• Acute incidenten, opgetreden tijdens de massavaccinatie van de MenC campagne in 2002, gericht tegen Meningokokken groep C

      van der Maas NAT; Vermeer-de Bondt PE; Hoefnagel J; van der Veen Y; van der Velde MW; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-05-23)
      Tijdens de massavaccinatiecampagne in 2002 tegen de Meningokok serogroep C, die hersenvliesontsteking kan veroorzaken, zijn veel kinderen (bijna) flauw gevallen, in de meeste gevallen tijdens of na de vaccinatie. Het voorkomen van (bijna) flauwvallen was het hoogste bij de 6-14 jarigen (21,4 per 100.000), gevolgd door de 15-18 jarigen (18,9 per 100.000) en de 1-5 jarigen (2,2 per 100.000). In totaal zijn 4470 acute incidenten gemeld, gerelateerd aan ruim 1,8 miljoen vaccinaties. Dit is 63% van het totaal aantal tijdens de campagne gegeven vaccinaties. Ruim 83% van de meldingen betrof (bijna) flauwvallen. Andere verschijnselen, die gemeld werden, zijn angst, hyperventilatie, tintelingen, hoofdpijn. Er zijn geen kinderen geweest, die verschijnselen hadden, wijzend op een ernstige overgevoeligheidsreactie (anafylactische shock).
    • Adverse Events Following Immunisation under the National Vaccination Programme of the Netherlands. Number XIII - Reports in 2006

      van der Maas NAT; PHaff TAJ; Wesselo C; Vermeer-de Bondt PE; LCI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-02-19)
      De bijwerkingenbewaking van het Rijksvaccinatieprogramma over 2006 liet een duidelijke toename zien van het aantal meldingen. Dit betrof vooral stijging van meldingen na DKTP-Hibvaccinaties. De toename in het aantal meldingen is mogelijk veroorzaakt door de geleidelijke overgang naar een DKTP-Hibvaccin met vijf kinkhoestcomponenten. Deels is de stijging ook toe te schrijven aan vermindering van de onderrapportage na invoering van het acellulaire combinatievaccin in januari 2005. De toevoeging van pneumokokkenvaccin vanaf 1 april 2006 heeft weinig invloed gehad op de stijging. In 2006 zijn in totaal 1159 meldingen ontvangen. Hiervan werd 76% als bijwerking van de vaccinaties beschouwd. De rest (24%) was niet door de vaccinatie veroorzaakt. Het aantal bijwerkingen moet in relatie worden gezien tot de 1,4 miljoen vaccinatiemomenten en de bijna 7 miljoen vaccincomponenten die daarbij worden toegediend. Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) wordt sinds 1962 intensief bewaakt. De meldgraad van vermoede bijwerkingen is hoog met een goede meldbereidheid van de consultatiebureaus. Er is een relatief beperkte onderrapportage. Van de 1159 meldingen betrof het in 875 (76%) gevallen een bijwerking. Hierbij ging het in 51% om heftiger verschijnselen, vooral zeer hoge koorts, langdurig huilen, collapsreacties, verkleurde benen, koortsstuipen en atypische aanvallen met rillerigheid, schrikschokken en gespannenheid of juist een heel slappe houding. Hoewel al deze bijwerkingen omstanders erg kunnen laten schrikken, zijn ze medisch gezien niet gevaarlijk en laten ze geen restverschijnselen na. Er is een kind met hersenontsteking gemeld in 2006; dit berustte niet op de vaccinatie maar op een andere oorzaak. Bedreigende allergische reacties zijn niet gemeld. De ernstige infecties die werden gerapporteerd hadden geen relatie met de vaccinaties en datzelfde gold voor de meldingen van epilepsie of suikerziekte. Het ging hierbij om een toevallige samenloop van gebeurtenissen. Bij de zes meldingen van overleden kinderen is het overlijden niet door de vaccinaties veroorzaakt. De gestimuleerde passieve veiligheidsbewaking is een goed en gevoelig instrument om signalen over mogelijke bijwerkingen op te pikken; het systeem laat tevens follow-up onderzoek toe. Hoewel heftige bijwerkingen na de RVP-vaccinaties optreden, zijn ze voorbijgaand en leiden ze niet tot blijvende gevolgen. De grote gezondheidswinst die het RVP oplevert, weegt op tegen de bijwerkingen.
    • Adverse Events Following Immunisation under the National Vaccination Programme of the Netherlands. Number XIV - Reports in 2007

      van der Maas NAT; Zonnenberg-Hoff IF; David S; Moorer N; Bults M; Wesselo C; Vermeer-de Bondt PE; Oostvogels B; PHaff TAJ; LCI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-03-03)
      De bijwerkingenbewaking van het Rijksvaccinatieprogramma over 2007 liet een duidelijke afname zien van het aantal meldingen. In 2007 zijn in totaal 995 meldingen ontvangen. Hiervan werd 72% als bijwerking van de vaccinaties beschouwd. De rest (28%) was niet door de vaccinatie veroorzaakt. Het aantal bijwerkingen moet in relatie worden gezien tot de 1,4 miljoen vaccinatiemomenten en de bijna 7 miljoen vaccincomponenten die daarbij worden toegediend. Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) wordt sinds 1962 intensief bewaakt. De meldgraad van vermoede bijwerkingen is hoog met een goede meldbereidheid van de consultatiebureaus. Er is een relatief beperkte onderrapportage. Van de 995 meldingen betrof het in 710 (72%) gevallen een bijwerking. Hierbij ging het in 54% om heftiger verschijnselen, vooral zeer hoge koorts, langdurig huilen, collapsreacties, verkleurde benen, koortsstuipen en atypische aanvallen met rillerigheid, schrikschokken en gespannenheid of juist een heel slappe houding. Hoewel al deze bijwerkingen omstanders erg kunnen laten schrikken, zijn ze medisch gezien niet gevaarlijk en laten ze geen restverschijnselen na. Bedreigende allergische reacties zijn niet gemeld. De ernstige infecties die werden gerapporteerd hadden geen relatie met de vaccinaties en datzelfde gold voor de meldingen van epilepsie of suikerziekte. Het ging hierbij om een toevallige samenloop van gebeurtenissen. Bij de vier meldingen van overleden kinderen is het overlijden niet door de vaccinaties veroorzaakt. De gestimuleerde passieve veiligheidsbewaking is een goed en gevoelig instrument om signalen over mogelijke bijwerkingen op te pikken; het systeem laat tevens follow-up onderzoek toe. Hoewel heftige bijwerkingen na de RVP-vaccinaties optreden, zijn ze van voorbijgaande aard en leiden ze niet tot blijvende gevolgen. De grote gezondheidswinst die het RVP oplevert, weegt op tegen de bijwerkingen.
    • Adverse Events Following Immunisation under the National Vaccination Programme of the Netherlands. Number XV - Reports in 2008

      van der Maas NAT; Oostvogels B; PHaff TAJ; Wesselo C; Vermeer-de Bondt PE; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-05-27)
      In 2008 heeft de bijwerkingenbewaking van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) 1290 meldingen ontvangen, een toename van 30 procent ten opzicht van 2007. De oorzaak van de toename is een groter aantal meldingen van lokale reacties na de herhalingsvaccinatie die kinderen op vier jarige leeftijd krijgen. Van alle meldingen werd 79 procent beoordeeld als bijwerking van een vaccinatie. Hiervan ging het in 49 procent om heftige verschijnselen, vooral zeer hoge koorts, langdurig huilen, collapsreacties, verkleurde benen, koortsstuipen en atypische aanvallen met rillerigheid, schrikschokken en gespannenheid of juist een heel slappe houding. Bij het overige deel van de meldingen (21 procent) waren de verschijnselen geen gevolg van een vaccinatie maar van een toevallige samenloop van gebeurtenissen. Dit blijkt uit de jaarlijkse rapportage van de bijwerkingenbewaking van het RVP in 2008. De ernstige infecties die zijn gerapporteerd hadden geen relatie met de vaccinaties, net als de meldingen van epilepsie en de gemelde levensbedreigende allergische reactie. Bij de drie meldingen van overleden kinderen zijn de vaccinaties daar niet de oorzaak van geweest. Elk jaar worden voor het RVP bijna 7 miljoen vaccincomponenten toegediend in de vorm van 1,4 miljoen prikken. Hoewel de bijwerkingen omstanders erg kunnen laten schrikken, zijn ze medisch gezien niet gevaarlijk. Ze zijn van voorbijgaande aard en leiden niet tot blijvende gevolgen. De grote gezondheidswinst die het RVP oplevert, weegt op tegen de bijwerkingen. Het RVP bestaat sinds 1957 en wordt sinds 1962 intensief bewaakt. Dat gebeurt in de vorm van een zogeheten spontaan meldsysteem, aangevuld met andere vormen van onderzoek naar bijwerkingen. Dit meldsysteem is een goed instrument om signalen over mogelijke bijwerkingen op te pikken. Het systeem is bovendien zodanig ingericht dat gegevens te achterhalen zijn, wat vervolgonderzoek mogelijk maakt. In Nederland is de meldgraad van vermoede bijwerkingen hoog, onder andere doordat consultatiebureaus in hoge mate bereid zijn om bijwerkingen door te geven. Heftige en zeldzame reacties worden in bijna alle gevallen gemeld.
    • Adverse events following immunization under the National Vaccination Programme of the Netherlands : Number XVI-Reports in 2009

      van der Maas NAT; Oostvogels B; PHaff TAJ; Wesselo C; Vermeer-de Bondt PE; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-11-17)
      In 2009 heeft de bijwerkingenbewaking van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) 1647 meldingen ontvangen, een toename van 28 procent ten opzicht van 2008. De oorzaak van de toename is een groter aantal meldingen van lokale reacties en koorts na de herhalingsvaccinatie die kinderen op vier jarige leeftijd krijgen. Van alle meldingen werd 81 procent beoordeeld als bijwerking van een vaccinatie. Hiervan ging het in 38 procent om heftige verschijnselen, vooral zeer hoge koorts, langdurig huilen, 'collapsreacties', verkleurde benen, koortsstuipen en atypische aanvallen met rillerigheid, schrikschokken en gespannenheid of juist een heel slappe houding. Bij het overige deel van de meldingen (19 procent) waren de verschijnselen geen gevolg van een vaccinatie maar van een toevallige samenloop van gebeurtenissen. Dit blijkt uit de jaarlijkse rapportage van de bijwerkingenbewaking van het RVP in 2009. De ernstige infecties die zijn gerapporteerd hadden geen relatie met de vaccinaties, net als de meldingen van epilepsie en hersenontsteking. Bij de negen meldingen van overleden kinderen zijn de vaccinaties daar niet de oorzaak van geweest. Elk jaar worden voor het RVP bijna 7 miljoen vaccincomponenten toegediend in de vorm van 1,4 miljoen prikken. Hoewel de bijwerkingen omstanders erg kunnen laten schrikken, zijn ze medisch gezien niet gevaarlijk. Ze zijn van voorbijgaande aard en leiden niet tot blijvende gevolgen. De grote gezondheidswinst die het RVP oplevert, weegt op tegen de bijwerkingen. Het RVP bestaat sinds 1957 en wordt sinds 1962 intensief bewaakt. Dat gebeurt in de vorm van een zogeheten spontaan meldsysteem, aangevuld met andere vormen van onderzoek naar bijwerkingen. Dit meldsysteem is een goed instrument om signalen over mogelijke bijwerkingen op te pikken. Het systeem is bovendien zodanig ingericht dat gegevens te achterhalen zijn, wat vervolgonderzoek mogelijk maakt. In Nederland is de meldgraad van vermoede bijwerkingen hoog, onder andere doordat consultatiebureaus in hoge mate bereid zijn om bijwerkingen door te geven. Heftige en zeldzame reacties worden in bijna alle gevallen gemeld.
    • Adverse Events in the Netherlands Vaccination Programme : Reports in 2010 and Review 1994-2010

      Vermeer-de Bondt PE; Moorer-Lanser N; PHaff TAJ; Oostvogels B; Wesselo C; van der Maas NAT; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-01-26)
      In 2010, 800,000 children received one or more vaccines on 1.3 million dates, with more than 7 million vaccine components. There is always some chance of adverse reactions but these are usually not severe, though sometimes frightening. This year, RIVM received 1380 reports of adverse events following immunisation (AEFI). This is 16% less than in 2009 when 2 vaccination campaigns raised considerable adverse publicity with subsequent increase in reports. Data show that the benefit of the vaccination programme outweighs the risk of adverse reactions by far. Safety surveillance: necessary part of the vaccination programme. Enhanced safety surveillance has been an integral part of the vaccination programme since 1962. Annual reports have been published since 1983, following independent reevaluation. The surveillance system of the Netherlands enjoys very high reporting rates and is highly sensitive for signals. It allows individual follow-up because of name-based reporting. In this last year of safety surveillance in this setting, we present an overview of results since 1994. This brings some new insights. Careful reporting and validation system. All reports were validated and complemented, preferably also with eyewitness accounts (92%). Final assessment followed according to case definitions and causality criteria. The embedding of the safety surveillance in the telephone consultation service has contributed to the quality of the reports. Reported adverse events. In 2010, 78% of reports (1082) had possible causal relation with the vaccination. These concerned major adverse reactions in 48% (523), including very high fever (>40.5 °C), persistent screaming, collapse, discoloured legs, febrile convulsions or atypical attacks with chills, myoclonics or hyper/hypo-tonicity. Altogether 22% (296) of reports were chance occurrences. Reported severe infections and epilepsy had no causal relation with the vaccinations. In addition, none of the 5 reports on death was related to vaccination. An independent expert committee has reassessed these severe adverse events.
    • Bacteriofagen : Huidige kennis, onderzoek en toepassingen

      Broek I van den; Broek I van den; Vlugt C van der; Beishuizen, B; LCI; I&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2018-05-28)
      Bacteriofagen (ofwel fagen) zijn virussen die bacteriën kunnen doden. Ze werden begin vorige eeuw ontdekt, ongeveer tegelijk met antibiotica. Fagen hebben een ander werkingsmechanisme dan antibiotica. In theorie zouden ze daarom kunnen worden ingezet om infecties te behandelen die ongevoelig zijn voor antibiotica. Er is echter nog te weinig onderbouwd klinisch onderzoek beschikbaar om de meerwaarde van bacteriofaagbehandeling te kennen en dit veilig en voor meerdere soorten infecties te kunnen doen. Dit blijkt uit een inventarisatie die het RIVM heeft gemaakt van de huidige kennis over bacteriofagen voor de behandeling van infecties bij mensen. Een faag werkt heel specifiek tegen één type bacterie, terwijl antibiotica werkzaam zijn tegen meerdere bacteriesoorten. Hierdoor kunnen fagen niet zo snel worden ingezet tegen infecties: eerst moet de ziekmakende bacterie geïdentificeerd en opgekweekt worden, waarna er een bijpassende faag of fagen bij moeten worden gezocht. Om deze praktische redenen hadden antibiotica meer succes en is het gebruik van fagen op de achtergrond geraakt. De kennis over de precieze werking van bacteriofagen bij behandeling van infecties, hoe ze zich gedragen in het lichaam, welke dosering en behandelduur nodig zijn, en de risico's van gebruik is nog beperkt. Door het tijdrovende en complexe bereidingsproces zijn bacteriofagen niet geschikt om acute infecties te behandelen. In theorie zouden ze wel bij chronische infecties kunnen werken, bijvoorbeeld voor oppervlakkige huidinfecties. Om vragen over zulke toepassingen en de meerwaarde daarvan te beantwoorden is gecontroleerd klinisch onderzoek noodzakelijk, maar dat ontbreekt nog. Daar komt bij dat de huidige Europese wet- en regelgeving voor geneesmiddelen niet gemaakt is voor patiëntspecifieke biologische producten, zoals bacteriofagen. In Europees verband wordt erover nagedacht om de wet- en regelgeving voor biologische producten te veranderen. In andere sectoren, zoals landbouw en voedselproductie, gelden minder strenge regels voor werkzaamheid en het gebruik van deze producten dan voor gebruik bij mensen. In deze sectoren worden fagen al wel ingezet.
    • Chronologisch overzicht van de Nieuwe Influenza A (H1N1) 2009/2010 pandemie en de reactie van het Centrum Infectieziektebestrijding RIVM

      Stein ML; van Vliet JA; Timen A; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-06-20)
      De Nieuwe Influenza A (H1N1) 2009/2010 pandemie vormde een unieke testcase voor de infectieziektebestrijding in Nederland. Tijdens de pandemie werden er op nationaal en internationaal niveau veel maatregelen getroffen. Gebeurtenissen volgden elkaar snel op en waren complex van karakter, want behalve de virustransmissie in Nederland waren er ook de reacties van internationale instanties, de bevindingen van wetenschappers en de publieke reactie. In Nederland was de coördinatie van de bestrijding in handen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), onder wiens verantwoordelijkheid het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM samen met een groot aantal organisaties nauw samenwerkte. De reactie van het Centrum Infectieziektebestrijding was allerminst routinematig, er moest onder grote tijdsdruk maar wel zorgvuldig en in overleg met betrokkenen crisisrichtlijnen gemaakt en aangepast worden. De vele activiteiten moesten steeds aangepast worden aan de veranderende omstandigheden. De tijd van terugblikken en evalueren is aangebroken. Doel van dit rapport is om de vele gebeurtenissen en maatregelen rond de Nieuwe Influenza A (H1N1)-pandemie vanuit het oogpunt van het Centrum Infectieziektebestrijding op een overzichtelijke wijze chronologisch in kaart te brengen. Het is geschreven voor beleidsmakers en professionals die betrokken waren bij de bestrijding van (de gevolgen van) deze pandemie. Dit rapport werd opgesteld in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om - naast andere bronnen - als basisinformatie te dienen voor een evaluatie van het beleid rondom de Nieuwe Influenza A (H1N1)-pandemie.
    • Draaiboek hepatitis B-vaccinatie bij zuigelingen van hepatitis B-draagsters

      Geraedts JLE; BBA; LIS; EPI; LCI (2009-03-12)
      Abstract niet beschikbaar
    • Eindrapport "Evaluatie Salmonella Typhimurium ft 560 uitbraak in Twente"

      Isken LD; Roorda J; de Kok L; Kaur P; Ouwerkerk IMS; Stenvers OFJ; LCI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMVoedsel en Waren Autoriteit VWAGGD Regio Twente, 2008-02-06)
    • Eindrapportage 2009. Infectieziektebestrijding en Werknemersgezondheid

      Heimeriks K; Beaujean D; Maas J; LCI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-11-13)
    • Ervaringen met verschijnselen na de éénmalige Meningokokken-C vaccinatiecampagne in 2002

      David S; van der Velde MW; Bults M; Vermeer-de Bondt PE; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-05-23)
      Tijdens de massavaccinatiecampagne in 2002 tegen de Meningokok serogroep C, die hersenvliesontsteking kan veroorzaken, zijn er bij 66% van de kinderen lokale en/of algemene verschijnselen gerapporteerd in de eerste week na de vaccinatie. Totaal werden 2403 vragenlijsten geanalyseerd. De meeste verschijnselen ontstonden binnen 24 uur na de vaccinatie. Zowel lokale als algemene verschijnselen kwamen het meeste voor onder oudere kinderen. Bij de lokale verschijnselen wordt geschat dat 90%-100% veroorzaakt wordt door de vaccinatie, voor de algemene verschijnselen ligt dit percentage tussen 64% en 90%. Uit bovenstaande resultaten kan geconcludeerd worden dat de verdraagbaarheid van het MenC vaccin goed is.
    • Hepatitis B-vaccinatieprogramma voor de risicogroep drugsgebruikers

      de Vries FMC; LCI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMTrimbos-instituut, 2012-02-21)
      Vanaf 2012 is de hepatitis B-vaccinatie voor druggebruikers geen publieke taak meer van de GGD. Tussen 2002 en 2011 is deze vaccinatie collectief uitgevoerd vanuit het vaccinatieprogramma dat was ingesteld voor groepen die een hoog risico hebben om dit virus op te lopen. Dankzij dit vaccinatieprogramma en andere ontwikkelingen op het gebied van het druggebruik, komt hepatitis B onder harddruggebruikers nauwelijks meer voor. Het RIVM heeft daarop besloten om dit vaccinatieprogramma te stoppen en nieuwe druggebruikers vanaf 2012 niet meer als groep te vaccineren. De vaccinatie van nieuwe druggebruikers die risico lopen het virus te krijgen wordt individuele zorg voor de verslavingszorginstellingen en wordt dan door hen zelf uitgevoerd. Om de verslavingszorg te ondersteunen bij deze nieuwe vaccinatiewijze, heeft het Trimbos-instituut geïnventariseerd welke factoren bijdragen aan een effectieve uitvoering en organisatie. Het Trimbos-instituut heeft het onderzoek uitgevoerd in opdracht van het RIVM, dat verantwoordelijk is voor de landelijke coördinatie van het vaccinatieprogramma hepatitis B-risicogroepen. Er blijken echter geen algemeen geldende succesfactoren aan te wijzen. Dat komt doordat de elf verslavingszorginstellingen het vaccinatieprogramma voor druggebruikers op uiteenlopende wijze hebben georganiseerd en uitgevoerd. Sommige instellingen voerden het vaccinatieprogramma zelf uit, bij andere bood de GGD de vaccinaties aan. Behalve verschillen tussen instellingen, blijken er ook grote verschillen binnen instellingen te bestaan. Wat werkt is afhankelijk van de specifieke regionale of lokale situatie en de manier waarop een instelling intern wordt aangestuurd. Vooral binnen geografisch grote instellingen die te maken hebben met meerdere GGD'en zijn er locaties die als 'eilandjes' opereren. Om de verslavingszorg toch handvatten te geven worden enkele aanbevelingen gegeven. Bijvoorbeeld met welk tijdpad de serie vaccinaties moeten worden toegediend en hoe wordt toegezien op een tijdige toediening van de vervolgvaccinaties. Voor het onderzoek zijn uitvoerders van het vaccinatieprogramma tussen april en juli 2011 geïnterviewd over hun ervaringen met het vaccinatieprogramma van de afgelopen jaren.
    • Infectieziektebestrijding en werknemersgezondheid : Eindrapportage 2009-2010

      Heimeriks K; Beaujean D; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-08-23)
      Sinds 2006 zijn werknemers een expliciete doelgroep van de activiteiten van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM. Dit komt voort uit het project 'Infectieziektebestrijding en Werknemersgezondheid', dat het CIb sinds 2006 in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) uitvoert. Het doel daarvan is de gezondheid van de werknemer, en daarmee van de bevolking in zijn geheel, te verbeteren. Uit het project zijn veel maatregelen voortgevloeid. Zo is een arboprofessional toegevoegd aan het team van deskundigen dat bijeenkomt bij een uitbraak van een infectieziekte, het Outbreak Management Team (OMT). Bij de uitbraak van de Nieuwe Influenza A (H1N1) en de toename van het aantal Q-koorts patiënten heeft deze arboprofessional ervoor gezorgd dat arbeidsomstandigheden onderdeel werden van het advies aan de regering. Daarnaast is het Arbo Management Team (AMT) opgericht. Dit team bekijkt wie geschikt is om aan het OMT deel te nemen en adviseert deze arboprofessional. Verder is een communicatiesysteem, een soort nieuwsbrief, opgezet voor arboprofessionals met actuele informatie over Nieuwe Influenza A (H1N1) en Q-koorts: Arbo-Inf@ct. Ook zijn specifieke arboparagrafen opgenomen in de Richtlijn Infectieziektebestrijding van het CIb en is er aandacht voor werknemers in het zogeheten signaleringsoverleg van het CIb. Dit overleg signaleert of landelijke dreigingen van infectieziekten zich voordoen en informeert de overheid hierover. Daarnaast is er aandacht voor werknemers in het voorlichtingsmateriaal (toolkits) van het RIVM voor de GGD'en, bedrijfsartsen en anderen die zich met gezondheidsvoorlichting bezighouden. Tot slot is de vragenlijst van het registratiesysteem van meldingsplichtige infectieziekten Osiris uitgebreid met drie arbeidsrelevante vragen.
    • Infectieziektebestrijding en werknemersgezondheid : Eindrapportage 2010-2011

      Heimeriks CT; Loo MAJM; Jacobi AJ; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-02-06)
      Sinds 2006 heeft het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM structureel aandacht voor de gezondheid van werknemers. Dit komt voort uit het project 'Infectieziektebestrijding en Werknemersgezondheid', dat het CIb in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) uitvoert. Het doel van dit project is de gezondheid van werknemers te verbeteren, door bij werkomstandigheden expliciet rekening te houden met infectieziekte risico's. Kennis vergroten en verspreiden: Voor het project worden maatregelen ontwikkeld om de kennis over infectieziekten bij werknemers en werkgevers te vergroten. Deze kennis wordt gedeeld met arboprofessionals, die werkgevers ondersteunen in hun arbobeleid. Werkgevers dienen namelijk op de hoogte te zijn van infectierisico's die samenhangen met het werk en de beheersmaatregelen die getroffen kunnen worden. Met die kennis kunnen zij werknemers hun werk veilig en gezond laten uitvoeren. Voorbeelden van de kennisverspreiding zijn de digitale berichtenservice voor arboprofessionals (Arbo-inf@ct) en artikelen in vaktijdschriften. Bovendien is er structurele aandacht voor werknemers in voorlichtingsmateriaal van het RIVM (toolkits) en de LCI-richtlijnenbundel. Daarnaast heeft het CIb door dit project specifiek aandacht voor de gezondheid van werknemers die bij uitbraken zijn betrokken. Dit komt onder andere tot uiting in de deelname van een arboprofessional in het Outbreak Management Team (OMT) en deskundigheidsberaden. Tot slot draagt het project eraan bij dat SZW meer zicht krijgt op de mate waarin werknemers op hun werk met infectieziekten te maken krijgen. Hiervoor is onder andere een surveillancerapport gemaakt, waarin wordt verzameld welke infectieziekten bij welke werknemers optreden en welke trend daarin valt waar te nemen. Maatregelen 2010-2011: In 2010-2011 is onder andere de ondersteuning van de arboprofessional in het OMT procedureel vastgelegd en is het Arbo Management Team (AMT) uitbreid met een groep deskundige arboprofessionals. Zij dragen bij aan de bestrijding van uitbraken van infectieziekten, kennisverspreiding en -ontwikkeling. Ook is een zwangerschapsnotatie opgesteld, waarin een overzicht wordt gegeven van infectieziekten die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor, tijdens en na de zwangerschap. Daarnaast zijn maatregelen getroffen om de kennis gestructureerder te verspreiden. Zo zijn publicaties uitgebracht, evenals presentaties op symposia.
    • Infectieziektebestrijding en werknemersgezondheid : Eindrapportage 2012

      Heimeriks CT; Meerstadt-Rombach FS; Jacobi AJ; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-12-06)
      Sinds 2006 heeft het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM structureel aandacht voor de gezondheid van werknemers. Dit komt voort uit het project 'Infectieziektebestrijding en Werknemersgezondheid', dat het CIb in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) uitvoert. Het doel van dit project is de gezondheid van werknemers die blootstaan aan ziekteverwekkers te bevorderen. Dat gebeurt door hier aandacht aan te besteden binnen het CIb en kennis te verspreiden naar arboprofessionals en werkgevers. Daarnaast krijgt SZW meer zicht op de mate waarin werknemers op hun werk met infectieziekten te maken krijgen. Werknemersgezondheid onderdeel binnen CIb De gezondheid van werknemers wordt onder andere bevorderd door bij uitbraken van infectieziekten expliciet rekening te houden met de gezondheid van werknemers. Dit komt sinds 2011 tot uiting doordat een arboprofessional een vast onderdeel is van het Outbreak Management Team (OMT) en Deskundigenberaad. Daarnaast is onder andere een surveillancerapport ontwikkeld, waarin staat weergegeven welk type infectieziekten bij bepaalde werknemers optreden en welke trend daarin valt waar te nemen. Kennis vergroten en verspreiden Om de doelen te bereiken is het van belang de kennis over arbeidsgerelateerde infectieziekten bij arboprofessionals en werkgevers te vergroten.Werkgevers dienen namelijk op de hoogte te zijn van (infectie)risico's die samenhangen met het werk en mogelijke beheersmaatregelen waarmee werknemers hun werk veilig en gezond kunnen uitvoeren. Kennis hierover wordt op diverse manieren verspreid, bijvoorbeeld door de digitale berichtenservice voor arboprofessionals (Arbo-inf@ct) en artikelen in vaktijdschriften. Bovendien is er structureel aandacht voor werknemers in voorlichtingsmateriaal van het RIVM (toolkits) en in de LCI-richtlijnenbundel. Maatregelen en produkten uit 2012 Net als in voorgaande jaren zijn in 2012 maatregelen getroffen. Werknemersgezondheid staat bijvoorbeeld sindsdien standaard op de agenda bij een OMT en Deskundigenberaad. Daarnaast is de groep meelezers en medeauteurs van arboparagrafen in de LCI-richtlijnen uitgebreid met arbeidshygiënisten en bedrijfsartsen. De bijdrage van arbeidshygiënisten geldt formeel als bijscholingsactiviteit. Verder is het jaarthema van het Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding (LOI) gewijd aan de samenwerking tussen GGD en bedrijfsarts bij de bestrijding van infectieziekten.
    • Infectieziekten en werknemersgezondheid

      Heimeriks CT; Hackmann-Gons R; Beaujean DJMA; LCI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-09-04)
    • Integratie arbo-denken in de CIb werkwijze : versterkt samenhang tussen volksgezondheid en bedrijfsgezondheid

      Loo MAJM; Jacobi AJ; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMNederlands Centrum voor Beroepsziekten, 2012-07-05)
      Het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM voerde een project uit om aandacht voor de gezondheid van werknemers (arbo-denken) te integreren in de landelijke infectieziektebestrijding. Maatregelen en producten van de publieke gezondheidszorg voor de infectieziektebestrijding, zijn gericht op de bevolking in het algemeen. Daardoor zijn ze niet zomaar te gebruiken in de arbeidscontext, waarbij de veiligheid en de bescherming van de gezondheid ook individueel geregeld moet zijn. Voor veilig en gezond werk is de werkgever primair verantwoordelijk. Door in de publieke volksgezondheidzorg aandacht te hebben voor arboregelgeving, wordt de landelijke infectiebestrijding versterkt. Dit is van belang in een tijd waarin de bevolking met infectieziekten wordt geconfronteerd, zoals de Q-koortsepidemie, Influenza A(H1N1) 2009 (Mexicaanse griep) en EHEC. Vooral werknemers in de gezondheidszorg en veehouderij lopen vanuit hun werk een grote kans op nadelige gezondheidseffecten door infectieziekten. Het project, dat in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is uitgevoerd, is een aanvulling op eerdere activiteiten bij het CIb op dit gebied. Verschillen publieke gezondheidszorg en arbozorg: De publieke gezondheidszorg en de individuele arbozorg zijn anders georganiseerd en gefinancierd, onder andere omdat de regelgeving en de bijbehorende verantwoordelijkheden verschillen. Zo wordt de publieke gezondheid onder meer bediend via een landelijk dekkend netwerk van GGD'en en is de zorg voor werknemers georganiseerd via werkgevers die een beroep kunnen doen op arbodienstverleners. Acties die integratie bevorderen: Relevante partijen uit de publieke gezondheidszorg en arbozorg, zoals beleidsmakers en arbodienstverleners, zijn bijeengebracht om hen bewuster te maken van de verschillen in beleid en maatregelen en om ze te kunnen overbruggen. Vervolgens is verduidelijkt welke partij waarvoor verantwoordelijk is bij de bestrijding van infectieziekten. Daarnaast zijn enkele concrete maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het CIb ook specifiek aandacht heeft voor werkgerelateerde factoren bij de infectieziektebestrijding. Onder andere is 'arbo' gewaarborgd in landelijke overlegstructuren hiervoor, bijvoorbeeld door een arbo-deskundige structureel toe te voegen aan het outbreakmanagement (OMT). Dit team adviseert de minister bij de (dreiging van) een grootschalige infectieziekte. Ook is arbo een vast aandachtspunt geworden in de ontwikkeling van landelijke richtlijnen voor de infectieziektebestrijding. Daarnaast zijn sleutelfiguren in het arboveld met elkaar en met sleutelfiguren van de landelijke infectieziektebestrijding in contact gebracht. Daardoor zijn contactlijnen verkort en dat versnelt de mogelijke implementatie van maatregelen. De volgende stap is te komen tot een samenhangende infrastructuur.
    • Jaarrapportage respiratoire infectieziekten 2005/2006

      Dijkstra F; van Gageldonk-Lafeber AB; Brandsema P; Du Ry van Beest Holle M; Meijer A; van der Lubben IM; Wilbrink B; van der Sande MAB; EPI; LIS; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-02-19)
      Respiratoire infectieziekten uiten zich vooral door een influenza-achtig ziektebeeld (IAZ) en pneumonie. Om de bestrijding van deze ziektelast meer te kunnen ondersteunen en voorbereid te zijn op nieuwe uitbraken, moet de surveillance van IAZ worden geintensiveerd en van pneumonie worden uitgebreid. Verder neemt het aantal meldingen van legionellose en psittacose toe. Dat vraagt om hernieuwde aandacht voor surveillance van besmettingsbronnen en identificatie van risicofactoren. Dat staat te lezen in de jaarlijkse rapportage van de projectgroep Respiratoire Infecties van het CIb, die de algemene surveillance van respiratoire infectieziekten in Nederland coordineert.
    • Landelijke Richtlijn Preventie iatrogene Hepatitis B

      Commissie Preventie Transmissie Iatrogene Hepatitis B; LCI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-10-12)