• Ammoniakdepositie in de duinen langs de Noordzee- en Waddenzeekust : Analyse van het verschil tussen gemeten en met OPS gemodelleerde concentraties

      Noordijk E; Hollander A; Sauter F; van Pul A; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-07-28)
      Nederland kent een hoge uitstoot van stikstofverbindingen, waardoor stikstofdepositie een grote bedreiging vormt voor de Nederlandse natuur. Gebleken is dat de gemeten ammoniakconcentraties in de natuur langs de kust systematisch hoger liggen dan de modelberekeningen ('duinengat'). Hoewel de gemeten ammoniakconcentraties nog altijd laag zijn ten opzichte van andere delen van Nederland, treedt in de gevoelige duinecosystemen sterke vergrassing op en verdwijnt de karakteristieke duinvegetatie. De stikstofdepositie in Nederland wordt sinds de jaren negentig berekend met het rekenmodel OPS. Vanaf 2005 kunnen deze berekeningen vergeleken worden met ammoniakmetingen van het 'Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden' (MAN). De waarschijnlijke oorzaak voor het verschil tussen berekeningen en metingen is dat de emissie van ammoniak vanuit de kustzone naar de atmosfeer niet in het OPS-model is meegenomen. Door een emissiebronterm voor ammoniak uit zee aan het model toe te voegen, op basis van het gemiddelde algenpatroon in de Noordzee en Waddenzee, verbetert de 'match' tussen de concentratieberekeningen door het model en de gemeten ammoniakconcentraties in duingebieden. De extra emissiebron voor OPS is berekend op basis van het ruimtelijke patroon dat de algen in de Noordzee en de Waddenzee vertonen. Algen lijken een goede indicator te zijn voor de hoeveelheid ammoniak die vrijkomt naar de lucht in de kustzone. Ammoniakconcentraties in duingebieden zijn vervolgens met deze extra emissieterm berekend. Door deze werkwijze is de concentratieberekening op de MAN-meetpunten sterk verbeterd. Omdat er nog geen volledige causale onderbouwing van het proces beschikbaar is, is ook niet met zekerheid te zeggen of deze resultaten in de toekomst blijven gelden. Om de procesmatige onderbouwing van de ammoniakstroom uit zee naar de duinen te verbeteren, zijn nader onderzoek en meer data nodig. Daarnaast zijn de nu beschikbare meetgegevens (nog) ontoereikend om de Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren in deze studie te kunnen betrekken, evenals de situatie rond het IJsselmeer. De veel te lage modelwaarden voor deze locaties kunnen daardoor nog niet worden verbeterd. Om dit op termijn toch te kunnen afleiden is een voorlopige voortzetting van de (tijdelijke) metingen voor deze genoemde locaties nodig. Dit zou meegenomen kunnen worden in de afspraken die gemaakt moeten worden tussen het ministerie van Economische Zaken en het RIVM over de stikstofmonitoring, met name het MAN.
    • Beleidsdoorlichting geluid : Artikel 20, begroting IenM. De sanering van knelpunten

      van Beek AJ; de Gruijter DG; van Kamp I; Swart W; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-02-04)
      Het RIVM heeft het geluidbeleid voor wegen en spoorwegen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu doorgelicht. Binnen het algemene beleidsdoel 'het voorkomen of beperken van hinder' is de focus gelegd op de doelstelling om knelpunten aan te pakken bij woningen met de hoogste geluidbelastingen. Dit wordt ook wel de geluidsanering genoemd. De regelingen voor sanering bestaan sinds 1986, waarvoor gemeenten 594.000 woningen hebben aangemeld. Hiervan is tot en met 2014 naar schatting 44 procent (263.000 woningen) afgehandeld. De oorspronkelijke doelstelling om de sanering in 2010 af te ronden is daarmee niet gehaald. Het aantal te saneren woningen is destijds te laag geschat en er was te weinig budget om alle aangemelde situaties aan te pakken. Vanaf 2015 is een deel van de financiering van de sanering weggevallen. Het RIVM schat dat het uitvoeringtempo langs wegen in stedelijk gebied hierdoor zodanig vertraagt ten opzichte van het tempo in de afgelopen jaren dat de afronding bijna 10 jaar langer gaat duren. Dat betekent dat nog circa 45 jaar nodig is om de sanering volledig af te ronden. Als gevolg van het geluidbeleid zijn lokale maatregelen genomen, zoals verkeersmaatregelen, stille wegdekken, geluidschermen en gevelisolatie. Hiermee is hinder verminderd, maar het is onbekend in welke mate. Maatregelen aan de bron, zoals stillere auto's en vooral stillere banden, zijn belangrijk om op grote schaal hinder te verminderen. De internationale regelgeving stelt hiervoor normen. Tot op heden heeft dit nog niet geleid tot lagere geluidniveaus langs wegen, terwijl hierop wel was geanticipeerd in de geluidregelgeving. In de praktijk zijn woningen daardoor aan meer geluid blootgesteld dan was beoogd en nemen de kosten voor gevelisolatie nog niet af. Informatie over de algemene uitvoering van het geluidbeleid bleek in dit onderzoek beperkt beschikbaar. Voor toekomstige doorlichtingen is het van belang dat relevante tussentijdse evaluaties van het beleid worden gedaan. Indien het wenselijk is om de voortgang van specifiek de sanering te monitoren, is het belangrijk om eind- en tussendoelen te stellen. Hiervoor is inzicht nodig in de daadwerkelijke voortgang, de actuele geluidbelastingen en de mede daaruit voortvloeiende toekomstige kosten.
    • Drogedepositiemetingen van ammoniak in Natura 2000-gebied Bargerveen

      Stolk A; Noordijk H; van Zanten MC; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-06-09)
      De gemiddelde droge depositie van ammoniak in Natura 2000-gebied Bargerveen (Drenthe) ligt per jaar tussen 7 en 10 kilo stikstof (N) per hectare. Dit blijkt uit metingen van het RIVM, die tussen september 2011 en september 2012 zijn uitgevoerd. Het is de eerste keer dat de droge depositie van ammoniak gerapporteerd wordt op basis van metingen met de zogeheten COTAG-opstelling (Conditional Time Averaged Gradient). Droge depositie is een proces waarbij ammoniak vanuit de lucht neerslaat, zonder dat daar neerslag aan te pas komt. Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden waar planten en dieren worden beschermd. De metingen zijn in opdracht van het ministerie van Economische Zaken uitgevoerd in het kader van de aanpak van de hoge stikstofdepositie op de Nederlandse natuur (Programmatische Aanpak Stikstof, PAS). Door een overmaat aan stikstof vermest de natuur, waardoor het aantal soorten dieren en planten afneemt. In Nederlandse natuurgebieden draagt ammoniak, dat voornamelijk afkomstig is uit de landbouw, in belangrijke mate bij aan de totale stikstofdepositie. De totale stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden wordt met modelberekeningen bepaald. Meetgegevens zijn belangrijk om de berekeningen te toetsen. De COTAG-opstelling is in het Verenigd Koninkrijk ontwikkeld en de afgelopen jaren binnen een Europees onderzoeksproject (NitroEurope) in meerdere landen gebruikt. Het meet de ammoniakconcentratie op twee hoogtes, waarna deze gegevens worden gecombineerd met meteorologische gegevens over windsnelheid en temperatuur om de droge depositie te bepalen. Meteorologische omstandigheden zijn namelijk van invloed op de mate waarin de concentraties tussen de twee hoogte 'uitwisselen'. Op basis van de resultaten van dit eerste meetjaar lijkt de COTAGmeetopstelling geschikt om de droge ammoniakdepositie in Nederland te meten. De resultaten komen onder andere overeen met de metingen van de ammoniakconcentraties die vanuit het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden in Bargerveen zijn uitgevoerd. Dit meetnet, opgezet in 2005, meet de concentraties ammoniak in een zestigtal natuurgebieden in Nederland.
    • Elemental Carbon (EC) concentrations in the Netherlands

      Wesseling JP; van der Swaluw E; Hoogerbrugge R; Velders GJM; de Vries WJ; van den Elshout S; Ameling M; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-02-20)
      Roet kan worden gebruikt als een indicator voor gezondheidseffecten van luchtverontreiniging als gevolg van verkeer. Tot nu toe worden daar meestal de twee maten voor fijnstof (PM10 en PM2,5) voor gebruikt. Dit geeft echter een onvolledig beeld. Daarom zijn (voor het eerst) de roetconcentraties op alle adressen in heel Nederland in kaart gebracht. Informatie over roetconcentraties kan helpen keuzes te maken voor (verkeers)maatregelen die de luchtkwaliteit lokaal verbeteren. Verkeer stoot relatief veel roet uit. De hoeveelheid roet nabij drukke verkeerswegen is dan ook relatief hoog. Voor roet is er geen grenswaarde, zoals voor fijnstof en stikstofdioxide. Door uitbreiding van de roetmonitoring in Nederland zal naar verwachting in 2015 een nog meer gedetailleerde roetkaart opgesteld kunnen worden. Het RIVM heeft, in samenwerking met de Milieudienst Rijnmond DCMR, de roetkaart in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) gemaakt.
    • Geluid en Informatie rondom vliegbases Leeuwarden en Volkel : Opties voor monitoring en informatievoorziening

      Jabben J; van Poll R; Devilee J; de Gruijter D; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-02-18)
      Omwonenden van de militaire vliegvelden Leeuwarden en Volkel zijn onzeker over de geluidsniveaus wanneer de Joint Strike Fighter (JSF) in 2019 in gebruik wordt genomen. De vrees is dat de nieuwe toestellen meer geluidoverlast zullen veroorzaken dan de huidige F16's. Er is scepsis of de wettelijke rekenmethode voldoende betrouwbaar is om de toekomstige geluidoverlast goed te beoordelen. Via de motie Eijsink verzoekt de Tweede Kamer de regering om een permanent meetnet in te richten om geluidcontouren te monitoren en specifiek aandacht te besteden aan de geluidhinder. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat met meetposten die gedurende het jaar vrijwel doorlopend in bedrijf zijn, berekende geluidniveaus kunnen worden nagemeten. Met een meetnet kunnen geluidcontouren en het geluid dat de toestellen produceren, puntsgewijs worden gevalideerd. Een meetnet is complementair aan de rekenmethode, maar biedt geen volledig alternatief. Meetresultaten kunnen alleen worden verkregen op een beperkt aantal meetlocaties. De rekenmethode blijft nodig voor de wettelijke doorrekening van vliegscenario's met ruimtelijke kaartbeelden van de geluidcontouren. Verder is geïnventariseerd hoe betrokkenen aankijken tegen de vliegbases en de komst van de JSF, geluidmetingen en de huidige en toekomstige informatievoorziening hierover. In de huidige situatie zijn omwonenden over het algemeen tevreden over de manier waarop vanuit de vliegbases over geluidhinder wordt gecommuniceerd. Voor de toekomstige situatie is er sterke behoefte aan duidelijke informatie over de JSF en de hoeveelheid geluid die deze gaat produceren. Bewoners zijn bezorgd dat de kwaliteit van de leefomgeving door de komst van de JSF achteruit zal gaan en dat zij of hun kinderen, last zullen krijgen van slaapverstoring of piekniveaus in het geluid. Bewoners willen graag informatie over vliegroutes en geluidniveaus. Ook willen ze vooraf worden geïnformeerd over activiteiten en achteraf over afwijkingen in de normale bedrijfsvoering. Geluidmetingen kunnen daarbij onafhankelijke informatie bieden over geluidpieken en risico's daarvan. Dit kan naar omwonenden het vertrouwen geven dat op een rechtvaardige manier met hun zorgen over het milieu en gezondheid wordt omgegaan. Om de effecten van de vervanging van de F16 door de F35 voor beide bases in beeld te brengen is het gewenst om al ten tijde van het nog volledig operationeel zijn van de F16 een meetnet op orde te hebben. Ook ten aanzien van de beleving luidt het advies om voor en na de komst van de JSF de ervaren overlast rondom de bases te monitoren.
    • Geluidmonitor 2013 : Meetwaarden op referentiepunten uit SWUNG-1

      Jabben J; Potma CJM; den Hollander HA; van Wijnen HJ; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-08-27)
      In 2012 is nieuwe geluidwetgeving voor Nederlandse rijkswegen en spoorwegen ingevoerd. Deze wet stelt grenswaarden aan het geluid langs het gehele rijksen spoorwegnet. De beheerders, Rijkswaterstaat en ProRail, moeten ervoor zorgen de grenswaarden niet worden overschreden en dit door een jaarlijkse berekening verantwoorden. De wet bepaalt dat rekenresultaten van de beheerders door een onafhankelijk meetprogramma moeten worden gevalideerd. Het RIVM voert dit onderzoek uit en zal hier jaarlijks over rapporteren. Dit rapport beschrijft het meetprogramma en geeft de eerste resultaten verkregen in 2013 op 52 locaties langs Nederlandse rijkswegen en spoorwegen. Het programma voorziet in vervolgmetingen en onderzoek naar verschillen met rekenresultaten zodra deze voor 2013 beschikbaar komen.
    • Geluidmonitor 2014

      Jabben J; Potma C; den Hollander H; van Wijnen H; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-09-17)
      Het RIVM heeft in 2013 geluidmetingen verricht op 23 locaties langs rijkswegen en op 26 locaties langs spoorwegen. Langs rijkswegen bleek het gemiddelde geluidniveau substantieel (2,4 decibel) hoger te liggen dan de berekende waarde. Langs het spoor was er gemiddeld geen significant verschil (0,5 dB). Afhankelijk van de meetlocatie kunnen de verschillen groter of kleiner zijn. De verschillen langs rijkswegen worden veroorzaakt door het feit dat de wettelijk voorgeschreven rekenmethode uitgaat van stille banden op een droog wegdek bij een standaardtemperatuur van 20 graden Celsius. De omstandigheden zijn vaak ongunstiger. Daarnaast draagt de variatie in akoestische kwaliteit van het wegdek bij aan de verschillen. Het meetprogramma vloeit voort uit een motie van de Tweede Kamer naar aanleiding van geluidwetgeving uit 2012. De wet stelt grenswaarden aan het geluid langs rijkswegen en spoorwegen. De wegen spoorbeheerder (Rijkswaterstaat en ProRail) dienen met een jaarlijkse berekening aan te tonen hieraan te voldoen. Onderdeel van de wet is ook een validatie van de rekenuitkomsten met metingen. Het RIVM verricht hiertoe jaarlijks geluidmetingen en vergelijkt die met de berekende geluidproductie die de weg- en spoorbeheerder rapporteren. Dit rapport gaat in op de verschillen tussen reken en meetresultaten in 2013. Het rapport geeft ook de meetresultaten uit 2014 langs rijkswegen en spoorwegen op 92 meetlocaties. Deze zullen worden vergeleken met de rekenresultaten die door de weg- en spoorbeheerder gepubliceerd worden in september 2015. Hierover zal het RIVM in 2016 rapporteren. Als blijkt dat de verschillen tussen de meet- en rekenwaarden structureel zijn, is nader onderzoek nodig naar de gezondheidskundige relevantie voor de Nederlandse bevolking en naar de vraag of aanpassingen van de rekenmethode nodig zijn.
    • Geluidmonitor 2015 : Meetprogramma RIVM 2015-2016 ten behoeve van toetsing geluid productie plafonds weg- en rail verkeer

      Jabben J; Haaima M; den Hollander H; van Wijnen H; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-08-19)
      Dit onderzoek beschrijft geluidmetingen langs rijks- en spoorwegen uit 2015 en vergelijkt meetuitkomsten van 2014 met de hoeveelheid geluid die de weg- en spoorbeheerder voor dat jaar hebben berekend. Langs rijkswegen bleek het geluidniveau in 2014 bij metingen op 45 locaties gemiddeld 1,8 decibel hoger te liggen dan de berekende waarde. Langs het spoor, waar eveneens op 45 locaties is gemeten, was er in dat jaar, gemiddeld over alle meetpunten, geen significant verschil. Afhankelijk van de meetlocatie kunnen grotere of kleinere afwijkingen optreden. De berekeningen en metingen zijn uitgevoerd in het kader van de Wet milieubeheer. De weg- en spoorbeheerder, Rijkswaterstaat en ProRail, tonen via berekening aan in hoeverre het jaargemiddelde geluid onder een wettelijke grenswaarde blijft. De berekeningen moeten volgens de wet vervolgens gevalideerd worden met een steekproef van metingen. De precieze analyse van de gemeten verschillen is geen onderdeel van dit onderzoek. Het is aannemelijk dat de hogere gemeten niveaus langs rijkswegen onder meer veroorzaakt worden doordat de wettelijk voorgeschreven rekenmethode uitgaat van stille banden op een droog wegdek. De huidige praktijkomstandigheden zijn gemiddeld ongunstiger. Daarnaast draagt de variatie in akoestische kwaliteit van het wegdek bij aan de verschillen. Het gemeten geluid van het spoormaterieel blijkt overwegend overeen te komen met de standaard rekenmethoden. Het onderzoek geeft ook de meetresultaten uit 2015 weer, die zowel langs de weg als het spoor gemiddeld geen verandering laten zien ten opzichte van de metingen van 2014. De metingen in 2015 komen per locatie goed overeen met 2014. De meetresultaten uit 2015 zullen in een vervolgrapportage worden vergeleken met rekenresultaten van 2015, die in de tweede helft van 2016 door de weg- en spoorbeheerder gepubliceerd zullen worden.
    • Gemeten en berekende (NO2) concentraties in 2010 en 2011 : Een test van de standaardrekenmethoden 1 en 2

      Wesseling JP; van Velze K; Hoogerbrugge R; Nguyen L; Beijk R; Ferreira JA; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-04-26)
      Concentraties van stikstofdioxiden in de lucht die langs wegen zijn berekend, liggen in 2010 en 2011 gemiddeld dicht bij concentraties die daar zijn gemeten. Gemiddeld verschillen de berekende concentraties minder dan één microgram per kubieke meter van de gemeten waarden. Daarmee voldoen de rekenmethoden voor de luchtkwaliteit ruimschoots aan de eisen die de Europese commissie stelt. Overigens kennen zowel metingen als berekeningen onzekerheden van enkele microgrammen. Hoewel het mogelijk is om met berekeningen en metingen de luchtkwaliteit goed in beeld te krijgen en te beoordelen, is het van belang de onzekerheden te onderkennen. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM, dat op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is uitgevoerd. Hieruit blijkt ook dat de invloed van bomen op de concentraties in straten nauwkeuriger kan worden gemodelleerd, zodat de resultaten beter overeenkomen met de gemeten waarden. Het RIVM stelt voor hoe de rekenmethode voor stedelijk gebied hiervoor kan worden aangepast. Voor het onderzoek zijn op ruim 400 locaties metingen van stikstofdioxideconcentraties in 2010 en 2011 vergeleken met de resultaten van de Nederlandse standaardrekenmethoden voor luchtkwaliteit op diezelfde locaties. Voor fijn stof zijn minder metingen beschikbaar. Voor zover gegevens beschikbaar zijn, voldoen de berekende concentraties ook hiervoor aan de kwaliteitseisen. Het RIVM beoordeelt elk jaar of de resultaten van de standaardrekenmethoden, zoals omschreven in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit, overeenkomen met metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). De belangstelling voor de kwaliteit van de rekenmethoden is toegenomen sinds de overheid in 2009 het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) als verbeterprogramma voor de luchtkwaliteit heeft ingesteld. Een goed rekenmodel is een voorwaarde om de voortgang van het NSL te monitoren. Voor de input bij de berekeningen is NSL afhankelijk van partners in het programma. Op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is het onderzoek gereviewd door de Universiteit Wageningen en het Belgische VITO. Volgens deze reviews voldoen de analyses aan een hoge wetenschappelijke standaard. De conclusies in het rapport vinden de reviewers logisch en correct.
    • De invloed van een stille zijde bij woningen op gezondheid en welbevinden : Literatuur en aanbevelingen voor beleid

      van Kempen EEMM; van Beek AJ; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-11-04)
      Hinder door verkeersgeluid neemt af als mensen beschikken over een stille zijde bij hun woning, oftewel een kant van een woning waar geen lawaaibronnen zijn. Dit vermindert ook het risico op ernstige slaapverstoring. Hinder bestaat uit gevoelens van onder andere afkeer, boosheid en onbehagen die kunnen optreden wanneer geluid iemands gedachten, gevoelens of activiteiten beïnvloedt. Door geluid kunnen ook gezondheidseffecten optreden, zoals slaapverstoring, hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten. Beleid dat de aanwezigheid van een stille zijde bij woningen stimuleert kan het risico op hinder en slaapverstoring enigszins verminderen. Dit zijn de belangrijkste resultaten en aanbevelingen van onderzoek van het RIVM naar de invloed van een stille zijde bij woningen op gezondheid en welzijn. Het aantal studies naar dit onderwerp is beperkt, maar de beschikbare resultaten wijzen eenduidig naar een positieve invloed van een stille zijde op hinder en slaapverstoring. De mate van invloed van stille zijden op hinder komt ruwweg overeen met een verlaging van het geluid aan de meest belaste zijde van woningen - doorgaans de voorkant - met 2 tot 8 decibel. In Nederland bestaat er vanwege ruimtegebrek en economische motieven een druk om woningen te bouwen op locaties waar veel verkeersgeluid voorkomt. De geluidregelgeving bevat enkele mogelijkheden om van voorkeursnormen af te wijken, waarvoor het gemeentebestuur doorgaans de belangenafweging maakt. Een geluidbelasting aan de straat of spoorzijde van woningen rond de voorkeursnormen of lager voorkomt gezondheidsklachten door geluid in grote mate. Omdat de voorkeursnormen niet altijd haalbaar worden geacht is het daarnaast aan te bevelen om, stille zijden bij woningen te bevorderen. Hiervoor zou niet alleen aan regelgeving moeten worden gedacht, want wettelijke verplichtingen kunnen niet meer dan een minimale kwaliteit vereisen. Door meer informatie te geven aan gemeenten en projectontwikkelaars over de positieve invloed van stille zijden en de akoestische kwaliteit die daarbij hoort, zullen ook projecten met hoge ambities voor de kwaliteit van de leefomgeving beter worden ondersteund. RIVM beveelt daarom aan om in geluidbeleid geharmoniseerde termen te gebruiken voor verschillen in kwaliteit van een 'stille zijde'. Momenteel gebruiken gemeenten eigen termen met een eigen kwaliteitseis.
    • Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2012

      Mooibroek D; Berkhout JPJ; Hoogerbrugge R; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-09-03)
      De gemeten jaargemiddelde concentraties voor de meeste luchtverontreinigende componenten zoals fijn stof en stikstofdioxide vertonen een langjarige gestage daling. Ten opzichte van deze daling waren de resultaten in 2012 nog lager doordat de weersomstandigheden gunstig waren voor de luchtkwaliteit. Als de langjarige daling in de stikstofdioxideconcentraties in hetzelfde tempo aanhoudt, is het echter niet zeker dat in 2015 op alle meetlocaties aan de grenswaarde voor stikstofdioxide wordt voldaan. Daarvoor is een sterkere afname nodig. Metingen 2012 Nederland heeft van de Europese Unie tot 1 januari 2015 uitstel gekregen om te voldoen aan de Europese stikstofdioxidenorm voor de jaargemiddelde concentratie (40 microgram per kubieke meter). Tot deze datum geldt tijdelijk een hogere norm. Deze tijdelijk verhoogde Europese norm werd op meetlocaties in Nederland niet overschreden. De definitieve Europese norm voor jaargemiddelde stikstofdioxideconcentraties werd op ongeveer de helft van de verkeersbelaste meetlocaties in 2012 wel overschreden, vooral in Amsterdam en Rotterdam. Verkeer levert een belangrijke bijdrage aan de stikstofdioxideconcentratie. Op regionale en stadsachtergrondstations zijn geen overschrijdingen van deze norm geconstateerd. Voor fijn stof zijn in Nederland in 2012 de Europese normen, op relevante locaties, niet overschreden. In 2012 waren er in Nederland geen dagen met ernstige smog door ozon (ozonconcentratie hoger dan 240 microgram per kubieke meter). Wel is op vijf dagen matige smog geconstateerd (ozonconcentratie hoger dan 180 microgram per kubieke meter). Vernieuwing De resultaten van partnermeetnetten zoals de GGD Amsterdam en de DCMR Milieudienst Rijnmond zijn in dit jaaroverzicht verder geïntegreerd. Dit is onder andere te zien in de ontwikkelingsfiguren voor de componenten fijn stof en stikstofdioxide, waarin met terugwerkende kracht gebruik is gemaakt van meetgegevens van deze partnermeetnetten. Verder worden er in dit jaaroverzicht naast de reguliere luchtkwaliteitsmetingen ook resultaten weergegeven die zijn verkregen met andere meetmethoden. Een voorbeeld hiervan zijn de niveaus en trends van de concentratie ammoniak van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN). De concentratieniveaus van benzeen zijn in de afgelopen jaren sterk gedaald. Hierdoor is de meetverplichting verminderd en is de meetstrategie voor benzeen in de loop van 2012 in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit aangepast. Incidenteel komen op locaties met veel industrie nog wel tijdelijk hogere benzeenconcentraties voor.
    • Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2013

      Mooibroek D; Berkhout JPJ; Hoogerbrugge R; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-12-19)
      In Nederland worden op ruim 70 locaties de concentraties van luchtvervuilende stoffen gemeten. Deze meetgegevens geven een gedetailleerd beeld van de luchtkwaliteit en de concentraties van de verschillende verontreinigende stoffen op specifiek deze meetpunten. Stikstofdioxide In 2013 is op alle meetlocaties voldaan aan de toen geldende, tijdelijke hogere norm voor stikstofdioxide. Vanaf 2015 gaat in Nederland de definitieve norm gelden. De concentraties stikstofdioxide dalen al jaren. Op bepaalde meetlocaties nabij drukke wegen, zoals in de regio's Amsterdam en Rotterdam, is de verwachte daling niet voldoende om in 2015 aan de norm te voldoen. Deze verwachting is gebaseerd op de lange termijn trend in de gemeten concentraties stikstofdioxide. Fijn stof In 2013 zijn de concentraties fijn stof verder gedaald op de meetlocaties en liggen onder de Europese norm. Ook voor 2015 blijven concentraties fijn stof op de meetlocaties naar verwachting onder deze norm. Ook deze verwachting is gebaseerd op de lange termijn trend in de gemeten concentraties fijn stof. De meetgegevens zijn opgenomen in het dossier Luchtkwaliteit op de website Compendium voor de Leefomgeving. Hierin is ook aandacht voor de gezondheidseffecten van stikstofdioxide en fijn stof. De ziektelast door luchtverontreiniging is significant, ook als de concentraties aan de normen voldoen. Daardoor kunnen lagere concentraties, ook onder de norm, een belangrijke verbetering van de volksgezondheid betekenen. De metingen worden uitgevoerd door het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) van het RIVM en de regionale partnermeetnetten. Op locaties tussen de meetpunten wordt de luchtkwaliteit berekend. Dit is door het RIVM separaat gerapporteerd in de jaarrapportage van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
    • Measuring protocol wind tunnels : Air Quality. Version july 2013

      Wesseling JP; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-11-17)
    • Meetstrategie roet

      Beijk R; Hoogerbrugge R; Stefess G; Wesseling J; de Jonge D; van den Elshout S; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMGGD AmsterdamDCMR, 2014-07-11)
      Roet is een belangrijke indicator voor de effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid. Roetconcentraties maken de schadelijke effecten van luchtverontreiniging duidelijker zichtbaar dan wanneer die effecten alleen op de totale hoeveelheid fijn stof worden gebaseerd. De instrumenten die nu worden gebruikt om zwarte rook te meten zijn verouderd en de resultaten zijn minder geschikt om de blootstelling mee te bepalen. Daarom heeft het RIVM - op verzoek van I&M - een meetstrategie opgesteld om de roetconcentraties in Nederland te monitoren. Het voorgestelde roetmeetnet bevat 26 meetpunten, verspreid over het land. Het meetnet maakt gebruik van 13 bestaande meetpunten van respectievelijk DCMR (7) en de GGD-Amsterdam (6). Daaraan worden 13 bestaande stations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit gekoppeld. Om de data goed te kunnen vergelijken, wordt dezelfde meetapparatuur gebruikt. De roetuitstoot is vooral relevant in de directe omgeving van wegen met veel verkeer. Verkeer stoot namelijk relatief veel roet uit. Prognoses en scenario's over de uitstoot van roet laten een sterke afname door verkeer zien. Alleen met metingen is echter met vast te stellen of en in hoeverre deze reductie, en de bijbehorende gezondheidswinst, de komende 5 tot 10 jaar daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het meetnet is zodanig opgezet dat de blootstellig van de bevolking aan roet nauwkeurig kan worden bepaald. De metingen worden gekoppeld aan rekenmodellen voor optimale koppeling van emissies en blootstelling. De meetstrategie is opgesteld in opdracht van het ministerie van IenM, in samenwerking met DCMR en GGD Amsterdam.
    • Methods used to compensate for the effect of missing data in air quality measurements

      Nguyen PL; Hoogerbrugge R; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-05-28)
      Lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht om de luchtkwaliteit te meten en te rapporteren. Belangrijk hierbij is de rapportage van de jaargemiddelde concentratie. Voor het berekenen van een geldig jaargemiddelde geldt als criterium dat voor minimaal 90 % van de uren in een jaar een uur gemiddelde concentratie beschikbaar moet zijn. Als het aantal beschikbare uren niet aan het 90 % criterium voldoet mag een alternatieve methode gebruikt worden om het jaargemiddelde te berekenen. In dat verband heeft het RIVM voor stikstofdioxide en fijn stof een methode ontwikkeld. Op die manier kan, van een jaarreeks met een aanzienlijk aantal ontbrekende uurwaarden, toch een bruikbaar jaargemiddelde worden bepaald. Het jaargemiddelde van gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof is een belangrijke waarde en wordt voor twee doelen gebruikt: om trends te bepalen en om metingen te vergelijkingen met modelberekeningen. Als uurwaarden ontbreken, heeft dit een effect op de nauwkeurigheid van het berekende jaargemiddelde. Uit RIVMonderzoek blijkt dat dit effect sterk afhankelijk is van het 'patroon' van de ontbrekende meetgegevens en de methode waarmee de ontbrekende gegevens vervolgens worden behandeld. Als een aaneengeschakelde hoeveelheid meetgegevens ontbreekt, heeft dat een veel grotere invloed op de nauwkeurigheid dan eenzelfde hoeveelheid ontbrekende gegevens die verdeeld zijn over het jaar. Voor de jaargemiddelde stikstofdioxide concentratie geldt, naast het criterium voor de databeschikbaarheid ook een onzekerheidscriterium van 15 %. Het jaargemiddelde van een dataset met een aaneengeschakeld gat van 35 procent blijkt nog steeds aan de vereiste maximale onzekerheid van 15 procent te voldoen als de dataset wordt opgevuld volgens de methoden die het RIVM heeft ontwikkeld. Voor fijn stof (PM10) voldoet dan zelfs een dataset waarvan 75 procent van de data ontbreekt nog steeds aan de vereiste maximale onzekerheid van 25 procent.
    • Monitoringsrapportage NSL 2013 : Stand van zaken Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

      van Zanten MC; van Alphen A; Wesseling JP; Mooibroek D; Nguyen PL; Groot Wassink H; Verbeek C; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMRijkswaterstaat Leefomgeving/InfoMil, 2013-12-18)
      Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is sinds 2009 van kracht. Het heeft tot doel de luchtkwaliteit te verbeteren ten behoeve van de volksgezondheid en tegelijkertijd ook ruimte te bieden voor bouwprojecten en infrastructuur. In het NSL werken de Rijksoverheid en decentrale overheden samen om te zorgen dat Nederland tijdig aan de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide voldoet. Om de voortgang te volgen en tijdig eventuele extra maatregelen te kunnen nemen, is aan het NSL een monitoringsprogramma verbonden. De monitoring is neergelegd bij Bureau Monitoring, en wordt uitgevoerd door het RIVM en Kenniscentrum InfoMil. Concentraties gedaald, overschrijdingen hardnekkig Uit het monitoringsprogramma blijkt dat de gemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide waar de bevolking aan wordt blootgesteld de afgelopen jaren zijn gedaald. In het grootste deel van Nederland liggen de concentraties onder de grenswaarden. Wel blijft in sommige gebieden, voor beide stoffen, sprake van een beperkt aantal hardnekkige overschrijdingen. Zo worden de grenswaarden voor fijn stof bij veehouderijen en langs wegen in gebieden met intensieve veehouderij of industrie lokaal overschreden. Hierdoor is Nederland er niet in geslaagd om in 2012 overal aan de Europese norm voor fijn stof te voldoen; 2012 is het eerste volledige jaar waarvoor deze norm geldt. Wat stikstofdioxide betreft moet Nederland in 2015 aan de grenswaarden voldoen. Daarvoor worden eveneens nog overschrijdingen berekend, vooral op binnenstedelijke wegen in de Randstad met veel verkeer. Onzekerheden en risico's Verder liggen de berekende concentraties fijn stof en stikstofdioxide op veel locaties maar net onder de grenswaarde. Dit maakt het aantal overschrijdingen gevoelig voor onzekerheden in de berekeningen en voor een geringe stijging van de concentraties. Als die gevoeligheden in de berekeningen worden ingecalculeerd, kan het aantal toetspunten met overschrijdingen van stikstofdioxide in 2015 tot tien keer hoger uitvallen dan onder de huidige aannames is berekend. Kwaliteit lokale invoergegevens Uit een steekproef blijkt dat de meeste gegevens voor de monitoring conform de wettelijke voorschriften zijn ingevoerd. Er zijn wel aandachtspunten: vooral daar waar wegbeheerders geen overschrijdingen verwachten, worden gegevens minder vaak aan verbeterde inzichten aangepast en soms minder zorgvuldig ingevoerd. Daardoor bieden de monitoringsresultaten in deze gebieden mogelijk geen representatief beeld van de luchtkwaliteit.
    • Monitoringsrapportage NSL 2014 : Stand van zaken Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

      van Zanten MC; van Alphen A; Wesseling J; Mooibroek D; Nguyen PL; Groot Wassink H; Verbeek C; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-12-17)
      Concentraties gedaald, op enkele plaatsen blijft sprake van overschrijdingen De monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) brengt luchtvervuilende stoffen in beeld waar de bevolking aan wordt blootgesteld. Het blijkt dat, in lijn met de resultaten van voorgaande jaren, de concentraties fijn stof en stikstofdioxide in 2013 blijven dalen. In het grootste deel van Nederland liggen de berekende concentraties fijn stof en stikstofdioxide onder de Europese grenswaarden. Desondanks blijft in enkele gebieden, voor beide stoffen, sprake van overschrijdingen. Deze overschrijdingen zijn hardnekkig: ze nemen slechts langzaam af. In gebieden met intensieve veehouderij of industrie worden de grenswaarden voor fijn stof op een beperkt aantal locaties (in 20 van de 403 gemeenten) overschreden. Hierdoor is Nederland er niet in geslaagd om in 2013 overal aan de Europese norm voor fijn stof te voldoen. Wat stikstofdioxide betreft hoeft Nederland pas in 2015 aan de grenswaarden te voldoen. Daarvoor worden eveneens nog enkele overschrijdingen berekend, vooral op binnenstedelijke wegen in de Randstad met veel verkeer. Voortgang maatregelen en projecten Het NSL benoemt de ruimtelijke-ordeningsprojecten die een negatief effect hebben op de luchtkwaliteit en zet hier maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tegenover. Uit de gegevens van de overheden blijkt dat ruim driekwart van deze maatregelen in uitvoering of afgerond is; in 2015 moeten alle maatregelen afgerond of in uitvoering zijn. Van de ruimtelijke projecten in het NSL is ongeveer een kwart in uitvoering of afgerond. Dat het grootste deel van de projecten nog niet is afgerond kan betekenen dat eventuele emissies die gerelateerd zijn aan deze projecten pas na 2015 effect hebben op de luchtkwaliteit. Het omgekeerde kan gelden als de uitvoering van maatregelen is vertraagd. Of de vertraging van maatregelen samenhangt met vertraging van projecten is niet bekend. Onzekerheden en risico's De kwaliteit van de invoergegevens is de laatste jaren sterk verbeterd. Aandacht voor de kwaliteit van deze gegevens blijft van belang om een betrouwbaar beeld te kunnen geven van de luchtkwaliteit. De concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen op veel locaties dicht bij de grenswaarde. Hierdoor is het aantal overschrijdingen gevoelig voor onzekerheden in de berekeningen en kunnen geringe stijgingen van de concentraties het aantal overschrijdingen sterk beïnvloeden. Monitoring In het NSL werken de Rijksoverheid en decentrale overheden sinds 2009 samen om te zorgen dat Nederland tijdig aan de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide voldoet. Om de voortgang te volgen analyseert en rapporteert het RIVM jaarlijks de luchtkwaliteit, in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil.
    • Monitoringsrapportage NSL 2015 : Stand van zaken National Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

      van Zanten MC; Berkhout JPJ; Wesseling JP; Mooibroek D; Nguyen PL; Groot Wassink H; Sanders A; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-12-11)
      Concentraties gedaald, lokale overschrijdingen blijven De concentraties fijn stof en stikstofdioxide zijn in 2014 licht gedaald. Voor beide stoffen bedraagt de afname in de voorgaande vijf jaar bijna 20 procent. In de prognose voor 2020 blijft stikstofdioxide verder dalen terwijl voor fijn stof de daling stagneert. In het grootste deel van Nederland liggen de berekende concentraties fijn stof en stikstofdioxide onder de Europese normen, maar in enkele gebieden worden ze overschreden. Fijn stof is lokaal nog te hoog in gebieden met intensieve veehouderij of industrie. Stikstofdioxide overschrijdt de norm met name op een beperkt aantal binnenstedelijke locaties in de Randstad met veel verkeer. Deze overschrijdingen zijn hardnekkig, ze nemen maar langzaam af. In 20 van de 393 Nederlandse gemeenten worden de normen voor fijn stof overschreden. Hierdoor is Nederland er in 2014 nog niet in geslaagd om overal aan de norm voor fijn stof te voldoen. Hier had halverwege 2011 aan moeten worden voldaan. Wat stikstofdioxide betreft behoort Nederland in 2015 aan de norm te voldoen. Bovenstaande blijkt uit de monitoring van het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL). De monitoring brengt de luchtvervuilende stoffen fijn stof en stikstofdioxide in beeld waaraan de bevolking wordt blootgesteld. Lagere concentraties van deze stoffen verbeteren de volksgezondheid, óók wanneer ze al onder de Europese grenswaarden liggen. Onzekerheden en risico's De kwaliteit van de invoergegevens is de laatste jaren sterk verbeterd. Deze data vormen de basis van de berekeningen voor het NSL en worden door de verantwoordelijke overheden aangeleverd. Aandacht voor de kwaliteit blijft van belang om een betrouwbaar beeld te kunnen geven van de luchtkwaliteit. De concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen op veel locaties dicht bij de grenswaarde. Hierdoor is het aantal overschrijdingen gevoelig voor onzekerheden in de berekeningen en kunnen geringe stijgingen van de concentraties het aantal overschrijdingen sterk beïnvloeden. Het NSL is in 2009 gestart. In 2016 zal de monitoringsrapportage verschijnen met daarin de definitieve resultaten over het jaar 2015.
    • Nader verkennend onderzoek ultrafijnstof rond Schiphol

      Bezemer A; Wesseling J; Cassee F; Fischer P; Fokkens P; Houthuijs D; Jimmink B; de Leeuw F; Kos G; Weijers E; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMECNTNOESC, 2015-09-24)
      Rond Schiphol zijn de concentraties ultrafijnstof verhoogd als gevolg van de luchtvaart. Direct buiten het luchthaventerrein is de gemiddelde bijdrage van luchtvaartactiviteiten vergelijkbaar met de bijdrage van wegverkeer in straten in binnenstedelijk gebied. Naarmate de afstand tot het luchthaventerrein toeneemt, neemt de concentratie ultrafijnstof af: op zo'n vijftien kilometer van de luchthaven is de bijdrage van de luchtvaart nog circa 20 procent van de bijdrage direct naast het luchthaventerrein. Ultrafijnstof is het bestanddeel van fijnstof met de allerkleinste afmeting: kleiner dan 0,1 micrometer. In het algemeen wordt aangenomen dat ultrafijnstof schadelijk is. De wetenschappelijke kennis hierover is nog beperkt. Of, en zo ja in welke mate, in de omgeving van Schiphol sprake is van extra gezondheidseffecten als gevolg van de blootstelling aan ultrafijnstof kan op basis van de huidige inzichten niet worden bepaald. Dit blijkt uit verkennend onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is uitgevoerd. Ultrafijnstof komt zowel van nature in de lucht als door menselijk handelen voor. Vooral door het stoken van hout, verbranden van afval en het gebruik van fossiele brandstoffen in voertuigen voegt de mens ultrafijnstof toe. In het voorjaar van 2015 is voor dit onderzoek de hoeveelheid ultrafijnstof in de omgeving van Schiphol gemeten door een samenwerkingsverband van vier kennisorganisaties. Ultrafijnstof is in dat gebied voornamelijk afkomstig van wegverkeer, vliegtuigen en overige voertuigen op en rond het luchthaventerrein. Uit de beperkte gegevens die in de wetenschappelijke literatuur beschikbaar zijn, blijken de hoeveelheden ultrafijnstof rond Schiphol vergelijkbaar met die bij andere internationale luchthavens. De meetresultaten zijn met behulp van modelberekeningen vertaald naar een kaart van een groter gebied om Schiphol heen (circa twintig bij dertig kilometer). In het grootste deel van dit gebied zijn andere bronnen van fijnstof dan de luchtvaart, vooral wegverkeer, bepalend voor de totale hoeveelheid ultrafijnstof in de lucht. De meetgegevens laten zien dat er een extra bijdrage is, afkomstig van het vliegverkeer rond Schiphol en de activiteiten op de luchthaven.
    • Normen bij cumulatie van geluid : Kwantitatief onderzoek naar extra overschrijding van maximaal toegestane geluidsbelasting bij woningen

      van Beek AJ; Swart WJR; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-06-30)
      Mensen kunnen hinder ondervinden van geluid. Om dit te voorkomen gelden er normen voor de geluidsbelasting op gevels van woningen. De normen verschillen per geluidbron (zoals wegverkeer, railvervoer en industrie). Dit hangt onder andere samen met de mate van hinder die mensen blijken te ervaren. Maar mensen kunnen ook belast worden door meerdere bronnen tegelijk. Dan is er sprake van cumulatie van geluid. Voor de gecumuleerde geluidniveaus zijn er momenteel geen normen. De regelgeving voor geluid wordt herzien (het zogeheten Swung-2 proces) en zal deel gaan uitmaken van de Omgevingswet. De Tweede Kamer heeft aandacht gevraagd voor voldoende bescherming als er sprake is van gecumuleerde geluidniveaus. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft in dat verband het RIVM gevraagd om één van de opties voor cumulatie in nieuwe regelgeving door te rekenen. Onderzocht is hoe vaak zich normoverschrijdingen voordoen als er rekening wordt gehouden met cumulatie van geluid. Het RIVM heeft hiervoor een methodiek ontwikkeld. De mate van normoverschrijding is sterk afhankelijk van de bronnen die cumuleren. Voor geluid van rijkswegen en spoorwegen werkt dit bijvoorbeeld anders uit dan voor de combinatie van gemeentelijke wegen en industrie. Voor de onderzochte optie leidt geluidcumulatie naar schatting bij 5% van alle woningen in Nederland tot overschrijding van de geluidnormen. De resultaten zijn in de loop van 2014 opgeleverd aan het ministerie van IenM. Dit rapport is de technische verslaglegging van de methode en resultaten, bedoeld voor geluid- en beleidsdeskundigen.