• De aanwezigheid van methyl tert-butylether (MTBE) in drinkwater en drinkwaterbronnen

      Morgenstern PP; Korte GAL de; Hogendoorn EA; Versteegh JFM; LWD; IEM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2002-06-21)
      In 2001 the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) in the Netherlands conducted a drinking water measurement programme in co-operation with the Netherlands Waterworks Association (VEWIN) for methyl tert-butyl ether (MTBE) in drinking water and the corresponding sources. This study, consisting of two sampling periods, shows a generally low concentration of MTBE in drinking water at the selected drinking water plants. The selection of sampling locations was based on the vulnerability of the water catchment area. Measurements in the June/July period showed a concentration of <0.01 ug/l in 22 samples of raw water; the average concentration was 0.07 ug/l and the highest 0.42 ug/l. The average concentration in drinking water in September/October was 0.09 ug/l and the maximum 2.9 ug/l. This maximum concentration was unusual, considering that the second highest value was 0.14 ug/l MTBE. The raw water (both groundwater and surface water) samples registered a concentration of <0.5 ug/l; the highest concentration in surface water was 3.2 ug/l. However, at one location a relatively high concentration (11.9 ug/l) was found in an individual groundwater well. This contamination could be attributed to a local source. The main conclusion here is that MTBE occurs in drinking water, although the concentrations are generally very low (<0.14 ug/l), with a maximum value of 2.9 ug/l. There are no effects on health expected. It is, however, recommended to screen for MTBE in groundwater at locations with a history of or experience with soil contamination. Taking precautions for future spills at petrol stations remains priority number one.
    • De aanwezigheid van methyl tert-butylether (MTBE) in drinkwater en drinkwaterbronnen

      Morgenstern PP; de Korte GAL; Hogendoorn EA; Versteegh JFM; LWD; IEM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2002-06-21)
      Het RIVM heeft in samenwerking met VEWIN in 2001 een meetprogramma uitgevoerd voor de stof methyl tert-butylether (MTBE) in drinkwater en drinkwaterbronnen. In de periode juni/juli 2001 is een orieenterend meetprogramma uitgevoerd. De concentratie MTBE in ruwwater van 22 pompstations (in totaal werden 63 pompstations bemonsterd) was lager dan de rapportagegrens (0.01) ug/l. De overige ruwwatermonsters hadden waarden tussen 0.01 ug/l en 0.42 ug/l. De gemiddelde concentratie was 0.07 ug/l. Naar aanleiding van deze resultaten werden in de periode september/oktober de pompstations met een waarde boven de rapportagegrens bemonsterd. De concentratie MTBE in ruwwater was gemiddeld 0.13 ug/l. In totaal werden 51 pompstations bemonsterd. De concentraties in de monsters oppervlaktewater waren relatief hoog, met als hoogste waarde 3.2 ug/l (oppervlaktewatermonster uit het Lekkanaal bij Nieuwegein). De hoogste concentratie in de grondwatermonsters was 11.9 ug/l in een individuele grondwaterput nabij een benzinestation in Zutphen. De overige ruwwatermonsters (zowel grondwater als oppervlaktewater) bevatten oncentraties MTBE lager dan 0.5 g/l. De gemiddelde concentratie MTBE in reinwater (drinkwater) was 0.09 ug/l. De hoogste waarde was 2.9 ug/l bij het pompstation in Zutphen. Hiervoor is een aanwijsbare oorzaak, namelijk een verontreiniging in het waterwingebied. De gevonden waarde is lager dan de uit de literatuur bekende geur- en smaakgrens (range: 5 - 40 ug/l). De concentratie van 2.9 ug/l wordt uit gezondheidsoogpunt als veilig beschouwd. In alle overige reinwatermonsters was de concentratie MTBE lager dan 0.2 ug/l. Uit het onderzoek blijkt dat de concentratie MTBE in het Nederlandse drinkwater in het algemeen erg laag is. Voor de gevonden concentraties zijn, op basis van verschillende studies, geen gezondheidskundige effecten te verwachten.<br>
    • Analyse van chloorallylalcohol en chlooracrylzuur in grond- en drinkwater. Ontwikkeling van specifieke bepalingsmethoden met behulp van HPLC en GCMS

      de Jong APJM; Hogendoorn EA; den Engelsman G; van Zoonen P (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1989-04-30)
      Monsters grondwater, water uit een drinkwaterput en ruw drinkwater afkomstig van het waterwingebied Noordbargeres te Drenthe, werden onderzocht op het voorkomen van chloorallylalcohol (CAA) en chlooracrylzuur (CAZ). Genoemde stoffen zijn metabolieten van het bestrijdingsmiddel dichloorpropeen (DPE). Het onderzoek had tot doel na te gaan of er een verband bestaat tussen de gevonden verhoogde gehalten aan adsorbeerbaar organisch chloor (AOX) en het voorkomen van de metabolieten van DPE. Voor de bepaling van CAA en CAZ in (grond)water werden gevoelige, specifieke bepalingsmethodieken ontwikkeld. Voor de analyse van CAA werd gebruik gemaakt van HPLC met (voor)kolomschakeling van UV-detectie. De bepalingsgrens van deze methode was afhankelijk van de gebruikte monstervoorbewerking, 0.1 of 5 ppb. Voor CAZ en tevens voor CAA werden methoden ontwikkeld op basis van gaschromatografie-negatieve ionen chemische ionisatie-massaspectrometrie. De bepalingsgrenzen van deze laatste methoden waren 0.5 en 1 pbb voor respectievelijk CAZ en CAA. Met genoemde methoden kon geen CAA en CAZ in de onderzochte monsters worden aangetoond op het niveau van 1 respectievelijk 0.5 ppb. Op grond van deze bevindingen wordt geconcludeerd dat de verhoogde AOX gehalten niet kunnen worden toegeschreven aan de aanwezigheid van CAA en/of CAZ en dientengevolge het verhoogde AOX gehalte een gevolg is van de aanwezigheid van andere gechloreerde organische verbindingen. Een eerste poging tot identificatie van deze verbindingen heeft tot op heden geen resultaten opgeleverd.<br>
    • Automatische HPLC-analyse van schildklierhormonen en gerelateerde verbindingen

      Kootstra PR; Broek HH van den; Hogendoorn EA; Goewie CE (1989-09-30)
      Ten behoeve van kinetische studies naar de jodering en hormoonvorming in het thyreoglobuline, gekatalyseerd door het schildklierperoxidase, is een analysemethode ontwikkeld waarmee de ontstane produkten op een snelle en betrekkelijk eenvoudige wijze bepaald kunnen worden. De methode is gebaseerd op een automatische ion-paar HPLC-methode met een on-line preconcentratie en voorzuivering van een thyreoglobuline hydrolysaat c.q. een enzymatisch reactiemengsel. De HPLC-analyse vindt plaats met UV-detectie bij 220 nm. De aantoonbaarheidsgrens van deze methode bedraagt ongeveer 10 ng/ml van elk der betreffende componenten, bij standaard injecties en 20 ng/ml in 50 mul geinjecteerd thyreoglobuline hydrolysaat.
    • Bentazon in diverse monsters rein water, ruw water en regenwater

      Hogendoorn EA; de Jong APJM; van der Heeft E; den Engelsman T; van der Hoff GR; Greve PA; van &apos;t Klooster HA (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1988-04-30)
      In drie leidingwatermonsters (1 ruw en 2 rein water), afkomstig van de afdeling Laboratorium van Gemeente Waterleidingen Amsterdam (GWA), is bentazon aangetroffen in gehalten varierend van minder dan 0.01 tot 0.13 mug/l. Drie monsters rein water, door het RIVM genomen in de pompstations H.I.Ambacht, Lekkerkerk en Bergambacht, bleken bentazon te bevatten in gehalten van 0.6 a 0.7 mug/l. In drie regenwatermonsters, geleverd door GWA en genomen in Haarlem, Noordwijk en Heemstede, kon m.b.v. HPLC (detectiegrens 0.01 mug/l) geen bentazon worden aangetoond. Adiditioneel onderzoek met een speciaal ontwikkelde zeer gevoelige GC-MS-methode (detectiegrens 0.001 mug/l) toonde in deze drie monsters de aanwezigheid van sporen bentazon aan in gehalten lager dan 0.01 mug/l. In zes monsters regenwater, door het RIVM genomen te De Bilt, Leiduin en Rotterdam, kon m.b.v. HPLC (detectiegrens 0.01 mug/l) geen bentazon worden aangetoond. In de beschikbare tijd konden deze monsters niet m.b.v. GC-MS worden geanalyseerd. Als analysetechnieken zijn een gemodificeerde HPLC-methode en een nieuw ontwikkelde GC-MS methode toegepast.<br>
    • Bestrijdingsmiddelen in duplicaat 24-uursvoedingen (deelrapport 2: carbaryl, carbofuran en propoxur)

      Goewie CE; Hogendoorn EA (1987-11-30)
      Twee series duplicaat 24-uursvoedingen, verzameld in respectievelijk oktober 1984 (52 monsters) en maart 1985 (53 monsters), werden onderzocht op de N-methylcarbamaten carbaryl, carbofuran en propoxur. Ten behoeve van dit onderzoek werd een nieuwe analysemethode ontwikkeld, gebaseerd op een automatische on-line preconcentrering en voorzuivering van het extract, gevolgd door een HPLC-methode met nakoloms derivatisering met o-ftaaldialdehyde (OPA). De aantoonbaarheidsgrens van deze methode bedraagt 1 mug/kg (ppb). In geen van de onderzochte monsters konden carbaryl, carbofuran of propoxur boven de genoemde aantoonbaarheidsgrens worden gevonden.
    • Branch and product related emission estimation tool for manufacturers, importers and downstream users within the Risk Evaluation Authorisation CHemical (REACH) system

      Poel P van der; Bakker J; Hogendoorn EA; Vermeire TG; Bunke D; Ahrens A; Schenk HP; Oenicke M; Muller S; Umweltbundesamt (UBA), Dessau, Duitsland; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-09-12)
      A tool has been developed for manufacturers, importers and downstream users of chemical substances to facilitate the finding of the appropriate emission scenarios with the best estimates for emission factors and emission period(s). The tool comprises the making of emissions estimates to wastewater, air and soil for all relevant functions and life cycle stages, e.g. production and formulation, in all possible applications and processes throughout industry and society. The crucial part of the tool is the interactive decision tree leading to the required location of a matrix, which contains all information on available emission estimates (modules). The matrix information is based on emission estimation modules derived from existing emission scenario documents and, if not available, default values both from the EU Technical Guidance Documents. The routing through the decision tree is determined by selecting the right parameters (identifiers) for each life cycle stage. The main identifiers, such as the relevant industrial category, use category, the type of chemical product and semi-finished preparation (performance package), are overviewed and defined. The methodology has been tested and illustrated for two substances in different industrial categories, i.e. a photochemical and a plastics additive, rendering appropriate emission scenarios.
    • Branch and product related emission estimation tool for manufacturers, importers and downstream users within the Risk Evaluation Authorisation CHemical (REACH) system. Project A. Technical guidance for identifying an appropriate emission scenario

      Poel P van der; Bakker J; Hogendoorn EA; Vermeire TG; Umweltbundesamt (UBA), Berlijn, Duitsland; SEC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-01-20)
      A tool has been developed for manufacturers, importers and downstream users of chemical substances to facilitate the finding of the appropriate emission scenarios with the best estimates for emission factors and emission period(s). The tool comprises the making of emissions estimates to wastewater, air and soil for all relevant functions and life cycle stages, e.g. production and formulation, in all possible applications and processes throughout industry and society. This tool will be useful under the new EU chemicals policy REACH.The crucial part of the tool is the interactive decision tree leading to the required location of a matrix, which contains all information on available emission estimates (modules). The matrix information is based on emission estimation modules derived from existing emission scenario documents and, if not available, default values both from the EU Technical Guidance Documents. The routing through the decision tree is determined by selecting the right parameters (identifiers) for each life cycle stage. The main identifiers, such as the relevant industrial category, use category, the type of chemical product and semi-finished preparation (performance package), are overviewed and defined.The methodology has been tested and illustrated for two substances in different industrial categories, i.e. a photochemical and a plastics additive, rendering appropriate emission scenarios
    • Branch and product related emission estimation tool for manufacturers, importers and downstream users within the Risk Evaluation Authorisation CHemical (REACH) system

      van der Poel P; Bakker J; Hogendoorn EA; Vermeire TG; Bunke D; Ahrens A; Schenk HP; Oenicke M; Muller S; SEC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMUmweltbundesamt (UBA)DessauDuitslandOkopolHamburgDuitslandOko-InstitutFreiburgDuitslandChemieDatenStrachauDuitsland, 2006-09-12)
      In dit project is voor producenten en professionele gebruikers van chemicalien een methode ontwikkeld waarmee de juiste emissies van stoffen naar het milieu bepaald kunnen worden. Dit vergemakkelijkt het maken van risicobeoordelingen van stoffen wat vanwege hun enorme diversiteit in toepassingen en functies zeer problematisch kan zijn. Centraal hierin is de ontwikkeling van een beslisboom, die leidt tot de selectie van het juiste emissie-scenario van een stof in elk stadium van zijn levenscyclus, te weten de productie, de formulering, het gebruik en/of de afvalroute ervan. De basisinformatie van de beslisboom is een matrix die gevuld is met emissiegegevens afkomstig uit EU-richtlijnen voor de risicobeoordeling van industriele stoffen. De route in de beslisboom wordt bepaald door de selectie van de juiste parameters in elk stadium van de levenscyclus. Deze parameters, ook wel aangeduid met de term "identifiers", zijn bijvoorbeeld het type preparaat en doel van een product in het stadium formulering van de levenscyclus. De informatie van de methodiek is zodanig gestructureerd dat het eenvoudig in een computerprogramma geimplementeerd kan worden. De ontwikkelde methode is ontwikkeld in samenwerking met de Duitse Umweltbundesamt. Hij werd getest voor twee stoffen in de industriele categorieen fotochemicalien en plastic-additieven. Hierbij werden de juiste emissie scenario's gevonden.
    • Branch and product related emission estimation tool for manufacturers, importers and downstream users within the Risk Evaluation Authorisation CHemical (REACH) system. Project A. Technical guidance for identifying an appropriate emission scenario

      van der Poel P; Bakker J; Hogendoorn EA; Vermeire TG; SEC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMUmweltbundesamt (UBA)BerlijnDuitsland, 2006-01-20)
      In dit project is voor producenten en professionele gebruikers van chemicalien een methode ontwikkeld waarmee de juiste emissies van stoffen naar het milieu bepaald kunnen worden. Dit vergemakkelijkt het maken van risicobeoordelingen van stoffen wat vanwege hun enorme diversiteit in toepassingen en functies zeer problematisch kan zijn. De resultaten zijn relevant voor de implementatie van het nieuwe EU-beleid voor stoffen REACH. Centraal hierin is de ontwikkeling van een beslisboom, die leidt tot de selectie van het juiste emissie-scenario van een stof in elk stadium van zijn levenscyclus, te weten de productie, de formulering, het gebruik en/of de afvalroute ervan. De basisinformatie van de beslisboom is een matrix die gevuld is met emissiegegevens afkomstig uit EU-richtlijnen voor de risicobeoordeling van industriele stoffen.De route in de beslisboom wordt bepaald door de selectie van de juiste parameters in elk stadium van de levenscyclus. Deze parameters, ook wel aangeduid met de term "identifiers", zijn bijvoorbeeld het type preparaat en doel van een product in het stadium formulering van de levenscyclus. De informatie van de methodiek is zodanig gestructureerd dat het eenvoudig in een computerprogramma geimplementeerd kan worden.De ontwikkelde methode is ontwikkeld in samenwerking met de Duitse Umweltbundesamt. Hij werd getest voor twee stoffen in de industriele categorieen fotochemicalien en plastic-additieven. Hierbij werden de juiste emissie scenario's gevonden.
    • Criteria voor Zeer Zorgwekkende Stoffen

      de Poorter LRM; Hogendoorn EA; Luit RJ; SEC; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-06-16)
      Het RIVM heeft een systematiek voorgesteld waarmee chemische stoffen worden geselecteerd die relevant zijn voor het Nederlandse prioritaire stoffenbeleid. De systematiek is in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu gemaakt, omdat dit beleid momenteel wordt geactualiseerd. De geselecteerde stoffen worden aangeduid met de term 'Zeer Zorgwekkende Stoffen'. Voor de systematiek zijn criteria gehanteerd die beter aansluiten bij kenmerken die in Europese of wereldwijde beleidskaders voor prioritering van chemische stoffen worden gebruikt. Onder meer wordt gebruik gemaakt van nieuwe informatie die beschikbaar komt door de invoering van de Europese regelgeving voor chemische stoffen REACH (Registration, Evaluation and Authorisation of CHemicals). De systematiek maakt gebruik van de eigenschappen van stoffen die duiden op mogelijke schadelijke gevolgen voor mens en milieu als zij aan deze stoffen worden blootgesteld. Voorbeelden van Zeer Zorgwekkende Stoffen zijn kankerverwekkende stoffen en stoffen die slecht afbreken, ophopen in organismen en giftig zijn (persistent, bio-accumulerend en toxisch, oftewel PBT-stoffen). Als aannemelijk is dat een Zeer Zorgwekkende Stof in Nederland in het milieu aanwezig is of daarin terecht kan komen, wordt een dergelijke stof bestempeld als Nederlandse prioritaire stof.
    • Die Risiken umweltgefaehrdender Stoffe in Importcontainern. Die Sachlage 2007

      Schols E; Bakker J; Delmaar JE; van Dijk J; van Engelen JGM; Hogendoorn EA; Janssen PJCM; IMG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-05-15)
      Personen in der unmittelbaren Umgebung eines gerade geoeffneten (begasten) Seecontainers koennen hohen Konzentrationen fluechtiger organischer Stoffe ausgesetzt sein. Die Beruehrung mit solchen Stoffen kann akute Gesundheitsrisiken mit sich bringen. Verbraucher koennen diesen Stoffen ausgesetzt sein, wenn diese Stoffe aus mit diesen Containern verfrachteten Produkten ausduensten. Das RIVM hat drei solcher Produkte untersucht: zwei Matratzen und ein Paar Schuhe. Es wurden diese Produkte ausgewaehlt, weil der Verbraucher bei der Benutzung den Stoffen ueber lange Zeit ausgesetzt ist. Trotz der langen Dauer dieser Exposition ergaben sich keine inakzeptablen Gesundheitsrisiken. Das RIVM kann Gesundheitsrisiken nicht in allen Situationen ausschliessen. Diese Risiken lassen sich jedoch nicht quantifizieren. Es fehlen Daten und es gibt viele Expositionspfade. Die gefaehrlichen Stoffe gelangen auf zweierlei Weise in Container und Produkte. Stoffe wie Methylbromid und 1,2-Dichlorethan werden fuer die Desinfektion von Guetern und Holzverpackungsmaterial eingesetzt. Sie werden vor dem Transport in die Container eingefurhrt. Bei einem laengeren Transport koennen sie in die befoerderte Ware eindringen. Andere Stoffe, wie Benzol und Toluol, werden im Fertigungsprozess als Bestandteil oder als Loesemittel eingesetzt. Wenn die Stoffe sich in den Produkten befinden, koennen sie daraus innerhalb des Hauses ausduensten. Das RIVM sieht mehrere Moeglichkeiten, um die Exposition von Buergern zu verringern. Die Beschraenkung des Einsatzes dieser Mittel ist eine Moeglichkeit. Hersteller und Importeure koennen dies erreichen, indem sie striktere Anforderungen an den Einsatz solcher Stoffe waehrend der Fertigung oder fuer den Transport stellen.
    • Die Risiken umweltgefaehrdender Stoffe in Importcontainern. Die Sachlage 2007

      Schols E; Bakker J; Delmaar JE; van Dijk J; van Engelen JGM; Hogendoorn EA; Janssen PJCM; IMG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-07-23)
      In den niederlaendischen Haefen werden jaehrlich etwa 2,5 Mio. Container mit Waren aus aller Welt eingefuehrt. Messungen haben ergeben, dass in diesen Containern hohe Konzentrationen fluechtiger organischer Stoffe gefunden werden koennen, und zwar als Folge der Begasung der Containern oder weil diese fluechtigen organischen Stoffe im Herstellungsverfahren der Waren als Loesemittel benutzt worden sind. Das niederlaendische Ministerium fuer Wohnungsbau, Raumordnung und Umwelt (VROM) hat das Staatlich-niederlaendisches Institut fuer Gesundheit und Umwelt (RIVM) beauftragt, ihm die Risiken dieser Gase in Containern fuer Mensch und Umwelt einsichtig zu machen. Auftrag war, diese Risikoanalyse auf bereits vorhandenen Informationen ueber Begasung und Konzentrationen fluechtiger organischer Stoffe zu basieren. Die Analyse der Risiken fuer die Arbeitnehmer war nicht Teil dieses Auftrags. Aus der Beurteilung der Daten geht hervor, dass die Konzentrationen flchtiger organischer Stoffe in Containern so hoch sein koennen, dass Umstehende beim Oeffnen der Container sowie generell bei einer Exposition an diese Konzentrationen Gesundheitsschaeden erleiden koennen. Auch Verbraucher koennen diesen Substanzen ausgesetzt werden, wenn sie die Waren aus den begasten Containern benutzen. Dies kann dadurch geschehen, dass die Waren innerhalb des Hauses ausduensten, aber auch durch Einnahme begaster Nahrungsmittel und Arzneimittel. Es stellte sich heraus, dass die vorhandenen Informationen ueber Konzentrationen in und das Ausduensten aus Waren sehr beschraenkt ist; die Informationen stammten berwiegend aus frueheren von VROM an das RIVM in Auftrag gegebenen Studien an Forschungsobjekten. So lagen Daten ueber das Ausduensten aus etwa zwanzig Produkttypen und das Nachgasen aus zwei Matratzen und einem Paar Schuhe vor. In diesen spezifischen Fdllen erwartete das RIVM keine Risiken oberhalb der Grenzen, von denen normalerweise bei staatlichen Regelungen ausgegangen wird. Auf dieser Grundlage lassen sich jedoch Risiken in anderen Faellen weder quantifizieren noch ausschliessen. Dafuer ist die Zahl der moeglichen Situationen und sind die Unsicherheiten einfach zu gross. Aus der Sicht der Umweltvertrdglichkeit ist besonders Methylbromid von Bedeutung, weil es die Ozonschicht schaedigen kann und bei Containerbegasungen relativ haeufig eingesetzt wird.
    • Emissies en verspreiding van fluoriden

      Mennen MG; Boshuis-Hilverdink ME; van Pul WAJ; Nguyen PL; Hogendoorn EA; van Putten EM; de Groot GM; IMG ; SEC ; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-07-21)
      De emissies van fluoriden door de Nederlandse industrie naar lucht en oppervlaktewater, en daarmee de concentraties in lucht, regenwater en gras, zijn tussen 1985 en 2008 sterk afgenomen. De huidige emissies en concentraties in de lucht hebben geen gevolgen voor de gezondheid van mensen, maar mogelijk wel voor bepaalde gewassen en veesoorten. De omvang van de hierdoor ontstane schade aan gewassen en vee is niet bekend. Dit blijkt uit onderzoek naar de industriële emissies en verspreiding van fluoriden die het RIVM in opdracht van het ministerie van VROM heeft gemaakt. De fluoridenemissies van de Nederlandse industrie naar lucht en oppervlaktewater zijn in 2008 met respectievelijk 55 en 95% afgenomen ten opzichte van 1985. Begin jaren negentig heeft de overheid met de industrie afspraken gemaakt om de emissies van diverse stoffen te reduceren. De richtinggevende doelstelling om de fluoridenemissies in 2010 met 99% te verminderen ten opzichte van 1985, zal niet worden gehaald. De fluoridenemissies zullen waarschijnlijk niet verder afnemen, tenzij zeer kostbare maatregelen worden ingezet. Fluoriden worden hoofdzakelijk uitgestoten door de keramische industrie, de glasindustrie en de basismetaalindustrie en door kolengestookte elektriciteitscentrales. De fluoridenconcentraties in lucht, regenwater en gras zijn op de meeste plaatsen in Nederland flink afgenomen. De achtergrondconcentraties in lucht liggen rond de huidige milieukwaliteitsnormen; de concentraties in de omgeving van bedrijven die veel fluoriden uitstoten liggen erboven. In oppervlaktewater en bodem liggen in vrijwel heel Nederland de fluoridenconcentraties onder de milieukwaliteitsnormen. In Nederland worden verschillende meetmethoden gebruikt om fluoridenconcentraties in lucht te meten. Vergelijkingsonderzoek tussen deze methoden is nodig om de concentraties beter te kunnen bepalen.
    • Emissies en verspreiding van zware metalen

      Mennen MG; van Pul WAJ; Nguyen PL; Hogendoorn EA; van Putten EM; Boshuis-Hilverdink ME; de Groot GM; IMG; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-11-23)
      De emissies aan cadmium, chroom, kwik, lood en zink van de Nederlandse industrie naar lucht en oppervlaktewater zijn in de afgelopen 20 jaar flink verminderd. Dit blijkt uit een onderzoek naar de industriële emissies en verspreiding van cadmium, chroom, kwik, lood en zink die het RIVM in opdracht van het ministerie van VROM heeft gemaakt. Begin jaren negentig heeft de overheid afspraken gemaakt met de industrie om de emissies van diverse stoffen te reduceren. Hoewel niet voor alle metalen de toen vastgestelde percentages van 70 tot 90% emissiereductie zijn gehaald, zijn de emissies wel aanzienlijk verminderd. Hierdoor zijn de ook de concentraties cadmium, chroom, kwik, lood en zink in lucht en regenwater in Nederland fors gedaald. De concentraties van deze metalen in de lucht liggen nu onder de milieukwaliteitsnormen. De huidige emissies en concentraties in de lucht hebben geen gevolgen voor de gezondheid van mensen. Ook de gehalten aan cadmium, chroom, kwik, lood en zink in de Nederlandse oppervlaktewateren zijn flink gedaald, maar behalve voor kwik worden de streefwaarde en milieukwaliteitsnormen op verschillende plaatsen nog overschreden. Dat wordt overigens vooral veroorzaakt door andere bronnen dan de industrie. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water moeten de emissies aan zware metalen in de komende jaren verder worden teruggedrongen. Ook zijn er internationale afspraken gemaakt om de emissies van cadmium, lood en kwik naar de lucht te verminderen. Door de bouw van drie nieuwe kolengestookte energiecentrales en de mogelijke bouw van een kolenvergassingsinstallatie, zal de emissie van kwik waarschijnlijk echter toenemen.
    • From risk assessment to environmental impact assessment of chemical substances : Methodology development to be used in socio-economic analysis for REACH

      Verhoeven JK; Bakker J; Bruinen de Bruin Y; Hogendoorn EA; de Knecht JA; Peijnenburg WJGM; Posthuma L; Struijs J; Vermeire TG; van Wijnen HJ; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-04-26)
      Dit rapport stelt een methodologie voor waarmee verwachte milieu-effecten van chemische stoffen onderling kunnen worden vergeleken. Dit levert inzicht op in de relatieve milieuwinst die kan worden behaald als schadelijke stoffen worden vervangen door minder schadelijke alternatieven. Centraal staat de milieuschade van zowel de bestaande stof als het alternatief. Ten opzichte van eerdere verkenningen geeft deze studie een methodologie waarmee milieuschade relatief eenvoudig kan worden bepaald en vergeleken. In 2007 is de Europese wetgeving REACH (Registration, Evaluation Authorisation and restriction of CHemicals) ingevoerd. Restrictie en Autorisatie zijn de twee instrumenten van REACH om een stof die op grond van de huidige kennis als gevaarlijk voor mens en/of milieu wordt beschouwd, uit te faseren en te vervangen door een alternatief. REACH schrijft voor dat de gevolgen van een verbod in bredere zin dan alleen een risicoanalyse, worden weergegeven, namelijk via een zogenoemde socio-economische analyse. Hierin kan de verminderde schade aan mens en milieu bijvoorbeeld worden afgewogen tegen de kosten die een overschakeling op een alternatief met zich meebrengt. De ontwikkelde methodologie richt zich alleen op milieu-effecten als onderdeel van een socio-economische analyse. De methodologie bestaat uit een getrapte analyse, waarmee kan worden gekozen voor de manier en het detailniveau waarop de methodologie wordt uitgevoerd. Dit gebeurt op basis van het type stof, de databeschikbaarheid en het uiteindelijke doel van de analyse. Tevens geeft de methodologie een raamwerk hoe bij dergelijke analyses om te gaan met onzekerheden. De bruikbaarheid van de ontwikkelde methodologie is getest met behulp van drie voorbeeldstudies van zeer verschillende stoffen. Het betreft (1) de vervanging van nonylfenolen (surfactanten) in wasmiddelen door alcohol ethoxylaten, (2) de vervanging van zinken dakgoten door PVC-dakgoten, en (3) de vervanging van de brandvertragende stof HBCDD in isolatiemateriaal door twee alternatieve brandvertragers.
    • De HPLC analyse van bromacil, diuron en metaboliet 3,4-dichlooraniline in bronwater

      Goewie CE; Hogendoorn EA (1987-09-30)
      In het kader van het ad-hoc inspectie onderzoek zijn in de maand maart 1987 in totaal drie watermonsters geanalyseerd op aanwezigheid van diuron. Gelijktijdig zijn door de afdeling BM van het LOC de monsters met een GLC-methode geanalyseerd op aanwezigheid van residuen bromacil en methalaxil. Voor de analyse van diuron is een HPLC-methode ontwikkeld, waarbij de component in bronwater geanalyseerd kan worden tot een aantoonbaarheidsgrens van 0,01 mug/l (ppb). Met de methode kunnen eveneens de componenhten 3,4-dichlooraniline, een metaboliet van diuron, en bromacil in bronwater bepaald worden tot een aantoonbaarheidsgrens van resp. 0,02 en 0,1 mug/l. De uitkomsten van de analyses der monsters zijn per brief gerapporteerd. Dit rapport beschrijft de ontwikkeling en resultaten van de analysemethode van diuron, 3,4-dichlooraniline en bromacil in bronwater.
    • Inventory emission factors for pentachlorobenzene

      Hogendoorn EA; Bruinen de Bruin Y; Janssen MPM; SEC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-11-12)
    • Isolating organic micropollutants from water samples by means of XAD resins and supercritical fluid extraction

      Struijs J; Kamp R van de; Hogendoorn EA; ECO (1998-05-31)
      Om de oorzaak van aantasting van ecosystemen te kunnen begrijpen kan het nodig zijn over de mogelijkheid te beschikken om stress, doorgaans veroorzaakt door een gecompliceerd mengsel van toxische stoffen, te scheiden van andere stress-factoren. Dit rapport beschrijft een experimentele benadering die toegepast kan worden op aquatische ecosystemen. Een procedure werd getoetst voor het verkrijgen van een waterig concentraat van organische micro-verontreinigingen, aanwezig in een monster van oppervlaktewater. De methode is gebaseerd op toepassing van macro-reticulaire harsen, meestal aangeduid met XAD, voor het extraheren en isoleren van organische micro-verontreinigingen uit water, gevolgd door elueren m.b.v. super-kritische kooldioxide (SFE) om de toxicanten van het XAD te desorberen en ze naar een klein volume water over te brengen, zonder gebruik te hoeven maken van organische oplosmiddelen. Surrogaat watermonsters, bestaande uit testmengsels van chemische verbindingen die sterk varieren in fysisch-chemische eigenschappen, werden aan de procedure onderworpen. De XAD/SFE combinatie levert een extract dat direct geschikt is voor bio-essays. Dit biedt grote voordelen vergeleken met de meer conventionele benadering gebaseerd op het gebruik van een organisch oplosmiddel dat in voldoende mate verwijderd dient te worden om een watermonster te verkrijgen dat geschikt is voor bio-essays. Het verlies aan (semi-)vluchtige stoffen is aanzienlijk wanneer het organische oplosmiddel van het extract gescheiden wordt. Voor deze stoffen is de XAD/SFE procedure efficienter dan een eerder ontwikkelde methode die gebaseerd is op gebruik van aceton als elutiesolvent. Voor meer polaire stoffen voldoet deze laatste aanpak echter aanzienlijk beter. Aanbevelingen worden gedaan om een twee-stappen super-kritische fase extractie uit te voeren: een uitsluitend met super-kritische CO2 om de apolaire stoffen te verzamelen, gevolgd door een tweede waarbij een zgn. modifier wordt toegevoegd voor het desorberen van de meer polaire chemicalien.
    • Ontwikkeling van een HPLC methode voor de bepaling van bromide in moedermelk en andere complexe matrices

      Goewie CE; Hogendoorn EA; Neele J; Reijnders HFR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1985-08-15)
      Een vloeistofchromatografische (HPLC) methode is ontwikkeld voor de bepaling van bromide op ppm niveau in water, moedermelk en serum. Voor water is geen monstervoorbewerking nodig, de overige matrices dienen vooraf verast te worden. Bij het ontwikkelde systeem wordt gebruik gemaakt van een kolom met chemisch gebonden amino fase, een water eluens en UV detectie bij 214 nm. Vergelijking van de resultaten van de nieuwe methode met andere, bij het RIVM gebruikelijke methoden voor bromide analyse (GLC, UV-fotometrie) toonde geen significante verschillen aan. Het voordeel van de ontwikkelde analyse methode is de eenvoud, de goede automatiseerbaarheid en de betrekkelijk geringe storingsgevoeligheid. De ontwikkelde methode is niet bruikbaar voor de analyse van monsters welke hoge concentraties > 1400 mg/l chloride bevatten. Voor dit type monsters is een alternatieve ionchromatografische methode beter geschikt. De laatste methode dient echter nader te worden onderzocht.<br>