worden. Onderzoek naar leefstijlfactoren in relatie tot ziekten beperkt zich meestal tot de algemene bevolking; er wordt weinig onderzoek uitgevoerd binnen de (Nederlandse) beroepsbevolking. Dit blijkt uit een literatuuronderzoek van het RIVM, dat is uitgevoerd in opdracht van de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Binnenlandse Zaken. Deze ministeries kunnen de gesignaleerde kennisleemten gebruiken om vervolgonderzoek uit te zetten. Het uiteindelijke doel is werknemers zo lang mogelijk in goede gezondheid aan het werk te houden. Dit is van belang omdat de arbeidsmarkt de komende jaren door de vergrijzing krapper zal worden. Preventieve leefstijlinterventies op de werkplek zijn een manier om de gezondheid van werknemers te verbeteren en het ziekteverzuim terug te dringen. Er zijn echter nog weinig studies waarin het effect van deze interventies op ziekteverzuim in Nederland is onderzocht. Ongunstig gedrag, zoals roken, overmatig alcoholgebruik en weinig bewegen, heeft invloed op de gezondheid van werknemers en bepaalt direct en indirect de prestaties van werknemers. Uit buitenlandse studies blijkt dat werknemers met een ongezonde leefstijl over het algemeen vaker verzuimen dan werknemers met een gezonde leefstijl. Ook lijkt het erop dat een ongezonde leefstijl leidt tot meer arbeidsongeschiktheid en een lagere arbeidsproductiviteit.
    • Meten van verloren arbeidsjaren door ziekte: Disease-Adjusted Working Years (DAWY). Verkenning van een nieuwe maat

      Eysink PED; Hamberg-van Reenen HH; van Gool CH; Hoeymans N; Burdorf A; VTV; vz (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-04-15)
      Het RIVM heeft een eerste aanzet geleverd voor een model waarmee inzichtelijk wordt wat de impact is van ziekten op de arbeidsproductiviteit van werknemers. In dit model is de uitkomstmaat het verlies aan arbeidsjaren door ziekte. Dit wordt uitgedrukt in de meeteenheid 'Disease-Adjusted Working Years' (DAWY). Oorzaken van verloren arbeidsjaren zijn ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en productiviteitsverlies op het werk door ziekte. De nieuwe maat maakt het mogelijk de gevolgen van verschillende ziekten op verlies aan arbeidsjaren in een getal weer te geven waardoor ze met elkaar te vergelijken zijn. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft het RIVM gevraagd de mogelijkheden voor een nieuw model te verkennen. Het blijkt mogelijk een dergelijk model te ontwikkelen. Het RIVM beschrijft een basismodel om DAWY's te berekenen. Aan de hand van de casus rugklachten illustreert het de (on)mogelijkheden van berekeningen van het verlies aan arbeidsjaren door ziekte en door ongunstige arbeidsomstandigheden. Er bestaat nog geen model dat de verschillende vormen waarin arbeidsjaren verloren kunnen gaan samenvat in een getal. Een dergelijke maat bestaat wel voor de volksgezondheid, namelijk de ziektelast uitgedrukt in Disability-Adjusted Life-Years (DALY). De DALY maakt in de vorm van een enkel getal inzichtelijk wat de gevolgen van ziekten zijn op de gezondheid en de levensverwachting. De DALY geeft echter geen inzicht in de effecten van ziekte en arbeidsgerelateerde risicofactoren op de arbeidsproductiviteit van werknemers. De nieuwe maat kan dit inzicht wel geven.
    • Praktijkaspecten bij uitvoering en interpretatie van kosteneffectiviteitsanalyses van preventie

      Savelkoul M; Schuit AJ; van Dale D; Hamberg-van Reenen HH; VTV (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-07-13)
      Van maatregelen die gezondheidsproblemen moeten voorkomen, worden vaak kosteneffectiviteitsanalyses (KEA's) gemaakt om te onderzoeken of de effecten ervan opwegen tegen de kosten. Het is belangrijk om bij de uitvoering van deze analyses en bij de interpretatie van de uitkomst rekening te houden met wat er gebeurt als een maatregel in praktijk wordt gebracht. Het RIVM heeft op basis van een literatuurverkenning geïnventariseerd welke aspecten uit de praktijk mogelijk van invloed zijn op de verhouding tussen de kosten en de effectiviteit van een maatregel. Voorbeelden zijn onbedoelde (positieve of negatieve) neveneffecten die kunnen optreden (zoals bijwerkingen van een vaccin), een tekort aan gekwalificeerde uitvoerders, of een lagere deelname van de doelgroep dan verwacht als de maatregel in praktijk wordt gebracht. De inventarisatie is relevant voor uitvoerders van KEA's en voor beleidsmakers die KEA's als basis nemen voor beslissingen om een preventieve maatregel al dan niet in te voeren. Kanttekening hierbij is echter dat informatie over praktijkervaringen niet altijd beschikbaar is, bijvoorbeeld doordat de maatregel nog niet op grotere schaal is ingevoerd. De aandachtspunten uit het overzicht zijn in het rapport ook toegepast op twee maatregelen: SchoolGruiten, waarbij kinderen op school gestimuleerd worden om groenten en fruit te eten, en de griepvaccinatie bij ouderen. Op basis hiervan is geïllustreerd in hoeverre praktijkinformatie in de desbetreffende KEA's (achteraf beschouwd) is opgenomen. Om het mogelijk te maken om meer praktijkgegevens bij de uitvoering van KEA's te betrekken, wordt aanbevolen vaker KEA's uit te voeren van maatregelen die al in praktijk zijn gebracht.
    • Preventie in de zorg : Themarapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014

      van den Berg M; Post NAM; Hamberg-van Reenen HH; Baan CA; Schoemaker CG; VVG; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-10-26)
      Preventie is vooral succesvol als de maatregel gestructureerd wordt aangeboden, zoals dat nu gebeurt bij de bevolkingsonderzoeken (naar borstkanker bijvoorbeeld) en het Rijksvaccinatieprogramma. Bij een dergelijk programmatisch aanbod zijn de behandelingen voor zover bekend effectief, de kosten en baten in balans, en wordt een groot deel van de doelgroep bereikt. Een groot deel van preventie in de zorg wordt echter niet programmatisch aangeboden. Dat aanbod is sterk versnipperd: een klein en selectief deel van de doelgroep wordt bereikt en de effectiviteit is vaak nog niet aangetoond. Aangenomen wordt dat de effecten van preventie in de zorg sterk verbeteren bij een programmatisch aanbod. Wel moet dan eerst goed worden onderzocht of de interventie op deze manier echt werkt. Het is daarbij raadzaam om niet alleen het gezondheidseffect van de maatregel te onderzoeken, maar ook de maatschappelijke effecten zoals vermindering van school- of werkverzuim. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM naar preventie in de zorg. Dit themarapport is een onderdeel van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV), waarin het RIVM elke vier jaar over ontwikkelingen van de volksgezondheid rapporteert. Het rapport bestaat uit zes verdiepende studies, waaronder rookpreventie in de zorg rond de zwangerschap, vroege opsporing van psychosociale problematiek in de jeugdgezondheidszorg, en het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Op basis hiervan is een integrale analyse uitgevoerd naar effecten, kosten en succesfactoren van preventie in de zorg. Factoren die een programmatische uitvoering van preventie in de zorg succesvol maken zijn onder andere: een structurele vergoeding voor degene die de maatregel aanbiedt (bijvoorbeeld de huisarts) en een kosteloze deelname, zoals bij de griepprik. Ook is een goede infrastructuur van belang, die aansluit bij de dagelijkse routine in de praktijk. Verder is het raadzaam de maatregel vanuit de eerste lijn aan te bieden, met de huisarts als spil. Daarnaast is specifieke aandacht nodig voor moeilijk bereikbare risicogroepen. Deze factoren bevorderen dat meer mensen uit de doelgroep aan de maatregel deelnemen.
    • Succesfactoren van vroegtijdige opsporing van gezondheidsrisico's op lokaal niveau : Een eerste verkenning

      Hamberg-van Reenen HH; de Bruin SR; Vermunt PWA; Molema CCM; Spijkerman AMW; Baan CA; VZP; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-05-06)
      VWS-beleid gaat er vanuit dat mensen eerder doorgeleid kunnen worden naar (lichte) zorg als gezondheidsrisico's vroegtijdig worden opgespoord. Ziekte en daarvoor benodigde intensievere zorg kunnen dan worden uitgesteld of voorkomen. In dit verband heeft het RIVM in opdracht van het ministerie van VWS verkend welke elementen bijdragen aan het succes van lokale initiatieven om gezondheidsrisico's vroegtijdig op te sporen. Hiervoor zijn mensen uit het veld (onderzoek, beleid, praktijk) geïnterviewd en is op kleine schaal literatuuronderzoek gedaan. Gezien het verkennende karakter dienen de resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Een vaak genoemd element dat bij kan dragen aan het succes van initiatieven is integrale samenwerking. Daaronder wordt verstaan dat partijen, zowel binnen de zorg (zoals wijkverpleegkundigen en huisartsen) als daarbuiten (bijvoorbeeld buurtcoaches en medewerkers in het onderwijs), samenwerken bij het vroegtijdig opsporen van de doelgroep en de geboden zorg. Daarvoor is het onder andere van belang dat er voldoende draagvlak is bij alle betrokken partijen, net als één partij die de regie op zich neemt. Een ander bepalend element is dat het initiatief goed aansluit bij de doelgroep. Ook structurele financiering is genoemd als randvoorwaarde voor succes. In de verkenning stonden de volgende initiatieven centraal: het opsporen van gezondheidsrisico's in de wijk, van gezondheidsproblemen bij kwetsbare ouderen, van problematisch alcoholgebruik onder jongeren, van seksueel overdraagbare aandoeningen en ten slotte van (hoog risico op) hart- en vaatziekten en diabetes. Het onderzoek maakt ook duidelijk dat er onderzoek nodig is om te bewijzen dat lokale initiatieven om gezondheidsrisico's vroegtijdig op te sporen daadwerkelijk de gezondheid van mensen verbeteren. Het is daarom van belang om ingezette interventies te monitoren en te evalueren. Daarnaast is meer inzicht nodig in de behoeften die zorgverleners hebben om de initiatieven te kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld ICT om gemakkelijk en snel informatie uit te wisselen.
    • Vergelijking van kosten en effecten van prenatale screeningsmethoden voor Down syndroom en neuraalbuisdefecten

      Hoogendoorn M; Hamberg-van Reenen HH; Genugten MML van; Wit GA de; Schielen PCJI; PZO; LIS (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-03-10)
      The five combinations of parameters in risk estimation for Down syndrome and neural tube defects most likely to be adopted in a Dutch programme for Down syndrome screening, were identified. They were used to perform an analysis of costs and effects. Costs and effects were compared to those of the current Dutch practice (amniocentesis or chorion villus sampling for pregnant women over 36). Two scenarios were evaluated; a scenario where uptake was 50 % of all Dutch pregnant women (about 100.000) and a scenario where uptake was 50% of all pregnant women over 36 years of age (about 14000). Costs and effects were expressed as costs per Down syndrome pregnancy detected and as the ratio of Down syndrome pregnancies detected and pregnancies lost iatrogenically. Costs per Down syndrome pregnancy detected varied between 100.000 euro and 199.000 euro in scenario 1, and between 31.000 euro and 62.000 euro in scenario 2. The ratio of detection and miscarriage varied between 0.2 and 8.7 for scenario 1 and between 0.6 and 23.0 for scenario 2. Total costs varied, depending on the adopted combination of parameters, between 10,2 million euro en 38,0 million euro for scenario 1 and between 1,4 million euro and 5,3 million euro in scenario 2. The parameter combinations based on biochemical analysis in maternal serum perform well considering the costs per detected Down syndrome pregnancy basis. Combinations where one of the parameters is nuchal translucency perform well considering the number of Down syndrome pregnancies detected per iatrogenic miscarriage.
    • Vergelijking van kosten en effecten van prenatale screeningsmethoden voor Down syndroom en neuraalbuisdefecten

      Hoogendoorn M; Hamberg-van Reenen HH; van Genugten MML; de Wit GA; Schielen PCJI; PZO; LIS (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-03-10)
      In opdracht van het ministerie van VWS heeft het RIVM een kosten-effectiviteitsanalyse (KEA) uitgewerkt betreffende scenario's voor een op te zetten nationaal programma voor Down syndroom screening en neuraalbuisdefecten (NBD). De kosten van alle onderdelen van het screeningsproces (van de counseling tot het einde van de zwangerschap) en de kansen op verschillende uitkomsten gedurende dat proces werden geinventariseerd. Deze parameters werden in een beslismodel verwerkt en daarmee werden, ter illustratie, twee verschillende scenario's doorgerekend. In het eerste scenario, dat model staat voor een ruim aanbod aan testen, wordt aangenomen dat 50% van alle zwangeren deelneemt aan een screeningsprogramma voor Down syndroom (ca. 100.000 zwangeren). In het tweede scenario, dat model staat voor een beperkt aanbod, neemt 50% van de zwangeren van 36 jaar en ouder (ca 14.000 zwangeren) deel aan een screeningsprogramma. Vergeleken werden de kosten per gedetecteerd geval van Down syndroom en de verhouding tussen het aantal gedetecteerde Down syndroom gevallen en het aantal abortussen dat door de screening veroorzaakt wordt (detectie-iatrogene abortus ratio). Omdat met sommige screeningsmethoden ook NBD kunnen worden opgespoord, werden ook de extra kosten en extra effecten hiervan meegenomen in de analyse. Om de robuustheid van de uitkomsten te onderzoeken wordt zowel een gevoeligheids- als een onzekerheidsanalyse beschreven in dit rapport. Uit de KEA blijkt dat kosten per gedetecteerd geval van Down syndroom liggen tussen 100.000 euro en 199.000 euro in scenario 1 en tussen 31.000 euro en 62.000 euro in scenario 2. De detectie-iatr. abortus ratio in scenario 1 varieert van 0,2 tot 8,7 en in scenario 2 van 0,6 tot 23,0. Afhankelijk van de test vari6ren de totale kosten van een screeningsprogramma tussen 10,2 miljoen euro en 38,0 miljoen euro in scenario 1 en tussen 1,4 miljoen euro en 5,3 miljoen euro in scenario 2. Op het gebied van kosten per gedetecteerd geval van Down syndroom presteren de screeningsmethoden gebaseerd op serumtests (triple test en eerste trimester dubbeltest) relatief gunstig. Vooral testen die mede gebaseerd zijn op de resultaten van een NT-meting hebben een relatief gunstige detectie-iatr. abortus ratio.
    • Work-related cancer in the European Union : Size, impact and options for further prevention

      Jongeneel WP; Eysink PED; Theodori D; Hamberg-van Reenen HH; Verhoeven JK; CPV; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-05-23)
      Ondanks vele beschermende maatregelen kunnen mensen tijdens hun werk worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen. Aanvullende beleidsmaatregelen zijn nodig om het aantal gevallen van werkgerelateerde kanker en sterfte in de toekomst terug te dringen. Om de noodzaak hiervan te agenderen heeft het RIVM de omvang van de ziektelast en de maatschappelijke schade in kaart gebracht die hierdoor in de EU wordt veroorzaakt. Geschat wordt dat jaarlijks bij 122.600 (met een marge van 91.500 - 150.500) mensen in de EU kanker vastgesteld wordt doordat zij in het verleden tijdens hun werk aan kankerverwekkende stoffen zijn blootgesteld. Daarnaast sterven hierdoor per jaar ongeveer 79.700 (marge 57.700 - 106.500) mensen in de EU. Als dit 'vervroegde overlijden' wordt omgezet naar verloren levensjaren zijn dat er bijna 1,2 (0,8 - 1,6 ) miljoen. Kankerpatiënten ervaren een verminderde kwaliteit van leven, krijgen medische zorg en kunnen vaak niet of minder werken. Naast het (individuele) lijden ontstaan hierdoor kosten. Dit wordt gezamenlijk uitgedrukt in maatschappelijke schade. De kosten voor de gezondheidszorg en verminderde productiviteit op het werk door werkgerelateerde kanker in de EU worden op 4-7 miljard per jaar geschat. Als ook de immateriële schade van het ziek zijn en mogelijk vroegtijdig sterven wordt meegerekend, loopt de totale maatschappelijke schade op tot 334 (marge 242 - 440) miljard per jaar.