• Analyse monitoring data 'convenant Campylobacter aanpak pluimveevlees in Nederland'

      Swart AN; Havelaar AH; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-10-09)
      Pluimveevlees kan besmet zijn met de ziekteverwekkende bacterie Campylobacter. Dit kan een risico vormen voor de volksgezondheid als de consument onvoldoende keukenhygiëne in acht neemt, bijvoorbeeld door rauw vlees in aanraking te laten komen met andere producten of vlees onvoldoende te verhitten. Een besmetting veroorzaakt meestal diarree, maar kan ook tot ernstigere klachten leiden, zoals het prikkelbare darmsyndroom. Het RIVM heeft een objectieve risicomaat gebruikt om metingen van aantallen Campylobacter-bacteriën op kippenvlees om te zetten naar een indicator voor het aantal te verwachten zieken. Het risico blijkt per slachthuis te kunnen verschillen. Met deze informatie kunnen daardoor specifieke maatregelen worden ingezet. In 2008 is een convenant getekend tussen de pluimveesector (vertegenwoordigd door NEPLUVI) en het ministerie van VWS. Dit convenant bepaalde dat karkassen van vleeskuikens in zestien slachthuizen in 2009 en 2010 wekelijks zouden worden getest. Gemeten zijn de aantallen Campylobacter op het vel en de aantallen Campylobacter op de filet van de vleeskuikens, nadat ze in de slachthuizen waren gekoeld. De aantallen Campylobacter waren tijdens de zomermaanden tot een factor tien hoger dan in de wintermaanden. Deze informatie is nu benut om met wiskundige modellen te berekenen wat de blootstelling van de consument was bij de bereiding van kipfilet in de keuken. Deze schatting van de blootstelling is vervolgens gecombineerd met een zogenoemde dosis-responsrelatie, die de kans op ziekte aangeeft als mensen bepaalde hoeveelheden bacteriën binnenkrijgen. Het gemiddelde risico van een portie kipfilet bleek in de zomermaanden hoger te zijn dan in de winter. Er zijn duidelijke verschillen aangetroffen tussen de risico's van producten die van verschillende slachterijen afkomstig waren. Twee van de zestien slachthuizen lieten een duidelijk verhoogd risico zien. De periodes van hoger risico vielen niet altijd samen met de zomerperiode. Dit wijst erop dat er ook andere oorzaken aan de orde waren, zoals de proceshygiëne in de slachterijen of een hoge besmettingsgraad bij pluimveehouders. Elf slachterijen produceerden vlees waarvan het risico lager dan het gemiddelde was. De sector is inmiddels begonnen maatregelen te treffen, zoals een betere slachthygiëne of een betere afstelling van de apparatuur. In samenwerking met onder andere het RIVM zet NEPLUVI dit onderzoek voort om nauwkeurigere analyses te kunnen maken, onder andere van de effecten van de getroffen maatregelen.
    • Antenne Drinkwater 2007. Informatie en ontwikkelingen

      Wuijts S; Montforts MHMM; Versteegh JFM; de Roda Husman AM; van de Ven BM; IMD; SEC; SIR; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-02-07)
      In dit rapport zijn ontwikkelingen op het gebied van waterkwaliteit, technologie en regelgeving geschetst die in de toekomst van belang kunnen zijn voor de beleidsvorming en uitvoering op het gebied van drinkwater.
    • Antenne Drinkwater 2008. Informatie en ontwikkelingen

      van der Aa NGFM; Tangena BH; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-04-23)
    • Antibioticaresistente bacterien in Nederlands oppervlaktewater in veeteeltrijk gebied

      Blaak H; Schets FM; Italiaander R; Schmitt H; de Roda Husman AM; LZO; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-12-13)
      In oppervlaktewater en slib in veeteeltrijk gebied komen hoge percentages bacterien voor die resistent zijn tegen een of meerdere antibiotica. Dit blijkt uit verkennend onderzoek van het RIVM. De herkomst van deze bacterien in het onderzochte gebied is in deze studie niet onderzocht. Wel zijn er aanwijzingen dat ten minste een deel van de bacterien afkomstig is uit mest van nabijgelegen veeteeltbedrijven. Onderzoek naar de mate waarin antibioticumresistente bacterien in oppervlaktewater voorkomen is van belang om te kunnen inschatten in hoeverre mensen via het milieu worden blootgesteld aan deze bacterien. Er zijn meerdere oorzaken waardoor antibioticaresistente bacterien in oppervlaktewater terechtkomen. Bijvoorbeeld doordat mest van dieren die met antibiotica zijn behandeld, afspoelt naar het oppervlaktewater. Een andere oorzaak kan zijn dat gedeeltelijk gezuiverd of ongezuiverd afvalwater in oppervlaktewater wordt geloosd, bijvoorbeeld door ziekenhuizen waar mensen zijn behandeld met antibiotica. Als mensen met verontreinigd oppervlaktewater in aanraking komen, zoals tijdens recreatie, kunnen zij worden blootgesteld aan bacterien die resistent zijn tegen een of meerdere antibiotica. Dit brengt mogelijk volksgezondheidrisico's met zich mee omdat deze antibiotica belangrijk kunnen zijn om infecties te behandelen. De risico's kunnen zich op twee manieren manifesteren. Mensen die aan antibioticaresistente bacterien worden blootgesteld, kunnen zelf het risico lopen ziek te worden van deze - moeilijker te bestrijden - bacterien. Daarnaast is het mogelijk dat mensen zelf niet ziek worden van de resistente bacterien maar ze overdragen aan mensen met verminderde weerstand, zoals ziekenhuispatienten. Deze categorie mensen kan hier vervolgens wel ziek van worden.
    • Bacillus cereus associated food borne disease. quantitative aspects of exposure assessment and hazard characterization

      Wijnands LM; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-01-26)
      Consumptie van voedsel besmet met de bacterie Bacillus cereus kan leiden tot ziekte. Omdat de symptomen (overgeven of diarree) vrij mild zijn, wordt nauwelijks een beroep gedaan op medische begeleiding. Dit leidt tot onderschatting van het aantal ziektegevallen. Om een betere schatting te kunnen maken van dit aantal, en om inzicht te krijgen in de factoren die de kans op ziekte bepalen, zijn de volgende aspecten onderzocht: het voorkomen van B. cereus in voedsel in Nederland, de overleving van B. cereus in nagebootst maagsap en de groeimogelijkheden in nagebootst darmsap, de wisselwerking met cellen die vergelijkbaar zijn met dunne-darmcellen, en de productie van gifstoffen, die verantwoordelijk zijn voor de uiteindelijke ziektesymptomen. De resultaten van deze onderzoeken zijn, samen met literatuurgegevens, gebruikt om de kans op ziekte door B. cereus te bepalen. In combinatie met een schatting van het aantal genuttigde maaltijden met B. cereus is het jaarlijkse aantal ziektegevallen in Nederland volgens verschillende scenario's geschat.
    • Behaviour of Clostridium perfringens in simulated gastrointestinal conditions. An interim report

      Wijnands LM; van der Meij-Florijn A; Mensink ME; de Jonge R; van Leusden FM; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-03-12)
      Het RIVM onderzoekt hoe mensen ziek worden als zij voedsel eten dat besmet is met de bacterie Clostridium perfringens. Dit wordt gedaan met experimenten die de omstandigheden in maag en darmen nabootsen. Doel van het onderzoek is om een schatting te maken van het aantal ziektegevallen in Nederland per jaar. Momenteel is dat moeilijk omdat de klachten (voornamelijk waterige diarree) kortdurend en mild zijn. Daardoor gaan patienten niet snel naar een arts en worden gevallen van de ziekte niet snel geregistreerd. Voor een gedegen schatting van het aantal ziektegevallen is kennis nodig over de manier waarop de ziekte ontstaat en hoe vaak en in welke mate de bacterie in voedsel voorkomt. Voor veel bacterien vormt de maag een moeilijk te nemen obstakel, maar C. perfringens lijkt de maag gemakkelijk te passeren. Dit rapport is een tussenrapportage. Het onderzoek wordt bemoeilijkt doordat de productie van de gifstof, die de klachten veroorzaakt, een proces is dat moeilijk is na te bootsen en door veel factoren wordt beinvloed. Ook bestaan er veel stammen van deze bacterie die op verschillende manieren reageren. Daarnaast moet nog worden onderzocht hoe vaak en in welke mate de bacterie in voedsel voorkomt. Nader onderzoek is daarom nodig.
    • Beleidsadvies ter bestrijding van toxoplasmose in Nederland

      van der Giessen JWB; Kortbeek LM; LZO; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-07-05)
      Toxoplasma gondii is een eencellige parasiet, die kan worden opgelopen door consumptie van besmet onvoldoende verhit vlees of door opname van parasieten die door katten zijn uitgescheiden in de omgeving. Vooral de ernstige gevolgen die een infectie tijdens de zwangerschap kan hebben voor het ongeboren kind zijn bekend. Ook de oogafwijkingen die zich bij iedereen kunnen ontwikkelen zijn van belang. De laatste jaren is duidelijk geworden dat toxoplasmose tot de belangrijkste voedselgerelateerde infecties in Nederland behoort. Om de ziektelast door Toxoplasma in Nederland te verlagen moeten maatregelen worden genomen. Op dit moment is preventie van toxoplasmose gebaseerd op het geven van voorlichting aan zwangere vrouwen. De effectiviteit hiervan is twijfelachtig, bovendien biedt het geen bescherming voor de algemene bevolking. In dit rapport worden humane en veterinaire aspecten met betrekking tot de bestrijding van Toxoplasma infecties besproken. Het inzetten van screening, waarbij Toxoplasma infecties bij baby's worden opgespoord en behandeld, is niet zinnig bij gebrek aan een bewezen effectief geneesmiddel. Het invriezen van vlees bestemd voor rauwe of onvoldoende verhitte consumptie is wel toepasbaar. Op de lange termijn valt van vaccinatie van katten een grotere gezondheidswinst te verwachten, daarom dient vaccinontwikkeling gestimuleerd te worden. De voorlichting van zwangeren kan worden verbeterd door gebruik van moderne communicatiemiddelen en door rekening te houden met speciale doelgroepen. Ook is het van belang het kennisniveau van professionals te verbeteren.
    • Betekenis van Legionella-soorten voor preventiebeleid van leidingwaterinstallaties

      Versteegh JFM; Brandsema PS; Lodder WJ; de Roda Husman AM; Schalk JAC; van der Aa NGFM; IMG; LZO; EPI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-03-18)
    • Bouwstenen Leidraad Grondwaterbescherming

      Wuijts S; Schijven JF; van der Aa NGFM; Dik HHJ; Versluijs CW; Wijnen HJ van; IMD; LZO; LER (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-03-06)
      To improve the protection of the groundwater quality, policy should be more focused on local conditions, such as soil and groundwater. To increase this focus RIVM has proposed a generic framework for a groundwater protection policy that can be elaborated for each site in an area dossier. This dossier contains all relevant information on what measures can be developed on the basis of the desired effects. In the effort to achieve more uniformity and effectiveness in the Dutch groundwater protection policy, the Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM) is planning to derive a guidance document on groundwater protection. On commission of VROM, RIVM has elaborated several components to be used in describing policy, such as the risks of contamination with pathogens, the use of pesticides, the use of energy storage systems and actions on old contaminations. Additionally, RIVM has charted the legal demands set down by the new Water Framework Directive for the protection of industrial (private) abstractions for human consumption, such as the production of soda.
    • Climate change and recreational water-related infectious diseases

      de Roda Husman AM; Schets FM; LZO; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-11-04)
      Het RIVM heeft in kaart gebracht welke micro-organismen mensen via recreatiewater ziek kunnen maken en in welke mate klimaatverandering daar invloed op heeft. De fysiologie van deze ziekteverwekkers wordt namelijk beinvloed door klimaatfactoren, zoals temperatuur UV-straling en neerslag. Zodoende kunnen ziekteverwekkers door klimaatverandering sterven, overleven of juist in aantal toenemen. Deze veranderingen beïnvloeden de mate waarin zij via recreatiewater ziekte kunnen veroorzaken. In het overzicht is ook aangegeven welk watertype de micro-organismen prefereren (zoet-, zout-, of zwembadwater) en welke ziekteverschijnselen ze kunnen veroorzaken. Naar verwachting leidt een hogere watertemperatuur ertoe dat ziekteverwekkers die zich in recreatiewater kunnen vermeerderen, in hogere aantallen in recreatiewater aanwezig zijn. Daardoor treden mogelijk meer ziektegevallen op. Bacteriën die van nature in recreatiewater voorkomen en zich daar kunnen vermeerderen zijn Vibrio (veroorzaakt oorontsteking en wondinfecties) en Pseudomonas aeruginosa (oorontsteking). Toenemende UV-straling kan ertoe leiden dat ziekteverwekkers vanwege de warmte in aantal toenemen of juist sterven, doordat genetisch materiaal beschadigd raakt. Door hevige regenval kunnen tijdelijk en plaatselijk zeer hoge aantallen micro-organismen uit feces in recreatiewater terechtkomen doordat het riool de hoeveelheid water niet meer aankan en overloopt of doordat mest van het land afspoelt in het water. In binnenzwembaden wordt het binnenmilieu constant gehouden, waardoor ziekteverwekkers die hierin voorkomen waarschijnlijk niet door klimaatfactoren worden beinvloed. Om de invloed van klimaatverandering vast te stellen op nieuwe (emerging) en bekende infectieziekten die via recreatiewater worden overgedragen, is nader onderzoek nodig. Het gaat daarbij om de invloed van klimaatfactoren op zowel de verwekkers van deze infectieziekten als op de manier waarop mensen omgaan met zwemmen in recreatiewater.
    • Clostridium perfringens associated with food borne disease : final report

      Wijnands LM; van der Mey-Florijn A; Delfgou-van Asch EHM; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-07-13)
      Mensen die voedsel eten dat de bacterie Clostridium perfringens bevat, kunnen daar diarree van krijgen. Deze bacterie komt vooral voor in producten die vlees bevatten, zoals soepen en stoofschotels, maar ook in kruiden en specerijen. Mensen worden voornamelijk ziek na het eten van vleesbevattende producten die onder verkeerde omstandigheden zijn gekoeld voor opslag. Dat kan ook gebeuren als dit soort voedsel onvoldoende is opgewarmd nadat het is gekoeld. Dit zijn de belangrijkste conclusies uit onderzoek van het RIVM, dat in opdracht van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) is uitgevoerd. Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 160.000 mensen ziek nadat zij voedsel hebben geconsumeerd dat besmet is met de bacterie Clostridium perfringens. De nVWA wil meer inzicht krijgen welke combinaties van het voedseltype en het bereidingsproces tot ziekte kunnen leiden. Als mensen bereid voedsel willen bewaren, wordt aanbevolen het zo snel mogelijk na de bereiding af te laten koelen. Om voedsel voldoende te verhitten wordt aanbevolen een kerntemperatuurmeter te gebruiken. Om zeker te weten dat alle levensvatbare bacterien zijn gedood, kan als richtlijn worden gesteld dat de kern van voedsel minimaal gedurende 10 minuten 65 graden Celcius moet zijn. Het is lastiger te controleren of voedsel voldoende is afgekoeld. Bij onvoldoende verhitten of afkoelen produceert de bacterie in de dunne darm het eiwit enterotoxine Cpe. Dit eiwit komt vrij als de bacterie daar tijdens het verteringsproces overgaat in een spore (een vorm die tegen veel externe factoren, zoals koude en zuren, bestand is). Het eiwit tast het epitheel aan, waardoor ziekteverschijnselen ontstaan.
    • Comparability of different ELISAs on the detection of Salmonella spp. antibodies in meat juice and serum

      Berk PA; van der Heijden HMJF; Mooijman KA; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMGD Deventer, 2009-01-23)
      De Europese Commissie heeft laten onderzoeken of snellere methoden om een Salmonella besmetting bij slachtvarkens op te sporen, geschikt zijn. Dit blijkt niet het geval. Normaal gesproken worden de Salmonella bacterieen met een voorgeschreven kweekmethode uit de lymfeklieren van varkens geisoleerd. De alternatieve methoden analyseren de aanwezigheid van antilichamen tegen Salmonella in het vocht van ontdooid vlees (vleesdrip) of het bloed (serum) van varkens. Het Communautair Referentie Laboratorium voor Salmonella (CRL-Salmonella), gevestigd op het RIVM, heeft in samenwerking met de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD, Deventer) de kwaliteit van deze methoden getest. De studie vond plaats tussen oktober 2006 en oktober 2007 in opdracht van de Europese Unie. Het onderzoek bestond uit twee onderdelen. Bij het eerste onderdeel stuurden tien lidstaten zestig vleesdripmonsters naar het CRL. De lidstaten hadden deze monsters met hun eigen methode onderzocht. Voor het CRL onderzocht de GD al deze vleesdripmonsters met een methode. Negen van de tien lidstaten vonden andere resultaten dat de GD. De methoden van de lidstaten zijn daardoor niet vergelijkbaar om vleesdrip te testen. Bij het tweede onderdeel kregen de lidstaten serummonsters van varkens met en zonder Salmonella-infectie toegestuurd. Deze monsters werden getest op de aanwezigheid van antilichamen tegen Salmonella. Alle lidstaten hebben goede resultaten behaald. In theorie zou deze methode dus gebruikt kunnen worden, maar voor het afnemen van bloed bij varkens tijdens de slachtfase en het opwerken van het bloed is specifieke kennis nodig die niet in alle slachthuizen aanwezig is.
    • Detectie van infectieuze enterovirussen met celkweek-PCR voor de in Nederland wettelijk vereiste infectierisicoschatting voor drinkwater

      Schalk JAC; Rutjes SA; Docters van Leeuwen AE; de Roda Husman AM; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-03-01)
      Het RIVM heeft een snelle methode ontwikkeld waarmee lage concentraties levende enterovirussen in een relatief grote hoeveelheid water kunnen worden aangetoond. De verwachting is bovendien dat met deze nieuwe celkweek-polymerase chain reaction-methode (cel culture PCR) veel verschillende typen enterovirus kunnen worden aangetoond. Hierdoor ontstaat een betrouwbaarder beeld van de in het water aanwezige enterovirussen. Dit rapport beschrijft hoe de nieuwe methode is ontwikkeld. Ze moet nog worden gevalideerd. Enterovirussen komen via ontlasting in oppervlaktewater en kunnen onder andere bloedvergiftiging en hersenvliesontsteking veroorzaken. Enterovirusbepalingen worden gedaan op oppervlaktewater voor drinkwaterproductie. De bepalingen zijn in Nederland wettelijk vereist om het risico te kunnen schatten dat mensen met het virus geinfecteerd raken nadat zij ongekookt drinkwater hebben geconsumeerd. De cc-PCR combineert specifieke vormen van celkweek met de PCR. Eerst wordt een watermonster aangebracht op een laag cellen. Hierna kunnen de eventueel aanwezige virussen de cellen infecteren en kan het virus zich in de cellen vermeerderen. Vervolgens worden deze vermeerderde virussen aangetoond met PCR. De methode is uitgevoerd met verschillende soorten cellen om te achterhalen welke het beste in staat zijn om een breed scala aan enterovirussen aan te tonen. De menselijke darmkankercel HT-29 bleek het meest geschikt.
    • Detectie van legionella in water met een amoebekweekmethode

      Schalk JAC; Docters van Leeuwen AE; Lodder WJ; Euser SM; den Boer JW; de Roda Husman AM; LZO; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMStreeklaboratorium Haarlem, 2012-07-05)
      Het RIVM heeft in opdracht van de Inspectie Leefomgeving en Transport een methode ontwikkeld om levensvatbare legionellabacteriën in water beter te kunnen aantonen, de zogeheten amoebekweekmethode. Het is een aanvulling op de bestaande kweekmethode op agarplaten, die vermoedelijk niet alle ziekmakende legionellabacteriën in watermonsters opspoort. De nieuwe kweekmethode is vooral veel geschikter voor monsters die veel andersoortige bacteriën bevatten, zoals monsters van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Bij de bestaande kweek wordt het watermonster op platen met agar gebracht, dat voedingsmiddelen bevat waarop legionellabacteriën zich optimaal in koloniën kunnen ontwikkelen. Deze methode heeft als nadeel dat andere, niet-legionellabacteriën er ook op groeien. Deze andere bacteriën kunnen de groei van de legionellabacteriën op de agarplaten belemmeren, zodat deze moeilijker op te sporen zijn. Bovendien zijn hiermee legionellabacteriën in een bepaald stadium ('levend, maar niet kweekbaar') niet aan te tonen. Bij de amoebekweekmethode worden watermonsters eerst aangebracht op amoeben. Deze eencelligen zijn de natuurlijke gastheer van legionellabacteriën, waarin legionella zich kan vermenigvuldigen. Dit heeft als voordeel dat vooral de groei van de legionellabacterie wordt gestimuleerd en niet die van andere bacteriën. Door deze verrijkingsstap zijn de legionellabacteriën vervolgens wel aan te tonen op agarplaten. In Nederland wordt bij drinkwaterinstallaties en koeltorens regelmatig gecontroleerd of er legionella aanwezig is. Dit wordt gedaan om voorkomen dat mensen worden blootgesteld aan deze bacterie. Legionellabesmetting kan leiden tot een ernstige vorm van longontsteking. Daarnaast wordt bij een besmetting de bron gezocht in de omgeving van degenen die er ziek van zijn geworden, om verdere blootstelling te voorkomen. Legionella wordt dan aangetoond met de kweekmethode op agarplaten. De amoebekweek kan hierop een aanvulling zijn. Dit geldt vooral voor monsters die met de kweekmethode op agarplaten moeilijk zijn te onderzoeken, omdat ze veel andersoortige bacteriën bevatten.
    • Detectiemethoden voor legionella in water

      Schalk M; de Roda Husman AM; LZO; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-04-18)
      Het RIVM heeft een overzicht gemaakt van bestaande en nieuwe methoden om legionella in water aan te tonen. Dit is gemaakt in opdracht van de VROM Inspectie, die inzicht wil hebben in de kenmerken en toepassingsmogelijkheden van bestaande en nieuwe methoden. Legionella komt overal in het milieu voor, maar mensen raken vooral geinfecteerd als zij bacterien inademen die zijn uitgegroeid in watersystemen die door de mens zijn gemaakt. Voorbeelden daarvan zijn bubbelbaden, koeltorens en leidingwatersystemen. Legionellapreventie is erop gericht de groei van legionella in dergelijke watersystemen te voorkomen. Bepaalde collectieve leidingwaterinstallaties, zoals in ziekenhuizen, moeten volgens het Waterleidingbesluit periodiek gecontroleerd worden op de aanwezigheid van legionella. Dit dient te gebeuren conform de NEN 6265, een kweekmethode op agarplaten. De NEN 6265 heeft een aantal beperkingen. Zo kunnen legionellabacterien gemist worden doordat ze niet groeien op agarplaten of doordat ze overgroeid worden door andere bacterien. Nieuwe methoden, zoals Polymerase Chain Reaction, de legionella-chip of amoebe-kweek, kunnen voordelen bieden ten opzichte van de wettelijk vereiste kweekmethode. Ze kunnen bijvoorbeeld wel de legionellabacterien detecteren die niet zijn te kweken op agarplaten. Nieuwe methoden hebben echter ook beperkingen. Een aantal van deze methoden tonen bijvoorbeeld ook dode bacterien aan, waardoor na een reinigingsmaatregel niet kan worden vastgesteld of het legionella-probleem in een installatie verholpen is. Nader onderzoek dient te worden uitgevoerd om vast te stellen of nieuwe methoden of een combinatie van methoden in staat zijn een beter beeld te geven van legionellagroei in een leidingwaterinstallatie dan de NEN 6265.
    • Detection of Coxiella burnetii DNA in animal and environmental matrices on non-dairy sheep farms

      de Bruin A; van der Plaats R; van Rotterdam B; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-12-19)
      During the spring and summer of 2007, 2008 and 2009, large Q fever outbreaks occurred in the Netherlands affecting a rural area in the southeast of the country. Prior to and during these outbreaks Q fever related abortion waves were reported on several dairy goat farms in the same region. As a result, primarily commercial dairy goat farms were implicated as potential sources for the emerging human Q fever cases in the Netherlands. However, in 2008 and 2009 a number of (non-dairy) sheep farms were identified where C. burnetii DNA was detected in both animal (vaginal swabs) and environmental (surface area swabs) matrices. In addition, in two epidemiological studies non-dairy sheep farms were implicated as the primary source for an emerging cluster of human Q fever cases in their near vicinity. Therefore, although less important in the recent epidemic, non-dairy sheep farms cannot be ruled out as potential source for human Q fever. In the current study, we describe the presence of C. burnetii DNA in animal and environmental matrices obtained from two non-dairy sheep farms. We show that C. burnetii DNA content in surface area swabs from fences and drinking buckets and udder swabs from animals was consistently higher on farm B in comparison to farm A. This may be explained by the geographical locations of the farms, since farm B is located in a highly Q fever affected area (Noord-Brabant), while farm A is located in an area not affected by Q fever (Noord-Holland). How these results are related to shedding of C. burnetii by the non-dairy sheep on these farms is not clear. No positive relationship was found between C. burnetii content in vaginal swabs and udder swabs. Coxiella burnetii contamination of sheep udders may be a result from excrements from the same animal, direct contact with other animals (or other contaminated surfaces), or a combination of these.
    • Detection of Coxiella burnetii using (q)PCR: a comparison of available assays

      de Bruin A; van Rotterdam B; LZO; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-01-30)
      Q fever, caused by the bacterium Coxiella burnetii, has become an emerging public health problem in the Netherlands since 2007. Diagnosis of Q fever, both in humans and animals, is mainly based on serology. Serological techniques are less suitable for direct transmission and source-finding studies for C. burnetii infection due to the delayed detection window for serological tests. The last two decades, several PCR based diagnostic assays (conventional PCR or qPCR) have been developed for the detection of C. burnetii DNA. These assays have been applied for the detection of C. burnetii DNA in clinical samples, veterinary samples, and environmental samples. These PCR-based diagnostic tests are often "in-house" developed assays. A number of commercial PCR diagnostic tests, however, have also become available. A drawback of these commercial kits is that information on some of the components is patented. This makes a thorough assessment of assay performance in relation to other "inhouse" developed assays difficult. In the current study, we describe a comparison of various (q)PCR assays used by laboratories both nationally and internationally for the detection of C. burnetii DNA. We compare the results obtained from three ring trials, set up specifically for the detection of C. burnetii DNA in human, veterinary, or environmental matrices. In addition, we compare specific parameters, such as sensitivity, specificity, and reproducibility for each of the (q)PCR assays. In conclusion, most (q)PCR assays developed for C. burnetii include detection of the multicopy insertion element IS1111, in combination with detection of other single copy genes such as icd, com1, sod, or plasmid genes. PCR based detection assays (conventional PCR or qPCR) for C. burnetii DNA preferably target short and multiple target sequences, including an internal process control in multiplex format. Other performance characteristics have not yet been published for these qPCR assays for the detection of C. burnetii, although this would be recommended.
    • Disease burden and costs of selected foodborne pathogens in the Netherlands, 2006

      Haagsma JA; van der Zanden BP; Tariq L; van Pelt W; van Duynhoven YTHP; Havelaar AH; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-11-26)
      Het RIVM heeft voor het eerst de ziektelast en de kosten onderzocht die zes ziekteverwekkende micro-organismen in 2006 veroorzaakten. Het gaat om de toxinevormende bacterien Clostridium perfringens, Staphylococcus aureus en Bacillus cereus, Listeria monocytogenes en het hepatitis A- en E-virus. De bacterien veroorzaken bij mensen darminfecties met diarree en buikgriep als gevolg. Hepatitis leidt tot leverinfecties. Behalve deze infecties is de ziektelast van het prikkelbare darmsyndroom na een voedselinfectie in de berekening opgenomen. Deze ziekte kan onder andere worden opgelopen door een besmetting met de Salmonella bacterie en het norovirus en leidt tot aanhoudende buikklachten. Door deze toevoeging stijgt de totale ziektelast als gevolg van micro-organismen die het prikkelbare darmsyndroom kunnen veroorzaken met veertig procent (een toename met 1400 DALYs per jaar tot bijna 5000). De ziektelast van de toxinevormende bacterien Clostridium perfringens en Staphylococcus aureus zijn tussen de 500 en 700 DALY's per jaar (Disability-Adjusted Life-Years, oftewel het aantal gezonde levensjaren dat een bevolking verliest door ziekte of vroegtijdig overlijden). Deze ziektelast is daarmee vergelijkbaar met infecties als gevolg van de parasiet Giardia en het rotavirus. De ziektelast van Bacillus cereus en het hepatitis A- en E-virus zijn met minder dan 140 DALYs per jaar laag vergeleken met andere voedseloverdraagbare micro-organismen. In het onderzoek zijn zowel de ziekteverwekkers onderzocht als de wijze waarop ze de mens bereiken. Van deze blootstellingroutes is voedsel de belangrijkste bron. Binnen deze categorie blijken kip en rundvlees de belangrijkste bronnen die de micro-organismen overdragen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS en helpt om prioriteiten te kunnen aanbrengen in maatregelen die voedselinfecties voorkomen. Het onderzoek is onderdeel van een reeks naar de gezondheidseffecten van ziekteverwekkende micro-organismen waarvan het merendeel via voedsel wordt overgedragen.
    • Disease burden and related costs of cryptosporidiosis and giardiasis in the Netherlands

      Vijgen SMC; Mangen MJM; Kortbeek LM; van Duynhoven YTHP; Havelaar AH; LZO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-11-23)
      De parasieten Giardia lamblia en Cryptosporidium spp. veroorzaken bij mensen darminfecties met diarree en buikgriep als gevolg. De ziektelast en de kosten van giardiasis zijn groter dan die van cryptosporidiosis. Beide parasitaire ziekten veroorzaken echter minder schade dan bijvoorbeeld de bacterie Campylobacter. Dit blijkt uit een vervolg op een eerdere studie naar gezondheidseffecten van zeven ziekteverwekkende micro-organisemen (pathogenen), die onder andere door voedsel kunnen worden overgedragen. Het onderzoek helpt het ministerie van VWS prioriteiten te stellen bij het voedselveiligheidsbeleid.