• Aldehyde concentrations in ambient air. Results of a one-year measuring campaign at two sites in the Netherlands

      Mennen MG; Bos HP; Linders SHMA; Stil GH; Kootstra PR; LLO; LOC (1997-04-30)
      Buitenluchtconcentraties van vier aldehyden, nl. formaldehyde, acetaldehyde, crotonaldehyde en benzaldehyde, zijn gemeten op een stadsachtergrond- (Amsterdam) en een regionaal (Biddinghuizen) meetstation gedurende ongeveer een jaar. De metingen werden verricht met DNPH-geimpregneerde C18 cartridges met behulp van RP-HPLC-UV analyse. Er werden monsters van 5 tot 8 uur genomen gedurende de nacht, de middag, en de ochtend- en avondspits. De detectielimiten varieerden van 0.1 tot 1 mug m exp. -3 met onzekerheden in gemeten concentraties van 10-15% voor acetaldehyde en 25% voor de andere drie aldehyden. De gemiddelden over de hele meetcampagne waren 2.8 en 2.5 mug m exp. -3 op de stadslocatie en 1.8 en 2.1 mug m exp. -3 op het regionale station. Benzaldehyde en crotonaldehyde concentraties lagen vrijwel altijd beneden de detectielimiet en waren in ieder geval niet hoger dan 0.3 mug m exp. -3. De daggemiddelde maximumconcentraties van formaldehyde waren resp. 5 and 3.6 mg m exp. -3, hetgeen ver ligt beneden de maximaal toelaatbare waarde van 40 mug m exp. -3 voor deze component in Nederland. Uur- en daggemiddelde waarden van acroleine op de twee meetlocaties werden geschat op minder dan resp. 2 en 1 mug m exp. -3, hetgeen veel lager is dan de maximum toelaatbare waarden van 20 resp. 6 mug m exp. -3. Hogere concentraties kunnen voorkomen in drukke verkeersstraten, maar het is onwaarschijnlijk dat de maximaal toelaatbare waarden worden overschreden. Uit het verloop van de aldehydeconcentraties in relatie tot die van andere componenten werd inzicht verkregen in de bijdragen van de belangrijkste bronnen. Dit blijken vooral verkeersemissies en fotochemische reacties, en in mindere mate transport van luchtverontreiniging vanuit het buitenland (o.a. Oost-Europa) te zijn. Andere bronnen, zoals industriele of binnenlucht, zouden ook een rol kunnen spelen, maar op grond van de resultaten van deze meetcampagne kan hierover geen verantwoorde conclusie worden afgeleid.
    • De analyse van aldehyden in lucht; methodebeschrijving en validatieonderzoek

      Linders SHMA; Stil GH; Kootstra PR; Gort SM; Bos HP; Regts TA; Uiterwijk JW; van der Velde EG; LOC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-06-30)
      Aldehyden in lucht zijn de laatste jaren steeds meer in de belangstelling komen te staan vanwege het voorkomen in uitlaatgassen van gemotoriseerd verkeer, hun rol in fotochemische smogvorming en hun toxiciteit. In dat kader is bij het Laboratorium voor Organisch-analytische Chemie (LOC) een methode ontwikkeld voor de bepaling van aldehyden (en ketonen) in lucht, gebaseerd op on-line SPE-HPLC analyse met UV detectie. De reproduceerbaarheid van de analysemethode is voor formaldehyde 6%. Deze methode is toegepast in een eenjarig monitoringprogramma op twee plaatsten in Nederland, waarbij de gevonden gehalten varieren van 0.3 tot 7 ug/m3 voor formaldehyde en van 0.2 tot 7 ug/m3 voor acetaldehyde; crotonaldehyde en benzaldehyde zijn vrijwel niet aangetoond. Bij de uitvoering van het validatie onderzoek is gebruik gemaakt van een ijkgasinstallatie voor het verkrijgen van bekende aldehyde concentraties in lucht, zodat de invloed van verschillende parameters, die een rol spelen bij de bemonstering onderzocht kon worden. De modellen voor de componenten formaldehyde, benzaldehyde en crotonaldehyde beschrijven de variantie in de recovery met respectievelijk 77, 49 en 61% met een fout van 14, 22 en 15%. Voor een aantal parameters zijn de effecten groot, dit kan aanleiding zijn het lineaire model in verder onderzoek te vervangen door een niet-lineair model. Uit de resultaten blijkt dat met name een groot bemonsteringsvolume gunstig is voor de recoveries van de componenten, waarbij het volume belangrijker lijkt dan de snelheid en/of tijd van bemonsteren. Daarnaast hebben de bemonsteringsvolgorde en het gebruik van de bemonsteringskoffer een negatief effect en de bewaartijd van de cartridges voor bemonstering een positief effect op de recoveries van de aldehyden. Opvallend is dat enkele andere onderzochte parameters, waaronder de relatieve luchtvochtigheid, het concentratieniveau, de bewaartemperatuur voor en na bemonstering, de bewaartijd na bemonstering en de bemonsteringstemperatuur vrijwel geen invloed hebben. Opvallend is ook dat de resultaten vrijwel niet overeenkomen met de vooraf gestelde verwachtingen.<br>
    • Dioxinegehalten in geimporteerde zuivelproducten

      Liem AKD; van Hemert AW; Marsman JA; den Hartog RS; Hoogerbrugge R; Hijman WC; Linders SHMA; Zomer G; LOC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMInspectie GezondheidsbeschermingLeeuwarden, 1997-02-28)
      De resultaten worden beschreven van een studie naar de gehalten van PCDD's en PCDF's in geimporteerde zuivelproducten. In november 1995 zijn door de Regionale Inspecties Gezondheidsbescherming monsters geimporteerde melk en kaas verzameld van verschillende producenten in Duitsland, Belgie en Frankrijk. De monstername werd uitgevoerd bij belangrijke importeurs van Franse kaas en supermarkten met een groot marktaandeel, gesitueerd in verschillende regio's verspreid over Nederland. Uit de ingezamelde melkmonsters werden zestien tijdgemiddelde mengmonsters samengesteld van melk geproduceerd door fabrieken gelegen in diverse regio's in Duitsland en Belgie. Daarnaast werd in het analyseprogramma een monster Franse schapenkaas opgenomen, alsmede een drietal mengmonsters van verschillende typen Franse kaas geproduceerd op basis van koemelk. De chemische analyse omvatte de bepaling van de zeventien 2,3,7,8-chloorgesubstitueerde PCDD- en PCDF-congeneren in de vette fractie van de monsters. Uit de congeneer-specifieke gegevens is een dioxinegehalte uitgedrukt in toxische equivalenten van 2,3,7,8-TCDD (TEQ's) afgeleid, waarbij gebruik is gemaakt van de Internationale Toxiciteits Equivalentie Factoren (i-TEF's). In alle onderzochte monsters werden dioxinegehalten aangetoond die ruim beneden de warenwetnorm van 6 pg (i)-TEQ/g vet liggen. De dioxinegehalten in melk geimporteerd uit Duitsland liepen uiteen van 0.3 tot 1.2 pg (i)-TEQ/g melkvet. De gehalten in de Belgische melkmonsters varieerden van 1.4 tot 2.7 pg (i)-TEQ/g vet, en de gehalten in de Franse kazen lagen tussen 0.5 en 1.2 pg (i)-TEQ/g vet. Als de waargenomen gehalten worden vergeleken met eerder gerapporteerde gegevens over consumptiemelk verzameld in Nederland in de periode 1992-1993, waarin de dioxinegehalten varieerden van 0.9-2.1 pg (i)-TEQ/g vet (Liem et al., 1996), suggereren de meetgegevens lagere gehalten in Duitse en hogere gehalten in Belgische melk. De representativiteit van de onderzochte monsters kent echter enige restricties. Op grond hiervan kan daarom niet worden beoordeeld in hoeverre de verschillen statistische betekenis hebben. De verschillen zijn echter gering. Daarom bestaat er op grond van de gegevens voortvloeiend uit dit onderzoek geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren.<br>
    • Onderzoek naar de analyse en het voorkomen van Ugilec 141 (dichloorbenzyldichloortoluenen) in afvalolie. Methodiekontwikkeling en onderzoek van Nederlandse afvalolie

      Velde EG van der; Linders SHMA; Wammes JIJ; Meiring HD; Liem AKD; LOC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-07-31)
      In the seventies and eighties, the environmental and health risks of the application of polychlorinated biphenyls (PCBs) have been discerned, resulting in a restriction of the use of PCBs in most western countries. Several PCB substitutes, such as Ugilec 141 - a technical mixture of dichlorobenzyldichlorotoluenes (DBDTs) - with comparable physical and chemical properties, became commercially available for use in hydraulic systems. Ugilec 141 has been detected in sediments of rivers in mining areas in Germany and in fish in the boundary-crossing river Rur in the Netherlands. The production, import and use of Ugilec 141 is forbidden in the Netherlands. To control waste oil import and processing, it was requested to develop a method for the analysis of Ugilec 141 in waste mineral oils. The method development was based on an extension and combination of known procedures for comparable components and matrices, e.g. the analysis of PCBs in oil. The column chromatography consists of several clean-up steps and specific analysis was performed with gas chromatography-mass spectrometry (GC-MS). Besides a time consuming clean-up procedure, an accurate and adequate method is developed for the analysis of Ugilec 141 in waste oils with a limit of determination of 0, 25 mg/kg of waste oil. In 1990 and 1993 oil samples were collected by several producers in the Netherlands, to control the occurrence of Ugilec 141 in Dutch waste oil. From 74 samples, only one sample was positive, containing 5.7 mg Ugilec 141/kg oil. On the other hand, during an inspection inquiry two samples with high concentrations were found of 45 and 116 g (!) Ugilec 141/kg of oil. Concluding, there is no big import or processing of waste oil contaminated with Ugilec 141 in the Netherlands, but incidentally contaminations can occur.
    • SFE, in combination with carbon trapping, for the analysis of dioxins and planar PCBs in fish

      Linders SHMA; Velde EG van der; LOC (1995-04-30)
      Dit rapport beschrijft de resultaten van een uitwisselingsproject dat is uitgevoerd in het kader van het Human Capital and Mobility Programme (HCMP). Het onderzoek is uitgevoerd bij het Joint Research Centre (JRC) in Ispra, Italie. Het doel van het onderzoek was om een methode te ontwikkelen voor off-line superkritische vloeistof extractie van dioxinen en planaire PCB's in vis met actieve kool als trapping materiaal. JRC heeft ervaring met SFE van PCB's in vethoudende matrices en het RIVM-LOC heeft ervaring met SFE van PCB's in grond en kennis van conventionele methoden voor de extractie van dioxinen en planaire PCB's in verschillende matrices.De ontwikkeling voor het trappen van de verschillende componenten op actieve kool is in drie stappen uitgevoerd. Eerst is off-line bepaald hoeveel kool nodig is om dioxinen en planaire PCB's te trappen. In de tweede stap is door middel van vergelijkbare experimenten de trap van het instrument gebruikt om de componenten op te vangen in een semi on-line mode. Ten derde is SFE toegepast om te onderzoeken of het mogelijk is de diverse componenten na SFE-extractie te trappen op een adsorbent gemengd met actieve kool. Er bleek een groot verschil te bestaan in de hoeveelheid kool, welke nodig was om de componenten te trappen gaande van off-line via semi on-line naar on-line. Met name in combinatie met SFE bleek een grotere hoeveelheid kool noodzakelijk om de componenten vast te houden mogelijk als gevolg van de hoge CO2-snelheid bij decompressie. De SFE condities dienden op een aantal punten aangepast te worden waarna het mogelijk was om vrijwel al het vet en ongeveer 70 tot 90% van de componenten van de gevriesdroogde haringfilet te extraheren. Een lineaire restrictor bleek niet geschikt voor de superkritische vloeistof extractie van vethoudende matrices, vanwege verstoppingsproblemen. Het project heeft geresulteerd in een beter begrip in de mogelijkheden en het gebruik van SFE voor de extractie van organochloor componenten in vethoudende matrices. Het onderzoek zal met bijgestelde doelen op een daartoe meer geschikt SFE instrument worden voortgezet.
    • Toetsing van superkritische vloeistofextractie (SFE) voor PAK in grond

      Hijman WC; Linders SHMA; Velde EG van der; LOC (1997-11-30)
      Bij SFE werden de PAK onder superkritische condities (verhoogde druk en temperatuur) met CO2 geextraheerd, waarna deze getrapt werden op een vaste fase en vervolgens geelueerd met aceton. Deze methode werd vergeleken met de conventionele aceton extractie en in beperkte mate met een microwave assisted solvent extractie (MASE). De validatie van deze drie methoden is vergeleken en de resultaten wijken onderling niet van elkaar af, dit geldt zowel voor monsters met spike als voor veldmonsters. Deze methoden zijn toegepast op zandgrond-, bosstrooisel- en zeekleimonsters. De gemiddelde recovery van alle PAK per zandgrondmonster verschilden behoorlijk, voor SFE loopt dit uiteen van 65% tot 178% en voor MASE van 46% tot 197%. De overall recovery voor zandgrondmonsters voor beide methoden kwam goed overeen, namelijk 129% voor SFE en 126% voor MASE in vergelijking met de acetonextractie. Voor de andere grondmonsters werden vergelijkbare resultaten gevonden. Om de verschillen voor de individuele PAk en type monsters te verklaren is de invloed van een een aantal parameters nader onderzocht; het watergehalte en het organisch stofgehalte. Beide leken een invloed te hebben op de extractie efficientie van SFE, maar deze invloed was niet in alle gevallen eenduidig. Ook de structuur van de matrix speelde mogelijk een belangrijke rol.
    • Ugilec 141, PCB&apos;s en dioxinen in paling uit de Roer

      Wammes JIJ; Linders SHMA; Liem AKD; Velde EG van der; LOC (1997-12-31)
      Naar aanleiding van vragen over het gezondheidsrisico bij sportvissers in het geval van consumptie van eigen gevangen paling uit de Roer werd in 1993 een onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van PCB's, dioxinen en Ugilec 141 in deze paling. Gebruik makend van door het Laboratorium voor Organisch-analytische Chemie ontwikkelde analysemethoden voor Ugilec 141, planaire-, mono-ortho- en indicator PCB's en PCDD/F's, werd de voorbewerking voor de verschillende stofgroepen gecombineerd uitgevoerd. De verschillende komponentengroepen kwamen voor op niveaus varierend van pg/g vet tot ug/g vet. Planaire PCB's kwamen voor op niveau van 0.2-0.8 ng/g vet en PCDD/F's op een niveau van 0.1-12 pg/g vet. Mono-ortho PCB's, indicator PCB's en Ugilec 141 zijn aangetoond op een niveau van 0.1-1.2 ug/g vet. De som van de gehalten van de onderzochte componentengroepen, uitgedrukt in 2,3,7,8-TCDD equivalenten (TEQ), werd hoofdzakelijk bepaald door de bijdrage van de planaire PCB's en de som van de twee onderzochte mono-ortho PCB's, namelijk ruim 90%. Door het toekennen van een relatief hoge toxiciteitsequivalentiefactor van 0.1, in combinatie met hoge gehalte, leverde PCB 126 de grootste bijdrage aan de totale toxiciteit. Ugilec 141 en de PCDD/F's droegen elk aan het totaal gehalte uitgedrukt in TEQ voor ongeveer 4% bij. Voor de onderzochte stofgroepen geldt dat de gehalten in paling afkomstig uit de Roer een dalende trend te zien geven in de tijd. Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat de aangetoonde niveaus in paling afkomstig uit de Roer boven de niveaus liggen van die in overige Nederlandse oppervlaktewateren.
    • Ugilec 141, PCB's en dioxinen in paling uit de Roer

      Wammes JIJ; Linders SHMA; Liem AKD; Velde EG van der; LOC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-12-31)
      Questions about the health risk of consumption of eel from the river Rur for anglers, were the reason for an investigation into the occurrence of PCBs, dioxins and Ugilec 141 in this eel. Methods developed at the Laboratory of Organic-analytical Chemistry have been used for the analysis of Ugilec 141, planar, mono-ortho and indicator PCBs and dioxins. Preliminary treatment of the samples was combined for the different kind of analytes. The different kind of analytes were found varying from pg/g fat till ug/g fat. Planar PCBs were found at a level of 0.2-0.8 ng/g of fat. Dioxins were found at a level of 0.1-12 pg/g of fat. Mono-ortho, indicator PCBs and Ugilec 141 were found at a level of 0.1-1.2 ug/g of fat. The total amount of the different components, expressed in 2,3,7,8-TCDD equivalents, is mainly determined by the contribution of the planar and mono-ortho PCBs. PCB 126 gives the greatest contribution to the total toxicity, due to the high TEQ value of 0.1, in combination with the concentration level. Ugilec 141 and the dioxins contribute of 4% each in the total toxicity. A decreasing trend in the levels was found for all components in eel from the river Rur, determined in this investigation. Levels in eel from the Rur were higher than the levels found in other Dutch surface waters.
    • Validatie van de analyse van monsters rundvlees, varkensvlees, kalkoenvlees en kweekvis op een aantal steroiden

      Linders SHMA; Stolker AAM; Ginkel LA van; ARO; LAC (2003-07-11)
      Het rapport beschrijft de validatie van een analysemethode voor monsters vlees, geschikt voor humane consumptie, op de aanwezigheid van een aantal groeibevorderende stoffen (steroiden). De validatie is uitgevoerd conform de meest recente richtlijnen van de Europese Commissie en toont aan dat de methode geschikt is voor het aantonen en bevestigen van zeer lage gehalten van deze stoffen. De methode kan worden toegepast ten behoeve van de controle van (import)vlees en het vaststellen van de daadwerkelijke belasting van de consument met hormonaal actieve stoffen.
    • Validatie van de analyse van monsters rundvlees, varkensvlees, kalkoenvlees en kweekvis op een aantal steroiden

      Linders SHMA; Stolker AAM; Ginkel LA van; ARO; LAC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-07-11)
      The validation of the quantification and identification of residues of growth-promoting compounds in meat of different species, according to the most recent EC-criteria for analytical methods, is described here. The method is suitable for the detection and identification of traces of these substances and can be used for import control and assessing consumer exposure.
    • Vergelijkingsonderzoek analyse dioxinen in vliegstof van AVI&apos;s (RIVM-TNO)

      de Jong APJM; Liem AKD; Groenemeijer GS; den Hartog RS; den Boer AC; Hoogerbrugge R; Kootstra PR; Linders SHMA; van &apos;t Klooster HA (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1990-08-31)
      This report describes the results of an interlaboratory comparison study held by TNO/MT and RIVM-LOC on the congener specific determination of the toxic congeners of PCDD's and PCDF's in fly ash of emission measurements of municipal waste incinerators using Strohlein sampler filters. The comparison included 12 samples of stack gas emissions of municipal waste incinerators at Zaandam (n=6), Alkmaar (n=3) and Leeuwarden (n=3), The Netherlands. Results of analysis of dioxins in fly ash samples of both laboratories were in good agreement when expressed on the amount of toxic equivalences (TEQ-values). The standard deviation of fully independent parallel analysis was better than +- 15%. Differences in amounts of the individual toxic congeners found by both laboratories were in general random in character, and were on average less than a factor of two for most of the congeners.<br>