• Bodembiologische Indicator 1999. Ecologische kwaliteit van graslanden op zandgrond bij drie categorieen melkveehouderijbedrijven

      Schouten AJ; Bloem J; Didden W; Jagers op Akkerhuis GAJM; Keidel H; Rutgers M; LER (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMAlterraWURBlgg, 2003-04-10)
      Het project Bodembiologische Indicator (BoBI) heeft tot doel een meetmethode op te zetten om de biologische bodemkwaliteit in beeld te brengen en te kwantificeren. De ontwikkeling van BoBI is een meerjarige activiteit waarin veldbiologische gegevens worden verzameld over de diversiteit (aantallen en samenstelling) van bodemorganismen en het verloop van processen. De volgende groepen organismen zijn in het onderzoek betrokken: 1) microorganismen; 2) nematoden; 3) potwormen; 4) regenwormen; 5) mijten en springstaarten; en daarnaast de potentiele koolstof- en stikstofmineralisatie. In het totaal werden 63 indicatoren gebruikt om de biologische bodemkwaliteit te beschrijven. Het onderzoek is gekoppeld aan het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB). In 1999 is het meetprogramma van start gegaan voor een periode van 5 jaar. In dat meetjaar werden drie categorieen van graslanden op zandgrond onderzocht. Een groep van 10 biologische bedrijven werd als referentie gekozen voor 19 extensieve en 20 intensieve melkveehouderij bedrijven uit het LMB. Bij de extensieve bedrijven verschilde er 13 indicatorwaarden (21%) significant van de biologische bedrijven. In de categorie intensief waren dit er 17 (27%). Wanneer gekeken wordt naar de specifieke diversiteitsmaten (bijv. aantal soorten), dan had het merendeel, respectievelijk 59% en 71%, lagere waarden op de extensieve- en intensieve melkveehouderijbedrijven. Indien de indicatorwaarden van de biologische bedrijven op 100% worden gesteld, levert het gemiddelde van alle afwijkingen de volgende Bodemkwaliteitsindexen op: BKX(extensief)= 73%; BKX(intensief)= 67%.<br>
    • Ecologische kwaliteit van de bodem

      Breure AM; Rutgers M; Bloem J; Brussaard L; Didden E; Jagers op Akkerhuis GAJM; Mulder C; Schouten AJ; van Wijnen HJ; LER; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-12-12)
      In dit rapport wordt beschreven wat ecologische kwaliteit van bodem is, en op welke wijze deze gekwantificeerd kan worden. In bodem vinden een groot aantal processen plaats, die van belang zijn voor de mens (nutsfuncties), omdat ze bijdragen aan bijvoorbeeld de voedselvoorziening, het type en de kwaliteit van de natuur en de levering van schoon grondwater (voor de productie van drinkwater). Bodemorganismen spelen een belangrijke rol in die processen. Bij een duurzaam gebruik van de bodem is het van belang, om de bodemorganismen zodanig te gebruiken en te beheren, dat deze processen ook voor de toekomst gewaarborgd zijn. Hierbij moet ook de mogelijkheid beschikbaar blijven om het bodemgebruik te veranderen. Ter onderbouwing van het duurzaamheidsbeleid van de bodem wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een bodembiologische indicator (BoBI) voor gebruik op nationale schaal. Daarvoor worden ecologische gegevens over de soortdiversiteit, het aantal organismen per soort en de activiteit van de organismen verzameld. Ten behoeve van het beleid moet een karakteriseringsysteem van de bodem worden ontwikkeld in de termen van 'goed' en 'slecht'. In dit rapport worden twee benaderingen beschreven om tot dergelijke kwaliteitscriteria te komen op basis van de tot dusver verzamelde data. 1) De mechanistische of functionele methode. Hierbij wordt nagegaan welke combinatie van nutsfuncties op een bepaalde plek gewenst is en vervolgens wordt de samenstelling van het daarbij behorende 'goede' bodemecosysteem beschreven met behulp van statistische interpretatie van de verzamelde bodemecologische data. 2) De statistische methode. Bij deze methode wordt voor een bepaalde combinatie van grondsoort en bodemgebruik bodemecologische data van een groep van geografische referenties verzameld en op basis daarvan wordt dan aangegeven wat de optimale samenstelling van het bodemecosysteem type is. Bij de toepassing van de indicator zou dan, in beide benaderingen, moeten worden aangegeven, in hoeverre de huidige kwaliteit voldoet aan de criteria van de gewenste kwaliteit. Vanwege de complexiteit van de materie wordt voorgesteld beide benaderingen onafhankelijk van elkaar te ontwikkelen volgens het principe van multiple lines of evidence. Idealiter zullen beide benaderingen uiteindelijk tot een overeenkomend resultaat leiden. Tenslotte wordt een verdere ontwikkeling van de indicator voor toepassing op internationale en lokale schaal besproken.<br>
    • Een indicatorsysteem voor ecosysteemdiensten van de bodem : Life support functions revisited

      Rutgers M; Schouten T; Bloem J; Buis E; Dimmers W; van Eekeren N; de Goede RGM; Jagers op Akkerhuis GAJM; Keidel H; Korthals G; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-06-05)
      Ecosysteemdiensten en natuurlijk kapitaal van de bodem kunnen gemeten worden met een brede set indicatoren. Een karakteristieke set bestaat uit biologische bodemindicatoren, abiotische bodemindicatoren en systeemgerichte indicatoren. Een aantal chemische en biologische bodemindicatoren is eerder toegepast in het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit. Om ecosysteemdiensten te beoordelen zijn ook fysische en systeemgerichte indicatoren nodig. Dit rapport is de uitkomst van een multicriteria-analyse waarin de bruikbaarheid van indicatoren voor toepassing in een meetnet werd geschat door twaalf deskundigen in de bodemkunde, de bodemecologie en het agrarische bodemadvies. De indicatoren zijn ook bruikbaar voor metingen van het Natuurlijk Kapitaal van de bodem en om praktische instrumenten te ontwerpen waarmee het lokale bodembeheer en de gebiedsinrichting ondersteund kunnen worden. Dit leidt tot een betere benutting van de ecosysteemdiensten van de bodem.
    • Prioritaire gebieden in de Kaderrichtlijn Bodem. Belang van bodembiodiversiteit en ecosysteemdiensten

      Rutgers M; Jagers op Akkerhuis GAJM; Bloem J; Schouten AJ; Breure AM; LER (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMAlterra WUR Wageningen, 2010-01-14)
      Bij een afname van het organischestofgehalte of bij verdichting van de bodem daalt de bodembiodiversiteit. Een daling van de bodembiodiversiteit zal de bodem ook minder goed in staat stellen om zogenaamde ecosysteemdiensten te leveren, zoals agrarische productie, schoon grond- en oppervlaktewater en de regulering van het klimaat. Dit is de uitkomst van een verkenning naar relaties tussen organischestofgehalte, bodemverdichting en de bodembiodiversiteit. De conclusies van de verkenning zijn gebaseerd op een combinatie van informatiebronnen, namelijk literatuuronderzoek, gegevens uit het landelijke meetprogramma met de Bodembiologische Indicator en best professional judgment. In de concepttekst van de Kaderrichtlijn Bodem van de Europese Unie worden zeven bodembedreigingen onderscheiden. Afname van het organischestofgehalte en bodemverdichting zijn de twee bedreigingen die het meest relevant zijn voor Nederland. Ze hangen samen met intensief landbouwkundig bodembeheer. Het behoud van biodiversiteit is een criterium dat een rol speelt bij alle bedreigingen van de bodem. De afname van de bodembiodiversiteit kan een factor zijn bij het aanwijzen van zogenaamde prioritaire gebieden voor deze bedreigingen. In dit rapport is een eerste stap gezet tot opheldering van de relatie tussen de bodembiodiversiteit en een afname van het organischestofgehalte of bodemverdichting. Het onderzoek is bedoeld om Nederland voor te bereiden op de invoering van de Kaderrichtlijn Bodem.
    • Priority areas in the Soil Framework Directive. The significance of soil biodiversity and ecosystem services

      Rutgers M; Jagers op Akkerhuis GAJM; Bloem J; Schouten AJ; Breure AM; LER; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMAlterra, 2010-03-25)
      Bij een afname van het organischestofgehalte of bij verdichting van de bodem daalt de bodembiodiversiteit. Een daling van de bodembiodiversiteit zal de bodem ook minder goed in staat stellen om zogenaamde ecosysteemdiensten te leveren, zoals agrarische productie, schoon grond- en oppervlaktewater en de regulering van het klimaat. Dit is de uitkomst van een verkenning naar relaties tussen organischestofgehalte, bodemverdichting en de bodembiodiversiteit. De conclusies van de verkenning zijn gebaseerd op een combinatie van informatiebronnen, namelijk literatuuronderzoek, gegevens uit het landelijke meetprogramma met de Bodembiologische Indicator en best professional judgment. In de concepttekst van de Kaderrichtlijn Bodem van de Europese Unie worden zeven bodembedreigingen onderscheiden. Afname van het organischestofgehalte en bodemverdichting zijn de twee bedreigingen die het meest relevant zijn voor Nederland. Ze hangen samen met intensief landbouwkundig bodembeheer. Het behoud van biodiversiteit is een criterium dat een rol speelt bij alle bedreigingen van de bodem. De afname van de bodembiodiversiteit kan een factor zijn bij het aanwijzen van zogenaamde prioritaire gebieden voor deze bedreigingen. In dit rapport is een eerste stap gezet tot opheldering van de relatie tussen de bodembiodiversiteit en een afname van het organischestofgehalte of bodemverdichting. Het onderzoek is bedoeld om Nederland voor te bereiden op de invoering van de Kaderrichtlijn Bodem.
    • Soil ecosystem profiling in the Netherlands with ten references for biological soil quality

      Rutgers M; Mulder C; Schouten AJ; Bloem J; Bogte JJ; Breure AM; Brussaard L; de Goede RGM; Faber JH; Jagers op Akkerhuis GAJM; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMAlterraWageningen UniversiteitLouis Bolk Institute, 2008-07-10)
      Het RIVM heeft samen met diverse kennisinstituten tien veel voorkomende bodems gekarakteriseerd waar de bodemkwaliteit op orde is, zogeheten referenties voor biologische bodemkwaliteit (RBB). Hier bestonden nog geen criteria voor. Deze referenties kunnen als streefbeeld gebruikt worden om bodemgebruik duurzamer te maken. De referenties zijn bepaald voor tien combinaties van bodemgebruik (onder andere melkveehouderij, akkerbouw en heide) en bodemtype (zand, veen, klei en loss). Dit is representatief voor driekwart van het bodemoppervlak van Nederland. Diverse onderzoekers, onder andere op het gebied van bodemecologie, microbiologie en agrarisch bodembeheer, hebben locaties geselecteerd die volgens hun maatstaven een relatief goede bodemkwaliteit hebben. Hiervoor maakten zij gebruik van de gegevens van het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) over de toestand van de bodem. Op basis van deze informatie zijn de tien referenties bepaald. Het rapport bevat ook gemiddelde waarden van de biologische, chemische en fysische eigenschappen van de bodem, evenals een maat voor de spreiding van de gegevens. De mate waarin bodemorganismen voorkomen en hun diversiteit zijn ook beschreven.
    • Typeringen van bodemecosystemen in Nederland met tien referenties voor biologische bodemkwaliteit

      Rutgers M; Mulder C; Schouten AJ; Bloem J; Bogte JJ; Breure AM; Brussaard L; de Goede RGM; Faber JH; Jagers op Akkerhuis GAJM; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMAlterraWageningenWageningen UniversiteitPraktijkonderzoek Plant en OmgevingWageningenLouis Bolk Instituut, 2007-12-14)
      Het RIVM heeft samen met diverse kennisinstituten tien veel voorkomende bodems gekarakteriseerd waar de bodemkwaliteit op orde is, zogeheten referenties voor biologische bodemkwaliteit (RBB). Hier bestonden nog geen criteria voor. Deze referenties kunnen als streefbeeld gebruikt worden om bodemgebruik duurzamer te maken. De referenties zijn bepaald voor tien combinaties van bodemgebruik (onder andere melkveehouderij, akkerbouw en heide) en bodemtype (zand, veen, klei en loss). Dit is representatief voor driekwart van het bodemoppervlak van Nederland. Diverse onderzoekers, onder andere op het gebied van bodemecologie, microbiologie en agrarisch bodembeheer, hebben locaties geselecteerd die volgens hun maatstaven een relatief goede bodemkwaliteit hebben. Hiervoor maakten zij gebruik van de gegevens van het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) over de toestand van de bodem. Op basis van deze informatie zijn de tien referenties bepaald. Het rapport bevat ook gemiddelde waarden van de biologische, chemische en fysische eigenschappen van de bodem, evenals een maat voor de spreiding van de gegevens. De mate waarin bodemorganismen voorkomen en hun diversiteit zijn ook beschreven.
    • Typeringen van bodemecosystemen- Duurzaam bodemgebruik met referenties voor biologische bodemkwaliteit

      Rutgers M; Mulder Ch; Schouten AJ; Bogte JJ; Breure AM; Bloem J; Jagers op Akkerhuis GAJM; Faber JH; Eekeren N van; Smeding FW; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-02-24)
      The coming years will see a transformation in the Dutch policy for soil protection, with the focus shifting from soil protection to sustainable use of the soil. Within the framework for sustainable land use, the Dutch Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM) requested RIVM and other institutes to formulate quality references for a 'healthy' soil. Two references were formulated: one for dairy farming on sandy soil and one for natural grassland on sandy soil. References are represented by numerical values for chemical, physical, biological and other parameters. Data for determining references were derived from the database of the soil biological indicator sub-set of the Dutch Soil Monitoring Network. A step-by-step approach was developed to select key parameters from the indicator sub-set. This approach was based on the so-called soil 'ecosystem services', i.e. soil fertility, resistance and resilience against stress and disturbance, the buffer and reactor capacity of the soil, and biodiversity. 'Soil health' can therefore be assumed to be determined with the key parameters only.
    • Typeringen van bodemecosystemen- Duurzaam bodemgebruik met referenties voor biologische bodemkwaliteit

      Rutgers M; Mulder C; Schouten AJ; Bogte JJ; Breure AM; Bloem J; Jagers op Akkerhuis GAJM; Faber JH; van Eekeren N; Smeding FW; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMAlterraWageningenLouis Bolk InstituutDriebergenBedrijfslaboratorium voor grond- en gewasanalyseOosterbeekSectie BodemkwalitieitWageningen Universiteit, 2006-02-24)
      Twee kwaliteitsreferenties voor een 'gezonde' bodem werden opgesteld, als onderdeel van het raamwerk voor duurzaam bodemgebruik, namelijk voor melkveehouderij op zandgrond en voor halfnatuurlijk grasland op zandgrond. De referenties bestaan uit getalswaarden voor chemische, fysische, biologische en andersoortige parameters. Een stapsgewijze aanpak werd ontwikkeld voor de selectie van de krachtigste indicatoren waarmee de gezondheid van de bodem bepaald kan worden. De aanpak gaat uit van de 'ecologische diensten' van de bodem zoals bodemvruchtbaarheid, weerstand tegen stress en flexibiliteit, de bodem als buffer en reactor, en biodiversiteit. De kwaliteitsreferenties en de stapsgewijze aanpak zijn in opdracht van het Ministerie van VROM opgesteld. De gegevens zijn afkomstig uit het databestand van de langjarige monitoring met de Bodembiologische indicator (Bobi) in het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB). De achtergrond is het veranderende bodembeleid: niet meer de bescherming van de bodem staat centraal, maar de duurzaamheid van het bodemgebruik.