• Aanvullend onderzoek naar concentraties koper, chroom en arseen in luchtstof, bodem en gras bij houtverduurzamingsbedrijven in Nederland

      Mennen MG; Knol-de Vos T; Fortezza F; van de Beek ACW; Ritsema R; Piso S; Kliest JJG; LAC; IEM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1998-11-02)
      Beschreven wordt een aanvullend onderzoek naar de luchtconcentraties en de verspreiding van koper, arseen en chroom bij twee van de circa dertig houtverduurzamingsbedrijven in Nederland. Het aanvullend onderzoek had tot doel meer duidelijkheid te krijgen omtrent enkele onzekerheden in de conclusies van het eerder uitgevoerd onderzoek. Het aanvullend onderzoek bestond uit concentratiemetingen van grof stof en daarin aanwezig koper, chroom en arseen bij de houtopslag van een houtverduurzamingsbedrijf tijdens een periode van warm, droog weer met hoge windsnelheden (zo'n periode had zich tijdens het eerder uitgevoerd onderzoek niet voorgedaan). Daarnaast zijn enkele bodem- en grasmonsters genomen in de directe omgeving van twee houtverduurzamingsbedrijven. Deze monsters zijn geanalyseerd op koper, chroom en arseen. Doel hiervan was de resultaten van verspreidings- en depositieberekeningen uit het voorafgaande onderzoek te verifieren. Bij de grof stof metingen bij droog, winderig weer werden benedenwinds van de houtopslag concentraties aerosoldeeltjes en daarin aanwezig koper, arseen en chroom gemeten die vergelijkbaar waren met de waarden die in het eerder onderzoek zijn gemeten tijdens meer vochtige dan wel windstille perioden. In de meeste bodem- en grasmonsters werden vrijwel geen aantoonbaar verhoogde gehaltes koper, chroom en arseen gemeten ten opzichte van waarden die op achtergrondlocaties zijn gevonden. Hieruit werd afgeleid dat verspreiding en depositie van koper-, chroom- en arseenhoudende aerosoldeeltjes afkomstig van de houtverduurzamingsbedrijven niet leidt tot aantoonbare verontreiniging van bodem en gras rond de bedrijven. Dit is in overeenstemming met de resultaten van de verspreidings- en depositieberekeningen uit het voorafgaande onderzoek. Op een locatie zijn wel hoge gehaltes koper, chroom en arseen gevonden in de bodem, maar gebleken is dat deze verontreiniging zeer waarschijnlijk een gevolg is van vroegere activiteiten. Op basis van dit aanvullend onderzoek blijven de conclusies betreffende risico's voor omwonenden en milieu uit het eerder uitgevoerde onderzoek ongewijzigd, d.w.z. dat de gemiddelde concentraties koper, chroom en arseen in de lucht aan de rand van de bedrijfsterrein en daaromheen beneden de toxicologische adviesgrenswaarden en Maximaal Toelaatbare Risicoconcentraties voor langjarige inhalatoire blootstelling liggen. De verspreiding en depositie van koper-, chroom- en arseenhoudende aerosoldeeltjes afkomstig van de houtverduurzamingsbedrijven leidt niet tot aantoonbare verontreiniging van bodem, gewassen en oppervlaktewater rond de bedrijven.
    • Aldehyde concentrations in ambient air. Results of a one-year measuring campaign at two sites in the Netherlands

      Mennen MG; Bos HP; Linders SHMA; Stil GH; Kootstra PR; LLO; LOC (1997-04-30)
      Buitenluchtconcentraties van vier aldehyden, nl. formaldehyde, acetaldehyde, crotonaldehyde en benzaldehyde, zijn gemeten op een stadsachtergrond- (Amsterdam) en een regionaal (Biddinghuizen) meetstation gedurende ongeveer een jaar. De metingen werden verricht met DNPH-geimpregneerde C18 cartridges met behulp van RP-HPLC-UV analyse. Er werden monsters van 5 tot 8 uur genomen gedurende de nacht, de middag, en de ochtend- en avondspits. De detectielimiten varieerden van 0.1 tot 1 mug m exp. -3 met onzekerheden in gemeten concentraties van 10-15% voor acetaldehyde en 25% voor de andere drie aldehyden. De gemiddelden over de hele meetcampagne waren 2.8 en 2.5 mug m exp. -3 op de stadslocatie en 1.8 en 2.1 mug m exp. -3 op het regionale station. Benzaldehyde en crotonaldehyde concentraties lagen vrijwel altijd beneden de detectielimiet en waren in ieder geval niet hoger dan 0.3 mug m exp. -3. De daggemiddelde maximumconcentraties van formaldehyde waren resp. 5 and 3.6 mg m exp. -3, hetgeen ver ligt beneden de maximaal toelaatbare waarde van 40 mug m exp. -3 voor deze component in Nederland. Uur- en daggemiddelde waarden van acroleine op de twee meetlocaties werden geschat op minder dan resp. 2 en 1 mug m exp. -3, hetgeen veel lager is dan de maximum toelaatbare waarden van 20 resp. 6 mug m exp. -3. Hogere concentraties kunnen voorkomen in drukke verkeersstraten, maar het is onwaarschijnlijk dat de maximaal toelaatbare waarden worden overschreden. Uit het verloop van de aldehydeconcentraties in relatie tot die van andere componenten werd inzicht verkregen in de bijdragen van de belangrijkste bronnen. Dit blijken vooral verkeersemissies en fotochemische reacties, en in mindere mate transport van luchtverontreiniging vanuit het buitenland (o.a. Oost-Europa) te zijn. Andere bronnen, zoals industriele of binnenlucht, zouden ook een rol kunnen spelen, maar op grond van de resultaten van deze meetcampagne kan hierover geen verantwoorde conclusie worden afgeleid.
    • Antibioticaresistente bacteriën in afvalwater en mest - workshops over mogelijke beheersmaatregelen

      Schmitt H; Mennen MG; de Roda Husman AM; MLU; Z&O (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2018-10-30)
      Via rioolwater en dierlijke mest komen bacteriën die resistent zijn tegen antibiotica in bodem, lucht en water terecht. Aanvullende zuiveringstechnieken voor afvalwater en mest zouden het aantal antibioticaresistente bacteriën en restanten antibiotica in het milieu kunnen verminderen. Of de aanwezigheid van resistente bacteriën in het milieu gevolgen heeft voor de volksgezondheid is vooralsnog onduidelijk. Daarom kunnen aan belanghebbenden nog geen aanbevelingen gegeven worden of en zo ja, welke aanvullende (technische) maatregelen de gezondheid beschermen. Hiervoor is meer onderzoek nodig. Duidelijk is dat algemeen geldende maatregelen om antibiotica voor mensen en dieren terughoudend te gebruiken, ook het milieu ten goede komen. Hierdoor komen er namelijk via het riool en dierlijke mest minder antibioticaresistente bacteriën in het milieu terecht. Verder is het voor belanghebbenden, zoals waterbeheerders, van belang om goed te worden geïnformeerd over hoeveel en welke resistente bacteriën in het milieu voorkomen. Deze informatie hebben zij onder andere nodig om te kunnen ze beslissen of maatregelen nodig zijn. Dit blijkt uit twee workshops die het RIVM heeft georganiseerd om te bespreken welke maatregelen kansrijk zijn. Vertegenwoordigers van betrokken departementen, kennisinstellingen, adviesbureaus, brancheverenigingen en uitvoeringsorganisaties namen eraan deel.
    • Beoordeling van de potentiele gezondheidsrisico's voor de omgeving door de emissies van een geplande asfaltcentrale in Meppel

      Mennen MG; Dijk S van; IMD; SIR (2005-03-22)
      Naar aanleiding van onrust bij omwonenden en ondernemers op een industrieterrein in Meppel, in verband met de mogelijke vestiging van een asfaltcentrale op het terrein, heeft het RIVM een onderzoek naar de mogelijke gezondheidsrisico's en geurhinder in de omgeving van die centrale. Het onderzoek is gedaan in opdracht van de provincie Drenthe. Op basis van meetgegevens van de emissies aan diverse schadelijke stoffen, waaronder fijn stof en kankerverwekkende PAK's, uit asfaltinstallaties zijn met een verspreidingsmodel de concentraties en depositie van die stoffen in de leefomgeving berekend. Er zijn berekeningen gedaan voor de gemiddeld te verwachten situatie en bij de meest ongunstige omstandigheden. Ook de te verwachten geurbelasting in de omgeving is berekend. Conclusie is dat de uitstoot aan stoffen uit de geplande asfaltcentrale nauwelijks leidt tot een verhoging van de 'normaal' voorkomende concentraties in de lucht en de 'normaal' voorkomende depositie. De blootstelling van omwonenden en werknemers van omliggende bedrijven aan schadelijke stoffen uit de asfaltcentrale ligt ruim onder de gezondheidskundige normen en grenswaarden. Ook de berekende geurbelasting in de omgeving voldoet aan de vigerende normen. Er wordt dus geen onacceptabele geurhinder verwacht.
    • Beoordeling van de potentiele gezondheidsrisico's voor de omgeving door de emissies van een geplande asfaltcentrale in Meppel

      Mennen MG; Dijk S van; IMD; SIR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-03-22)
      An investigation to assess health risks and odour annoyance was commissioned by the Province of Drenthe in response to concern of residents about possible health effects due to emissions from a planned asphalt plant near Meppel. Data from emission measurements on other asphalt plants were used to calculate the concentrations and deposition of hazardous compounds (including fine particles and PAHs) in the area of the planned plant using an air dispersion model. Odour concentration levels were calculated as well. Levels of hazardous compound were calculated for both the average situation and worst-case conditions. The exposure of residents to compounds emitted from the asphalt plant was quantified and compared to toxicological limits. The results showed that the concentrations and deposition of emitted compounds scarcely exceed background levels in rural and urban areas. The exposure of residents and employees of companies in the surrounding area is below the toxicological guidelines. Also, the expected odour concentration levels do not exceed the limits for odour annoyance. Hence, no unacceptable odour annoyance is expected.
    • Concentraties van totaal en zeswaardig chroom, arseen en koper in de lucht bij houtverduurzamingsbedrijven in Nederland. Evaluatie van de risico's voor omwonenden

      Mennen MG; Knol-Vos de T; Fortezza F; Piso S; Koot W; Ritsema R.; Janssen PJCM; Kliest JJG; IEM; LLO; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-09-30)
      Air emissions and concentrations of copper, arsenic and chromium (both hexavalent and total chromium) were studied at wood preservation plants in the Netherlands. The aim of the study was to obtain a broad idea of the emissions and immissions of these components in air at wood preservation plants, as well as to assess the possible human health risks and contamination of the soil and surface water in the plant's surroundings. The concentrations of total chromium, copper and arsenic near the autoclaves, the fixation tanks, at the edge of the enclosure, leeward of the stored woodpiles, and at the reference locations were below the detection limit. Two successive measurements near a pile of freshly treated wood yielded concentrations of 21, 7, 108 and 83 ng m-3 for arsenic, hexavalent chromium, total chromium and copper, respectively. The chromium emitted from the autoclaves was mainly hexavalent, while at the fixation tanks approximately 10% of the chromium was hexavalent. At the edge of the enclosure and near the woodpiles this was less than 5%. The emitted chromium, copper and arsenic were found mainly in the inhalable (< PM10) aerosol fraction. These concentrations were below the advised healthy levels and maximum permissible risk levels for inhalable exposure of these compounds. The estimates for oral and dermal exposure were found negligible. Relatively high levels of hexavalent chromium and arsenic were found for a few short measurements near one of the autoclaves. From the occupational health point of view, this might require more specific focus. The concentrations of copper, arsenic and total chromium in the soil and surface water near the plants were calculated using an atmospheric transport model. These calculated concentrations did not exceed the Dutch target, intervention and background values for soil, and the limit and background values for surface water.
    • Concentraties van totaal en zeswaardig chroom, arseen en koper in de lucht bij houtverduurzamingsbedrijven in Nederland. Evaluatie van de risico&apos;s voor omwonenden

      Mennen MG; de Knol-Vos T; Fortezza F; Piso S; Koot W; Ritsema R; Janssen PJCM; Kliest JJG; IEM; LLO; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-09-30)
      Het doel van dit onderzoek was om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van: de luchtemissies en -concentraties van koper, arseen en totaal en zeswaardig chroom bij houtverduurzamingsbedrijven; de mogelijke gezondheidsrisico's voor omwonenden; de milieubelasting van bodem en oppervlaktewater in de omgeving van de bedrijven. De concentraties totaal chroom, koper en arseen bij de autoclaven, de fixeerinstallaties en op de terreingrens, benedenwinds van de houtopslag en de referentielocaties bleken beneden de detectielimiet. Bij twee opeenvolgende metingen vlakbij een partij vers behandeld, nog nadampend hout werd gemiddeld 21, 7, 108 en 83 ng m-3 voor resp. arseen, zeswaardig chroom, totaal chroom en koper gevonden. Het uit de autoclaven geemitteerde chroom was grotendeels zeswaardig. Bij de fixeerinstallaties was ongeveer 10% van het geemitteerde chroom zeswaardig, bij de terreingrens en benedenwinds van de houtopslag was dit minder dan 5%. Het koper, chroom en arseen bevonden zich vooral in inadembare aerosoldeeltjes (de zgn. PM10 fractie). Deze concentraties lagen gemiddeld beneden de adviesgrenswaarden en Maximaal Toegestane Risico concentraties van de onderzochte componenten voor langjarige blootstelling. De orale en dermale blootstelling zijn gering. Met behulp van een atmosferisch transportmodel zijn de concentraties berekend van koper, chroom (totaal) en arseen in de bodem en het oppervlaktewater in de omgeving van de bedrijven. Ook deze concentraties liggen beneden de streef-, interventie- en achtergrondwaarden voor bodem en de grens- en achtergrondwaarden voor oppervlaktewater in Nederland.<br>
    • Dry deposition monitoring over the Speulder forest. Description of the equipment and evaluation of the measuring methods

      Mennen MG; Uiterwijk JW; Putten EM van; Hellemond J van; Wiese CJ; Regts TA; Hogenkamp JEM; Erisman JW; Bosveld FC; Wyers GP; et al. (1997-03-31)
      Dit rapport maakt deel uit van een serie rapporten, die geschreven zijn als afsluiting van de projecten Speuld (RIVM project 722108) en EC LIFE (93/NL/A23/NL/3547). Het rapport bevat een uitgebreide beschrijving van de opstelling voor de continue bepaling (monitoring) van droge depositiefluxen van verzurende componenten in het Speulderbos, en een evaluatie van de instrumenten en van de opstelling als geheel. Ook wordt een gedetailleerde foutenanalyse gegeven van de gas- en deeltjesfluxen die uit de meetgegevens zijn afgeleid, en worden enkele suggesties voor verbeteringen en correctieprocedures voor de fluxberekeningen gedaan. Uit de foutenanalyse volgt dat de fluxen van SO2, NH3 en NO met voldoende nauwkeurigheid kunnen worden bepaald. De onzekerheden in jaargemiddelde fluxen bedragen slechts een paar procent. Voor NOx en NO2 zijn de onzekerheden in uur- en jaargemiddelde fluxen veel groter, vooral door systematische fouten veroorzaakt door interferenties van HNO2, HNO3 and NH3, waardoor de fluxen 50% tot 100% overschat worden. In de toekomst kunnen de onzekerheden aanzienlijk worden gereduceerd door frictiesnelheden en sensibele warmtefluxen te corrigeren voor obstructie van de flow ; door sensibele warmtefluxen te corrigeren voor de invloed van vocht en windsnelheid ; en door gasconcentraties te corrigeren voor drukeffecten en interferenties. Voor dit laatste is het noodzakelijk de concentraties en gradienten van de interfererende componenten ook continu te meten ; eventueel kunnen de gradienten worden geschat uit geparametriseerde depositiesnelheden. De correctieprocedures worden in dit rapport beschreven. De onzekerheden in fluxen van HNO2, HNO3, HCl en deeltjesvormige componenten werden geschat op 30% voor de zure gassen, 40% voor de zure aerosolen en basische kationen en 50% voor de zware metalen. Ze worden vooral bepaald door onzekerheden in geparametriseerde depositiesnelheden.
    • Dry deposition of SO2 over grassland and heather vegetation in the Netherlands

      Erisman JW; Elzakker BG van; Mennen MG (1990-11-30)
      Abstract niet beschikbaar
    • Emissie en verspreiding van geur en toxische stoffen in de omgeving van de Tweede en Derde Merwedehaven te Dordrecht en de hiermee samenhangende gezondheidsaspecten

      Mennen MG; Bruggen M van; Kliest JJG; Bloemen HJThM; Zwartjes RJW; Fortezza F; Regts TA; Bos HP; Putten EM van; Wiese CJ; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-10-05)
      Public concern about potential health effects triggered an extensive study into the emissions in an industrial area in Dordrecht. This area houses such structures as an industrial waste dump, a chemical plant, a waste incinerator, a sewage treatment plant and several other industrial plants, emitting mainly VOCs, combustion compounds, odourous components (such as hydrogen sulphide) and heavy metals. As a first step, data from emission inventories and emission measurements were used for dispersion modelling; the resulting environmental exposure data were then compared to - health based - guidelines for air quality. In addition, a monitoring programme was started to measure long-term average and hourly concentrations of several relevant compounds in ambient air. The results served primarily to support the technical assumptions of the dispersion model. Among the conclusions the most important were found to be: 1) that the results of the measurements and the dispersion model calculations were consistent in showing that environmental exposure levels of the emitted contaminants did not even come close to international guidelines for the prevention of long-term health effects; 2) that modelling of odour concentrations demonstrated that odour nuisance could not be excluded, in spite of previous technical measures to suppress emissions from the waste dump. It was proposed that current health complaints of the exposed population might be shaped by episodes of serious odour annoyance in the past.
    • Emissie en verspreiding van geur en toxische stoffen in de omgeving van de Tweede en Derde Merwedehaven te Dordrecht en de hiermee samenhangende gezondheidsaspecten

      Mennen MG; van Bruggen M; Kliest JJG; Bloemen HJThM; Zwartjes RJW; Fortezza F; Regts TA; Bos HP; van Putten EM; Wiese CJ; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMTNO MilieuEnegie en ProcesinnovatieApeldoorn, 2000-10-05)
      Klachten en bezorgdheid van omwonenden over mogleijke effecten op de gezondheid vormen de aanleiding voor uitgebreide studie naar de emissies in een industrigebied in Dordrecht. In dit gied zijn een stortplaats voor industrieel afval, een chemische fabriek, een vuilverbrandingsinstallatie, een waterzuiveringsinstallatie en diverse andere industrien gevestigd, welke vnl. vluchtige organische verbindingen (VOCs), resten van de vuilverbranding, geuren (zoals H2S) en zware metalen uitstoten. Als een eerste stap zijn de gemeten emissiegegevens gebruikt voor berekeningen met behulp van verspreidingsmodellen; de resultaten van de verspreidingsberekeningen en van de metingen zijn en onderling en met gezondheidskundige grenswaarden en achtergrondconcentraties vergeleken. Bovendien werd een monitoringsprogramma gestart waarin tijdsgemiddelde gehalten van verschillende relevante componenten in de lucht per uur en over een langere termijn werden bepaald. De resultaten zijn in de eerste plaats gebruikt om de technische aannames in het verspreidingsmodel te onderbouwen. De belangrijkste conclusies waren 1: dat de resultaten van zowel de metingen als van de berekeningen met behulp van verspreidingsmodellen lieten zien dat blootstellingniveaus van uitgestoten contaminanten ver onder de internationale richtlijnen voor de preventie van effecten op de gezondheid op lange termijn liggen; 2) dat modelberekeningen van geurconcentraties laten zien dat geurhinder niet uitgesloten kan worden ondanks voorgaande technische maatregelen om de emissies van de stortplaats te verminderen. Het is denkbaar dat de huidige gezondheidsklachten van de blootgestelde bevolking zijn ontstaan in perioden met ernstige geurhinder in het verleden.<br>
    • Emissieonderzoek bij Van Voorden gieterij BV te Zaltbommel

      Broekman MH; Mennen MG; Bloemen HJTh; IMD; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-09-10)
      On commission of the Inspectorate of the Netherlands Ministry of Spatial Planning, Housing and the Environment and the municipality of Zaltbommel the RIVM was asked to measure emissions of gaseous and particulate compounds from the foundry, 'Van Voorden Gieterij BV', in Zaltbommel in 2003. These measurements formed part of a study on both the exposure of residents to compounds emitted by the foundry, and the health effects and annoyance experienced by the residents. The results of the emission measurements will be used to conduct further research in the surroundings of the foundry. Measurement results revealed emission of the following compounds in relatively high amounts: particulate matter, respirable quartz, heavy metals (particularly chromium, copper, manganese, cobalt, nickel, lead and zinc), formaldehyde, isopropanol, benzene, toluene and other volatile organic compounds and sulphurous compounds such as hydrogen sulphide, carbonyl sulphide and sulphur dioxide. Most of these compounds could be related to the materials used in the manufacturing processes, chemical reactions during these processes or to the finishing of the products (e.g. polishing).
    • Emissieonderzoek bij Van Voorden gieterij BV te Zaltbommel

      Broekman MH; Mennen MG; Bloemen HJTh; IMD; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-09-10)
      Bij het bedrijf Van Voorden Gieterij BV in Zaltbommel zijn emissiemetingen uitgevoerd. Deze metingen maken deel uit van een onderzoek naar de blootstelling van omwonenden aan stoffen, die door de gieterij worden geemitteerd, en naar de gezondheidsklachten en hinder van omwonenden. Het doel van de emissiemetingen was vast te stellen welke stoffen door het bedrijf worden uitgestoten en te bepalen hoeveel van elke stof wordt ge6mitteerd. De resultaten van deze metingen zijn met name van belang voor vervolgonderzoek in de leefomgeving. Uit het emissieonderzoek is gebleken dat het bedrijf de volgende stoffen in relatief hoge mate uitstoot: stof, respirabel kwarts, metalen (waaronder chroom, koper, mangaan, kobalt, nikkel, lood en zink), formaldehyde, isopropanol, benzeen, tolueen en andere vluchtige organische componenten en zwavelhoudende verbindingen, waaronder waterstofsulfide, carbonylsulfide en zwaveldioxide. De meeste van deze stoffen konden in verband worden gebracht met de bij de processen gebruikte grond- en hulpstoffen, met reacties tijdens de bedrijfsprocessen of met het bewerken (slijpen en afbramen) van gietstukken. De resultaten blijken goed overeen te komen met die van twee eerder verrichte emissieonderzoeken bij het bedrijf.
    • Emissies en verspreiding van fluoriden

      Mennen MG; Boshuis-Hilverdink ME; van Pul WAJ; Nguyen PL; Hogendoorn EA; van Putten EM; de Groot GM; IMG ; SEC ; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-07-21)
      De emissies van fluoriden door de Nederlandse industrie naar lucht en oppervlaktewater, en daarmee de concentraties in lucht, regenwater en gras, zijn tussen 1985 en 2008 sterk afgenomen. De huidige emissies en concentraties in de lucht hebben geen gevolgen voor de gezondheid van mensen, maar mogelijk wel voor bepaalde gewassen en veesoorten. De omvang van de hierdoor ontstane schade aan gewassen en vee is niet bekend. Dit blijkt uit onderzoek naar de industriële emissies en verspreiding van fluoriden die het RIVM in opdracht van het ministerie van VROM heeft gemaakt. De fluoridenemissies van de Nederlandse industrie naar lucht en oppervlaktewater zijn in 2008 met respectievelijk 55 en 95% afgenomen ten opzichte van 1985. Begin jaren negentig heeft de overheid met de industrie afspraken gemaakt om de emissies van diverse stoffen te reduceren. De richtinggevende doelstelling om de fluoridenemissies in 2010 met 99% te verminderen ten opzichte van 1985, zal niet worden gehaald. De fluoridenemissies zullen waarschijnlijk niet verder afnemen, tenzij zeer kostbare maatregelen worden ingezet. Fluoriden worden hoofdzakelijk uitgestoten door de keramische industrie, de glasindustrie en de basismetaalindustrie en door kolengestookte elektriciteitscentrales. De fluoridenconcentraties in lucht, regenwater en gras zijn op de meeste plaatsen in Nederland flink afgenomen. De achtergrondconcentraties in lucht liggen rond de huidige milieukwaliteitsnormen; de concentraties in de omgeving van bedrijven die veel fluoriden uitstoten liggen erboven. In oppervlaktewater en bodem liggen in vrijwel heel Nederland de fluoridenconcentraties onder de milieukwaliteitsnormen. In Nederland worden verschillende meetmethoden gebruikt om fluoridenconcentraties in lucht te meten. Vergelijkingsonderzoek tussen deze methoden is nodig om de concentraties beter te kunnen bepalen.
    • Emissies en verspreiding van zware metalen

      Mennen MG; van Pul WAJ; Nguyen PL; Hogendoorn EA; van Putten EM; Boshuis-Hilverdink ME; de Groot GM; IMG; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-11-23)
      De emissies aan cadmium, chroom, kwik, lood en zink van de Nederlandse industrie naar lucht en oppervlaktewater zijn in de afgelopen 20 jaar flink verminderd. Dit blijkt uit een onderzoek naar de industriële emissies en verspreiding van cadmium, chroom, kwik, lood en zink die het RIVM in opdracht van het ministerie van VROM heeft gemaakt. Begin jaren negentig heeft de overheid afspraken gemaakt met de industrie om de emissies van diverse stoffen te reduceren. Hoewel niet voor alle metalen de toen vastgestelde percentages van 70 tot 90% emissiereductie zijn gehaald, zijn de emissies wel aanzienlijk verminderd. Hierdoor zijn de ook de concentraties cadmium, chroom, kwik, lood en zink in lucht en regenwater in Nederland fors gedaald. De concentraties van deze metalen in de lucht liggen nu onder de milieukwaliteitsnormen. De huidige emissies en concentraties in de lucht hebben geen gevolgen voor de gezondheid van mensen. Ook de gehalten aan cadmium, chroom, kwik, lood en zink in de Nederlandse oppervlaktewateren zijn flink gedaald, maar behalve voor kwik worden de streefwaarde en milieukwaliteitsnormen op verschillende plaatsen nog overschreden. Dat wordt overigens vooral veroorzaakt door andere bronnen dan de industrie. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water moeten de emissies aan zware metalen in de komende jaren verder worden teruggedrongen. Ook zijn er internationale afspraken gemaakt om de emissies van cadmium, lood en kwik naar de lucht te verminderen. Door de bouw van drie nieuwe kolengestookte energiecentrales en de mogelijke bouw van een kolenvergassingsinstallatie, zal de emissie van kwik waarschijnlijk echter toenemen.
    • Evaluation of a two-and-a-half year study of acidic pollutants using Annular Denuder Systems

      Mennen MG; Elzakker BG van; Hellemond J van; Eisen I; Meulen A van der (1992-11-30)
      Abstract niet beschikbaar
    • Evaluation of dry deposition measurements for monitoring application over the Speulder forest

      Erisman JW; Mennen MG; Hogenkamp JEM; Kemkers E; Goedhart D; van Pul WAJ; Boermans GMF; Duyzer JH; Wyers GP (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1993-11-30)
      Since November 1992 continuous vertical concentration gradients of SO2, NO2 and NH3 as well as relevant meteorological parameters have been measured at a Douglas fir forest site in the Netherlands. It has been investigated whether these measurements are suitable for routine application and if annual average dry deposition fluxes can be estimated. It was found that the gradient method for SO2 and NH3 routine application is possible and annual average fluxes can be estimated. Routine application for NO2 is not yet possible because of frequent instrumental failure and because the influence of chemical reactions on the fluxes can not yet be separated from deposition fluxes. From the results of the measurements dry deposition parameters have been derived. In this report the primary results for SO2 and NH3 are presented. Surface resistances for SO2 and NH3 show strong diurnal variations during dry conditions. Lowest values occur during the daytime. When the leaf surface is wet, Rc values are generally low, independent on the time of the day. An Rc parameterization for SO2 derived from analogous measurements over a heathland was tested at the forest site, A good agreement between measured and modelled dry deposition velocities was obtained with no systematic deviations (40% of variance accounted for). A first order surface resistance parameterization for NH3 has been derived from the measurements at Speulder forest. Under conditions of deposition there is a reasonable agreement between deposition velocities obtained from the parameterization and from the measurements (25% of variance accounted for). Under conditions of emissions ( time), however, there is no agreement between the modelled and 'measured' Vd.<br>
    • Evaluation of health risks of playing sports on synthetic turf pitches with rubber granulate : Scientific background document

      de Groot GM; Oomen AG; Mennen MG; CPV; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-03-23)
      Uit nieuw onderzoek van het RIVM blijkt dat het risico voor de gezondheid van sporten op kunstgrasvelden die zijn ingestrooid met rubbergranulaat, praktisch verwaarloosbaar is. Dat betekent dat het verantwoord is om op deze velden te sporten. Aanleiding voor het onderzoek is de maatschappelijke bezorgdheid die ontstond na de televisie-uitzending van Zembla 'Gevaarlijk spel' in oktober 2016. Het RIVM hoopt met de resultaten bij te dragen aan de beantwoording van de vragen van ministeries, gemeenten, sportclubs en ouders. Om te kunnen beoordelen in hoeverre sporten op granulaat een risico voor de gezondheid vormt, is het belangrijk om eerst te bepalen welke schadelijke stoffen in het granulaat zitten en in welke mate ze eruit kunnen vrijkomen. Vervolgens moet worden gekeken op welke manieren sporters in contact komen met deze stoffen en of dat gevolgen voor de gezondheid heeft. In rubbergranulaat zitten heel veel verschillende stoffen, zoals polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's), metalen, weekmakers (ftalaten) en bisfenol A (BPA). De stoffen blijken in zeer lage hoeveelheden uit de korrels vrij te komen. Dat komt doordat de stoffen min of meer in het granulaat zijn 'opgesloten'. Hierdoor is het schadelijke effect op de gezondheid praktisch verwaarloosbaar. Wat heeft het RIVM onderzocht? Het RIVM heeft de stoffen onderzocht in rubbergranulaat van 100 sportvelden die representatief zijn voor de kunstgrasvelden in Nederland. Daarnaast zijn drie soorten laboratoriumproeven uitgevoerd om te onderzoeken welke stoffen uit de korrels vrijkomen als de sporter ermee in aanraking komt. Met deze zogeheten migratiestudies is uitgezocht in welke mate stoffen via de huid in het lichaam kunnen terechtkomen, via het spijsverteringskanaal of via de longen. Vervolgens is berekend in hoeverre mensen aan de vrijgekomen stoffen blootstaan en wat dat betekent voor de gezondheid. Verder is de beschikbare informatie in de wetenschappelijke literatuur bestudeerd over de stoffen in rubbergranulaat, de eigenschappen en de gezondheidseffecten ervan. Is er een verband met leukemie? In de beschikbare informatie zijn geen signalen aangetroffen die duiden op een verband tussen sporten op kunstgras met rubbergranulaat en het ontstaan van leukemie en lymfeklierkanker. Dit verband is in geen enkel internationaal onderzoek aangetoond. Bovendien blijkt uit de samenstelling van de rubberkorrels dat de chemische stoffen die leukemie of lymfeklierkanker kunnen veroorzaken er niet (benzeen, styreen en 1,3-butadieen) of in heel lage hoeveelheid (2- mercaptobenzothiazol) in zitten. Sinds eind jaren tachtig van de vorige eeuw is er in het algemeen een lichte stijging te zien in het aantal mensen tussen 10 en 29 jaar dat leukemie krijgt. Deze ontwikkeling is niet veranderd sinds de kunstgrasvelden in 2001 in Nederland in gebruik zijn genomen. Onderzoek in Amerika laat ook geen verhoging zien in het aantal nieuwe gevallen van lymfeklierkanker in gebieden waar relatief veel kunstgrasvelden liggen die zijn ingestrooid met rubbergranulaat. Begin 2017 komt informatie uit nieuw Amerikaans onderzoek beschikbaar. Omdat rubbergranulaat in de Verenigde Staten langer (sinds 1997) op voetbalvelden wordt gebruikt, kan over een langere periode worden geanalyseerd of er een verband is tussen sporten op kunstgras en het krijgen van leukemie. Het RIVM heeft contact met de onderzoekers en volgt dit onderzoek op de voet. Rubbergranulaat in het milieu De focus in dit onderzoek ligt op mogelijke gezondheidsrisico's voor mensen die sporten op velden met ingestrooid rubbergranulaat. Het onderzoek bevestigt eerdere inzichten dat het rubbergranulaat metalen bevat die in de omgeving terecht kunnen komen. Er blijkt vooral zink uit het rubbergranulaat vrij te komen. Dit metaal is niet schadelijk voor de mens, maar kan wel gevolgen hebben voor organismen in de bodem en het oppervlaktewater. Voldoet het rubbergranulaat aan de norm? Rubbergranulaat moet voldoen aan de norm voor zogenoemde mengsels. Deze norm schrijft voor hoeveel er maximaal van bepaalde stoffen in mag zitten (er bestaat geen norm voor wat eruit mag komen). Het gaat daarbij om stoffen die kankerverwekkend zijn (zoals PAK's), schadelijk zijn voor het nageslacht of het DNA beschadigen. De hoeveelheid PAK's in het rubbergranulaat voldoet ruim aan deze norm. De norm voor consumentenproducten is aanzienlijk strenger: deze staat veel lagere (100 tot 1000 maal minder) gehalten aan PAK's toe dan de mengselnorm. Het gehalte PAK's ligt iets boven de norm voor consumentenproducten. Momenteel doet het Europese Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) onderzoek om te bezien welke norm voor rubbergranulaat wenselijk is. Het RIVM adviseert om de norm voor rubbergranulaat bij te stellen naar een norm die dichter in de buurt ligt van de norm voor consumentenproducten. Waarom wordt rubbergranulaat gebruikt voor voetbalvelden? Rubbergranulaat is fijngemalen rubber en wordt meestal gemaakt van oude autobanden. Als instrooimateriaal op kunstgrasvelden zorgt het ervoor dat het veld vergelijkbare eigenschappen krijgt als een gewoon grasveld. Dat betekent dat de bal niet te snel rolt, niet te hoog stuitert en het kunstgras beter geschikt is om slidings te maken dan zonder granulaat. Kunstgrasvelden kunnen het hele jaar door intensief gebruikt worden en vergen minder onderhoud. Tegenwoordig wordt veel geïnvesteerd om oude producten te hergebruiken als grondstof voor nieuwe producten. Dat geldt ook voor autobanden. De vragen over de veiligheid van rubbergranulaat maken duidelijk dat er een spanningsveld kan bestaan tussen het hergebruik van materialen en de zorgen om de gezondheidsrisico's van nieuwe producten.
    • Hexavalent chromium in ambient air in the Netherlands. Results of measurements near wood preservation plants and at a regional site

      Mennen MG; Koot W; van Putten EM; Ritsema R; Piso S; Knol-de Vos T; Fortezza F; Kliest JJG; LLO; LAC; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1998-04-30)
      Concentraties van Cr(VI) in buitenlucht zijn gemeten door lucht te bemonsteren met vier parallelle impinger-denuder systemen. De impingers bevatten een alkalische bufferoplossing om Cr(VI) af te vangen. Na monstername werd Cr(VI) in de oplossingen bepaald met grafietoven atoom absorptie spectrometrie na complexering in een organisch oplosmiddel en fasescheiding. Mogelijke omzetting van Cr(III) in Cr(VI) of andersom werd gecontroleerd door aan twee van de vier impingeroplossingen vooraf een hoeveelheid Cr(III) resp. Cr(VI) toe te voegen. De detectielimiet was 0,1 ng m exp. -3 bij 24 uur monstername. Het verschil tussen duplo meetwaarden was gemiddeld 10%. De aanzuigefficiency voor inadembare deeltjes werd bepaald met behulp van gegenereerd aerosol. Met de systemen zijn Cr(VI) concentraties gemeten bij drie houtverduurzamingsbedrijven en op een achtergrondlocatie. Nabij de bronnen varieerden de Cr(VI) concentraties van 0,02 tot 4 mug m exp. -3, terwijl op de terreingrens van de bedrijven piekwaarden voorkwamen van ten hoogste 20 ng m exp. -3. De daggemiddelde Cr(VI) concentraties op de achtergrondlocatie lagen vrijwel alle beneden de detectielimiet van 0,1 ng m exp. -3. Uit de meetresultaten werd afgeleid dat in het algemeen de Maximaal Toelaatbare Risico concentratie voor Cr(VI) in Nederland (2,5 ng m exp. -3) waarschijnlijk niet wordt overschreden. Ook werd gemeten dat de verhouding Cr(VI) ten opzichte van totaal Cr, behalve nabij bronnen, ten hoogste 5% is.<br>