• Composition and sources of fine particulate matter (PM2.5) in the Netherlands

      Bloemen HJT; Mooibroek D; Cassee FR; van Putten EM; MGO; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-04-16)
      Tussen 1998 en 1999 vormde de uitstoot van wegverkeer de voornaamste bijdrage aan fijn stof. Andere belangrijke bijdrages waren indirecte emissies van alle vormen van gemotoriseerd verkeer (fijn stof gevormd uit gassen), energieproductie en landbouw. Dit blijkt uit een onderzoek van het RIVM naar de bronbijdragen aan PM2,5 (fijn stof met een diameter kleiner dan 2,5 micrometer) over deze periode. De negatieve gevolgen van fijn stof op de volksgezondheid, zoals een verkorte levensduur en een toename in ernst en omvang van luchtwegaandoeningen, zijn onderkend. Om passende beleidsmaatregelen tegen de uitstoot van fijn stof te kunnen bepalen heeft het RIVM onderzocht welke bronnen in de periode 1998-1999 aan deze uitstoot bijdragen. Hiermee wordt het beleid van de overheid, dat de vervuiling bij bron aanpakt, ondersteund. Gemiddeld is in een bebouwd gebied in Nederland in de periode 1998-1999 de bijdrage van verkeer 38 procent (12 procent diesel, 26 procent benzine). De bijdrage van olieverbranding en daaraan gerelateerde bronnen bedraagt 7 procent. De bijdrage van natuurlijke bronnen (zeezout en bodemstof) bedraagt 10 procent. De resterende 45 procent zijn indirecte emissies van verkeer, energieproductie en landbouw. De zes onderzochte meetlocaties lagen in het midden van het land. Elke locatie werd voornamelijk door een van de volgende fijnstofbronnen belast: drukke verkeersweg, stedelijke omgeving, industrieel gebied, landelijk gebied nabij de zee of nabij intensieve veehouderij. De relatieve bronbijdragen verschilden aanzienlijk per locatie en per seizoen. De concentraties fijn stof zijn groter in de winter dan in de zomer, wat in bebouwde gebieden vooral door verkeersbijdragen kan worden verklaard. Voor een koppeling met gezondheidseffecten en een nauwkeurigere schatting van de bronbijdragen op een locatie zijn uitgebreidere metingen noodzakelijk.
    • Dossier ozon 2011 : Een overzicht van de huidige stand van kennis over ozon op leefniveau in Nederland

      van Pul WAJ; Fischer PH; de Leeuw FAAM; Maas RJM; Mooibroek D; van Noije TPC; Roemer MGM; Sterkenburg A; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMKoninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut KNMITNO, 2011-07-05)
      Ozon is een natuurlijke component in de atmosfeer, essentieel voor het leven op aarde. Maar ozonconcentraties veranderen onder invloed van menselijke activiteiten. Dat heeft diverse effecten op de mens en vegetatie, en ook op het klimaat. Dit Dossier Ozon 2011 beschrijft de wetenschappelijke kennis over niveaus van ozon op leefniveau en de effecten daarvan in Nederland. Het is niet aannemelijk dat de hoge ozonconcentraties (piekconcentraties) of het gemiddelde ozonniveau in Nederland de komende jaren veel zullen dalen. Ten aanzien van de pieken is er twijfel over de effectiviteit van de emissiereductie van ozonvormende stoffen. De directe broninvloed van Nederland zelf op de eigen ozonniveaus is beperkt. De belangrijkste component in de gemiddelde niveaus - de mondiale achtergrond - zal zonder aanvullend beleid alleen maar stijgen. Alleen Europese en mondiale afspraken helpen. Het belang van deze internationale focus wordt nog eens versterkt door de indirecte en directe effecten van ozon op het klimaat. Ten aanzien van de effecten verschuift de aandacht van ozonpieken naar chronische belasting, maar over de effecten bestaat veel onzekerheid. Als blijkt dat ozon ook bij lagere niveaus significante effecten heeft, zou dat reden kunnen zijn om ook in te zetten op een daling van de mondiale achtergrondconcentratie.
    • Geinterpoleerde meteorologie voor SRM-1: toepassing in 2007

      Mooibroek D; Wesseling JP; LVM (2009-03-27)
      Met ingang van 2008 wordt kennis van meteorologie op een nieuwe manier gebruikt om de luchtkwaliteit in stedelijk gebied te berekenen. Hierdoor zal de berekende luchtkwaliteit in straten beter aansluiten bij de realiteit. In 2007 heeft het RIVM een nieuwe methodiek voorgesteld om de Standaard Reken Methode 1 (SRM-1) te verbeteren. Recentelijk heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) deze methodiek geaccepteerd. In dit rapport wordt de methodiek concreet uitgewerkt. Lokale overheden gebruiken de wettelijk voorgeschreven SRM-1, ook bekend als het CAR II-model, om de luchtkwaliteit in stedelijk gebied te berekenen. De nieuwe methodiek is nauwkeuriger omdat hij gegevens over windsnelheden van meerdere meetpunten gebruikt. Bovendien maakt het gebruik van zogeheten geinterpoleerde windvelden, die de lokale situatie beter weergeven. Tot 2008 maakte SRM-1 gebruik van jaargemiddelde gegevens voor de windsnelheid die alleen per regio beschikbaar waren. Hierdoor ontstonden onder meer aan de regiogrenzen 'sprongen' in de berekende bijdragen van verkeer aan concentraties van vervuilende stoffen.
    • Herberekening historische concentraties fijn stof

      Berkhout JPJ; Mooibroek D; van Pul WAJ; Hoogerbrugge R; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-03-02)
    • Implementation of source apportionment using Positive Matrix Factorization - Application of the Palookaville exercise

      Mooibroek D; Hoogerbrugge R; Bloemen HJTh; MGO; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-04-16)
      De negatieve gevolgen van fijn stof op de volksgezondheid, zoals een toename van luchtwegziekten en vroegtijdige sterfte, zijn onderkend. Om sneller passende beleidsmaatregelen tegen de uitstoot van fijn stof te kunnen bepalen en toe te passen, is het belangrijk te achterhalen welke bronnen aan die uitstoot bijdragen en wat de bijdrage van die bronnen is aan gezondheidseffecten. Uitstoot van verschillende bronnen, varierend per locatie en tijd, draagt bij aan de concentratie fijn stof. Deze werkwijze is effectiever dan uit te zoeken welke chemische onderdelen of fysische eigenschappen van fijn stof verantwoordelijk zijn voor deze negatieve effecten. Het RIVM heeft een methode uitgewerkt waarmee de relatieve bijdrage van bronnen in kaart kan worden gebracht. Het ministerie van VROM kan deze inzichten gebruiken in zijn strategie om de uitstoot van fijn stof te verminderen. Er bestaan complexe rekenkundig modellen die op basis van metingen de relatieve bijdrage van deze bronnen kunnen achterhalen. Een voorbeeld van zo'n model is 'Positive Matrix Factorization'. Om de benodigde expertise op te bouwen heeft het RIVM dit model toegepast op beschikbare referentiegegevens, bekend als de Palookaville-data, opgebouwd uit gesimuleerde metingen. Tijdens de analyse zijn de inconsistenties die opzettelijk in deze dataset zijn aangebracht, aan het licht gekomen. Hierdoor heeft het RIVM aangetoond voldoende inzicht te hebben in de brontoewijzingsmodelering om het gebruikte rekenmodel toe te passen.
    • Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2003-2006

      Beijk R; Mooibroek D; Hoogerbrugge R; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-11-06)
      In Nederland zijn tussen 2003 en 2006 Europese normen voor de luchtkwaliteit overschreden. Dit geldt in het bijzonder voor stikstofdioxide, fijn stof en ozon. Vooral in 2003 was het aantal overschrijdingen hoog, mede vanwege weersomstandigheden als langdurige droge periodes. Dit blijkt uit meetresultaten van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM. Vooral in de jaren 2003 en 2006 waren er enkele dagen met ernstige smog door ozon (concentraties boven de Europese alarmdrempel). Deze overschrijdingen traden vooral op tijdens hittegolven. Op ongeveer de helft van de meetlocaties in straten waar het verkeer in hoge mate bijdraagt aan de stikstofdioxideconcentratie, ligt de gemiddelde concentratie per jaar boven het gestelde maximum. De concentraties stikstofdioxide op plattelandslocaties zijn de afgelopen vier jaar relatief weinig veranderd en liggen onder de norm. De fijnstofconcentraties zijn de afgelopen drie jaar relatief constant geweest, na een piek in 2003. Voor fijn stof geldt een norm voor lang- en kortdurende blootstelling van de bevolking. Dit is een jaargemiddelde en een daggemiddelde dat slechts een aantal keer per jaar mag worden overschreden. In 2006 is op diverse locaties het maximum aantal dagen van de norm voor de kortdurende blootstelling overschreden. De jaargemiddelden van 2003 tot en met 2006 liggen onder de norm voor langdurende blootstelling. Gemeten over een langere termijn, vijftien en veertien jaar, vertonen zowel stikstofdioxide als fijn stof een duidelijke daling in de jaargemiddelde concentraties. Voor de afgelopen zeven jaar is niet te bepalen of deze trend nog steeds opgaat.
    • Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2007

      Beijk R; Mooibroek D; Hoogerbrugge R; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-03-03)
      In Nederland zijn in 2007 enkele overschrijdingen van de Europese normen voor de luchtkwaliteit gemeten. Mede door gunstigere weersomstandigheden waren de overschrijdingen in 2007 minder hoog en frequent dan in 2006. Tijdens de jaarwisseling van 2007/2008 was de concentratie fijn stof in een groot deel van Nederland zeer hoog door de combinatie van mist, weinig wind en vuurwerk. Dit blijkt uit meetresultaten van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) van het RIVM. Het jaaroverzicht geeft een overzicht van de gemeten en deels berekende luchtkwaliteit. In 2007 waren er geen dagen met ernstige smog door ozon (concentraties boven de Europese alarmdrempel). Op circa een kwart van de meetlocaties in straten, waar het verkeer in hoge mate bijdraagt, ligt de jaargemiddelde stikstofdioxideconcentratie boven het gestelde maximum. De concentraties stikstofdioxide op plattelandslocaties zijn het afgelopen jaar relatief weinig veranderd en liggen onder de norm. De fijnstofconcentraties hebben in 2007 op een beperkt aantal meetlocaties het maximum aantal dagen van de norm voor de kortdurende blootstelling overschreden. In 2007 liggen de gemeten jaargemiddelde concentraties fijn stof onder de norm voor langdurende blootstelling.
    • Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2008

      Beijk R; Mooibroek D; Hoogerbrugge R; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-08-20)
      In Nederland zijn in 2008 enkele overschrijdingen van de Europese normen voor de luchtkwaliteit gemeten. Net als in 2007 jaar waren mede door gunstigere weersomstandigheden de overschrijdingen in 2008 minder hoog en frequent dan in voorgaande jaren. Incidenteel deden zich wel hoge concentraties voor. Vooral tijdens de jaarwisseling van 2008/2009 was de concentratie fijn stof in een groot deel van Nederland (wederom) zeer hoog door de combinatie van mist, weinig wind en vuurwerk. Dit blijkt uit meetresultaten van het Landelijk Meentnet Luchtkwaliteit (LML) van het RIVM. Het jaaroverzicht geeft een overzicht van de gemeten en deels berekende luchtkwaliteit. In 2008 waren er geen dagen met ernstige smog door ozon (concentraties boven de Europese alarmdrempel). De jaargemiddelde concentraties van stikstofdioxide (NO2) zijn in 2008 iets hoger dan in 2007 en vergelijkbaar met 2006. Op het merendeel van de meetlocaties in straten, waar het verkeer in hoge mate bijdraagt aan de stikstofdioxideconcentratie, ligt de jaargemiddelde concentratie boven de EU-norm. De fijnstofconcentraties (PM10) zijn daarentegen ten opzichte van 2007 met gemiddeld 2 microgram per kubieke meter afgenomen. Op de LML-meetlocaties zijn de EU-normen voor fijnstofconcentraties niet overschreden.
    • Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2009

      Mooibroek D; Beijk R; Hoogerbrugge R; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-07-08)
      De concentraties van de stoffen die het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) in Nederland in de lucht meet zijn in 2009 weinig veranderd ten opzichte van voorgaande jaren. Dit komt mede doordat de weersomstandigheden, die van invloed zijn op de luchtkwaliteit, niet substantieel afweken van eerdere jaren. Incidenteel deden zich wel hoge concentraties voor. Dit blijkt uit de meetresultaten over 2009 van het LML, dat het RIVM beheert. De afgelopen jaren is een fors deel van de het LML vernieuwd. Daarnaast is ook de samenwerking met andere meetinstanties geintensiveerd. De meetresultaten van het LML en andere meetinstanties staan weergegeven in het Jaaroverzicht Luchtkwaliteit, dat een overzicht geeft van de gemeten en deels berekende luchtkwaliteit. De stikstofdioxideconcentraties blijven de laatste jaren nagenoeg constant. Op het merendeel van de meetlocaties in straten waar het verkeer in hoge mate bijdraagt aan deze concentratie, ligt de jaargemiddelde concentratie boven de EU-norm. In voorgaande jaren was dat ook het geval. De EUnormen voor fijnstofconcentraties zijn op geen enkele LML-meetlokatie in 2009 overschreden. De fijnstofconcentraties (PM10) zijn vergelijkbaar met voorgaande jaren maar vertonen over een langere periode een dalende tendens. In 2009 waren er geen dagen met ernstige smog door ozon, oftewel er waren geen concentraties boven de Europese alarmdrempel.
    • Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2010

      Mooibroek D; Berkhout JPJ; Hoogerbrugge R; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-10-10)
      Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2010. De concentraties van stoffen die door het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) in Nederland gemeten worden zijn in 2010 weinig veranderd ten opzichte van voorgaande jaren. Dit komt mede doordat de gemiddelde weersomstandigheden, die van invloed zijn op de luchtkwaliteit, niet substantieel afweken van voorgaande jaren. Incidenteel kwamen wel hoge concentraties voor, zoals verhoogde fijnstofconcentraties als gevolg van een stofwolk in Drenthe in mei 2010. De uitbarsting van de IJslandse vulkaan Eyjafjallajökull in 2010 heeft de uitstoot van sulfaat en fluoride in Nederlands slechts in beperkte mate verhoogd. Metingen 2010. De Europese normen voor fijnstofconcentraties zijn op geen enkele LMLmeetlokatie in 2010 overschreden. De Europese normen voor stikstofdioxideconcentraties worden volgens de metingen, net als voorgaande jaren, op het merendeel van de verkeersbelaste meetlocaties wel overschreden. Verkeer levert een belangrijke bijdrage aan de stikstofdioxideconcentratie. In 2010 zijn diverse ozonwaarschuwingen voor matige smog op basis van modelberekeningen uitgegeven. Hierdoor werden mensen voor wie die informatie relevant is (zoals sporters, ouderen en mensen met luchtwegenklachten) eerder gewaarschuwd. Er kwamen geen dagen met ernstige smog door ozon voor, wat betekent dat er geen concentraties boven de Europese alarmdrempel waren. Trendanalyses tot 2015. De samenwerking met GGD Amsterdam en DCMR Milieudienst Rijnmond is geïntensiveerd, om gegevens beter te kunnen vergelijken en tot gezamenlijk analyses te komen. Uit een gezamenlijke trendanalyse voor gemeten fijnstof- en stikstofdioxideconcentraties bleek dat de fijnstofconcentratie over een langere periode daalt. Ook voor stikstofdioxide is een gestage daling zichtbaar. Als de dalende trend met dezelfde snelheid aanhoudt, is het niet zeker dat in 2015 op alle meetlocaties aan de stikstofdioxide grenswaarde wordt voldaan. Daarvoor is een sterkere afname nodig.
    • Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2011

      Mooibroek D; Berkhout JPJ; Hoogerbrugge R; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-09-07)
      De concentraties van stoffen die door het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) in Nederland gemeten worden, zijn in 2011 weinig veranderd ten opzichte van voorgaande jaren. Dit komt mede doordat de gemiddelde weersomstandigheden, die van invloed zijn op de luchtkwaliteit, niet substantieel afweken. Wel zijn in de eerste maanden op meer dagen dan in voorgaande jaren hoge concentraties fijn stof gemeten, vooral tijdens droge perioden in het voorjaar. Metingen 2011 Nederland had tot 11 juni 2011 uitstel gekregen om te voldoen aan de twee Europese fijnstofnormen: de jaargemiddelde concentratie (40 microgram per kubieke meter), en het maximum aantal dagen (35) waarop de fijnstofconcentratie hoger is dan 50 microgram per kubieke meter. Daardoor golden tot die datum tijdelijk verhoogde normen, waarna de definitieve normen weer van kracht werden. Met het oog op de doelstellingen voor de toekomst zijn de gemeten concentraties in dit jaaroverzicht zowel aan de tijdelijke als aan de definitieve normen getoetst. De jaargemiddelde concentratie fijn stof voldoet aan beide normen. Voor het maximaal toegestaan aantal dagen waarop de fijnstofconcentratie hoger is dan toegestaan, ligt dat anders. Deze norm is volgens de tijdelijk verhoogde norm niet overschreden. Als echter de definitieve Europese norm hiervoor het hele jaar zou hebben gegolden, was deze wel op een aantal LML-locaties overschreden. Dit is voor het laatste in 2007 voorgekomen. Ook voor stikstofdioxide geldt tot 1 januari 2015 tijdelijk een verhoogde norm. Deze norm is op LML-meetlocaties niet overschreden. De definitieve Europese norm voor jaargemiddelde stikstofdioxideconcentraties werd op een deel van de verkeersbelaste meetlocaties in 2011 wel overschreden. Verkeer levert een belangrijke bijdrage aan de stikstofdioxideconcentratie. Op regionale en stadsachtergrondstations zijn geen overschrijdingen van deze norm geconstateerd. Trendanalyses tot 2015 Ondanks de kleine verhoging van de jaargemiddelde fijnstofconcentraties ten opzichte van 2010 is de lange termijn trend nog steeds dalend. Voor stikstofdioxide waren de jaargemiddelde concentraties in 2011 iets lager dan in 2010, in lijn met de langjarige dalende trend. Als deze daling met dezelfde snelheid aanhoudt, is het niet zeker dat in 2015 op alle meetlocaties aan de stikstofdioxide grenswaarde wordt voldaan. Daarvoor is een sterkere afname nodig. Vernieuwing De concentratieniveaus van koolmonoxide en zwaveldioxide zijn in de afgelopen twintig jaar sterk gedaald. Hierdoor is de meetverplichting voor deze stoffen verminderd, en is de meetstrategie voor deze stoffen in de loop van 2011 in het LML aangepast. Daarnaast zijn in 2011 alle ozonmonitoren vervangen. De oude ozonmonitoren bleken de ozonconcentraties met circa 7 procent te laag te hebben gemeten; de historische ozonmeetreeks is daarom in 2011 gecorrigeerd.
    • Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2012

      Mooibroek D; Berkhout JPJ; Hoogerbrugge R; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-09-03)
      De gemeten jaargemiddelde concentraties voor de meeste luchtverontreinigende componenten zoals fijn stof en stikstofdioxide vertonen een langjarige gestage daling. Ten opzichte van deze daling waren de resultaten in 2012 nog lager doordat de weersomstandigheden gunstig waren voor de luchtkwaliteit. Als de langjarige daling in de stikstofdioxideconcentraties in hetzelfde tempo aanhoudt, is het echter niet zeker dat in 2015 op alle meetlocaties aan de grenswaarde voor stikstofdioxide wordt voldaan. Daarvoor is een sterkere afname nodig. Metingen 2012 Nederland heeft van de Europese Unie tot 1 januari 2015 uitstel gekregen om te voldoen aan de Europese stikstofdioxidenorm voor de jaargemiddelde concentratie (40 microgram per kubieke meter). Tot deze datum geldt tijdelijk een hogere norm. Deze tijdelijk verhoogde Europese norm werd op meetlocaties in Nederland niet overschreden. De definitieve Europese norm voor jaargemiddelde stikstofdioxideconcentraties werd op ongeveer de helft van de verkeersbelaste meetlocaties in 2012 wel overschreden, vooral in Amsterdam en Rotterdam. Verkeer levert een belangrijke bijdrage aan de stikstofdioxideconcentratie. Op regionale en stadsachtergrondstations zijn geen overschrijdingen van deze norm geconstateerd. Voor fijn stof zijn in Nederland in 2012 de Europese normen, op relevante locaties, niet overschreden. In 2012 waren er in Nederland geen dagen met ernstige smog door ozon (ozonconcentratie hoger dan 240 microgram per kubieke meter). Wel is op vijf dagen matige smog geconstateerd (ozonconcentratie hoger dan 180 microgram per kubieke meter). Vernieuwing De resultaten van partnermeetnetten zoals de GGD Amsterdam en de DCMR Milieudienst Rijnmond zijn in dit jaaroverzicht verder geïntegreerd. Dit is onder andere te zien in de ontwikkelingsfiguren voor de componenten fijn stof en stikstofdioxide, waarin met terugwerkende kracht gebruik is gemaakt van meetgegevens van deze partnermeetnetten. Verder worden er in dit jaaroverzicht naast de reguliere luchtkwaliteitsmetingen ook resultaten weergegeven die zijn verkregen met andere meetmethoden. Een voorbeeld hiervan zijn de niveaus en trends van de concentratie ammoniak van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN). De concentratieniveaus van benzeen zijn in de afgelopen jaren sterk gedaald. Hierdoor is de meetverplichting verminderd en is de meetstrategie voor benzeen in de loop van 2012 in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit aangepast. Incidenteel komen op locaties met veel industrie nog wel tijdelijk hogere benzeenconcentraties voor.
    • Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2013

      Mooibroek D; Berkhout JPJ; Hoogerbrugge R; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-12-19)
      In Nederland worden op ruim 70 locaties de concentraties van luchtvervuilende stoffen gemeten. Deze meetgegevens geven een gedetailleerd beeld van de luchtkwaliteit en de concentraties van de verschillende verontreinigende stoffen op specifiek deze meetpunten. Stikstofdioxide In 2013 is op alle meetlocaties voldaan aan de toen geldende, tijdelijke hogere norm voor stikstofdioxide. Vanaf 2015 gaat in Nederland de definitieve norm gelden. De concentraties stikstofdioxide dalen al jaren. Op bepaalde meetlocaties nabij drukke wegen, zoals in de regio's Amsterdam en Rotterdam, is de verwachte daling niet voldoende om in 2015 aan de norm te voldoen. Deze verwachting is gebaseerd op de lange termijn trend in de gemeten concentraties stikstofdioxide. Fijn stof In 2013 zijn de concentraties fijn stof verder gedaald op de meetlocaties en liggen onder de Europese norm. Ook voor 2015 blijven concentraties fijn stof op de meetlocaties naar verwachting onder deze norm. Ook deze verwachting is gebaseerd op de lange termijn trend in de gemeten concentraties fijn stof. De meetgegevens zijn opgenomen in het dossier Luchtkwaliteit op de website Compendium voor de Leefomgeving. Hierin is ook aandacht voor de gezondheidseffecten van stikstofdioxide en fijn stof. De ziektelast door luchtverontreiniging is significant, ook als de concentraties aan de normen voldoen. Daardoor kunnen lagere concentraties, ook onder de norm, een belangrijke verbetering van de volksgezondheid betekenen. De metingen worden uitgevoerd door het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) van het RIVM en de regionale partnermeetnetten. Op locaties tussen de meetpunten wordt de luchtkwaliteit berekend. Dit is door het RIVM separaat gerapporteerd in de jaarrapportage van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
    • Meetstrategie benzeen

      Berkhout JPJ; Mooibroek D; Hoogerbrugge R; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-03-25)
      Dit rapport bevat een erratum na pagina 29 Naar aanleiding van de nieuwe Europese luchtkwaliteitrichtlijn uit 2008 heeft het RIVM drie voorstellen gedaan om de Nederlandse meetstrategie voor benzeen in de lucht te herzien. Op basis van deze drie scenarios's stelt het RIVM voor in de komende jaren het aantal meetstations voor benzeen in Nederland te verlagen naar vijf locaties. Hiermee wordt voldaan aan de minimum meetverplichting uit de richtlijn. Bovendien kunnen hiermee trends op een drukke verkeerslocatie worden gevolgd. Concentratie benzeen gedaald, minder meetstations nodig Sinds de eerste jaren van de eenentwintigste eeuw zijn de concentraties benzeen in Europa gedaald als gevolg van emissiebeperkende maatregelen. De nieuwe richtlijn schrijft voor dat bij lagere concentraties minder stations volstaan. Vanwege de gedaalde concentraties is het minimum aantal voor Nederland drie stations. Om voldoende zicht te houden op trends is gekozen voor vijf locaties. Het gaat hierbij om twee straat-, twee stadsstations en een regionaal station. Op een van de stadsstations zullen ook andere stoffen, de zogenoemde ozonprecursors, worden gemeten waaruit ozon wordt gevormd.
    • Meteorologie in CAR II

      Mooibroek D; Wesseling JP; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-12-18)
      Het RIVM heeft een verfijnde methodiek ontwikkeld en getest waarmee het CAR II-model nauwkeurigere gegevens over de luchtkwaliteit rond straten kan berekenen. Door de oorspronkelijke rekenmethode aan te passen komen de resultaten beter overeen met de metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) van het RIVM. Lokale overheden gebruiken CAR II, dat staat voor Calculation of Air pollution from Road traffic, sinds 2002. Momenteel rekent CAR II met gegevens voor de jaargemiddelde windsnelheid in een aantal regio's waarin Nederland is opgedeeld. Verschillen tussen deze regiowaarden kunnen aanzienlijk zijn, waardoor de resultaten van de concentratieberekeningen op grensvlakken tussen regio's circa twintig procent kunnen verschillen. Hierdoor is het lastig berekeningen te maken voor straten die op grensvlakken tussen regio's liggen. Bovendien komt het glijdende verloop van de jaargemiddelde windsnelheid binnen regio's niet tot uiting. De voorgestelde nieuwe methodiek is nauwkeuriger omdat hij gegevens over windsnelheden van meer meetpunten gebruikt. Bovendien is de regio-indeling vervangen door een zogeheten geinterpoleerd windveld, waardoor de lokale situatie beter wordt weergegeven.
    • Meteorologie voor standaard rekenmethoden in 2008

      Mooibroek D; Nguyen PL; Wesseling JP; CMM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-08-12)
    • Monitoring Black Smoke? Its value for monitoring the impact of abatement measures

      Bloemen HJT; van der Meulen A; Mooibroek D; Cassee FR; MGO; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-02-07)
      Zwarte Rook is een luchtkwaliteitsparameter die wordt gemeten in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en die dienst kan doen als indicator voor de emissies van verkeer en daarmee de impact van de maatregelen die zowel lokaal als landelijk worden genomen. Een verkennende studie gebaseerd op bestaande gegevens en de meetresultaten van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit is uitgevoerd door het RIVM. Het doel van deze studie was de bruikbaarheid van de Zwarte Rook meetresultaten te onderzoeken voor het verkrijgen van inzicht in de effecten van de verschillende beleidsmaatregelen gericht op het reduceren van verkeersemissies (uitlaat emissies). De emissie gegevens van een reeks van bronnen geven aan dat elementair koolstof vooral door verbrandingsprocessen wordt uitgestoten waarvan het verkeer de belangrijkste is in de stedelijke en geindustrialiseerde omgeving. Evaluatie van de LML Zwarte Rook data laat zien dat de hoogste concentraties gemeten worden in een stedelijke en verkeerrijke omgeving . Op grond van meetgegevens ten tijde van een interventie in Utrecht bleek dat stagnatie van verkeer tot sterk verhoogde concentratie leidt die weer kunnen worden gereduceerd door specifieke maatregelen waaronder het verbeteren van de doorstroming. Een eenvoudige trend analyse toont aan dat een geringe neergaande trend vooral grootschalig van aard is. In de stedelijke omgeving vinden weliswaar sinds 1997 geen sterke verhogingen meer plaats tijdens de winterperiodes maar de seizoensgebonden verhogingen (winter hoog, zomer laag) is voor de onderzochte locaties nauwelijks veranderd. Deze inzichten onderstrepen dat Zwarte Rook een adequate indicator is voor verkeer en daarmee voor het effect van beleidsmaatregelen. Nu specifieke lokale maatregelen worden getroffen in de stedelijke wordt het aanbevolen om de opzet van het Zwarte Rook netwerk hieraan aan te passen.
    • Monitoringsrapportage NSL 2013 : Stand van zaken Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

      van Zanten MC; van Alphen A; Wesseling JP; Mooibroek D; Nguyen PL; Groot Wassink H; Verbeek C; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMRijkswaterstaat Leefomgeving/InfoMil, 2013-12-18)
      Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is sinds 2009 van kracht. Het heeft tot doel de luchtkwaliteit te verbeteren ten behoeve van de volksgezondheid en tegelijkertijd ook ruimte te bieden voor bouwprojecten en infrastructuur. In het NSL werken de Rijksoverheid en decentrale overheden samen om te zorgen dat Nederland tijdig aan de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide voldoet. Om de voortgang te volgen en tijdig eventuele extra maatregelen te kunnen nemen, is aan het NSL een monitoringsprogramma verbonden. De monitoring is neergelegd bij Bureau Monitoring, en wordt uitgevoerd door het RIVM en Kenniscentrum InfoMil. Concentraties gedaald, overschrijdingen hardnekkig Uit het monitoringsprogramma blijkt dat de gemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide waar de bevolking aan wordt blootgesteld de afgelopen jaren zijn gedaald. In het grootste deel van Nederland liggen de concentraties onder de grenswaarden. Wel blijft in sommige gebieden, voor beide stoffen, sprake van een beperkt aantal hardnekkige overschrijdingen. Zo worden de grenswaarden voor fijn stof bij veehouderijen en langs wegen in gebieden met intensieve veehouderij of industrie lokaal overschreden. Hierdoor is Nederland er niet in geslaagd om in 2012 overal aan de Europese norm voor fijn stof te voldoen; 2012 is het eerste volledige jaar waarvoor deze norm geldt. Wat stikstofdioxide betreft moet Nederland in 2015 aan de grenswaarden voldoen. Daarvoor worden eveneens nog overschrijdingen berekend, vooral op binnenstedelijke wegen in de Randstad met veel verkeer. Onzekerheden en risico's Verder liggen de berekende concentraties fijn stof en stikstofdioxide op veel locaties maar net onder de grenswaarde. Dit maakt het aantal overschrijdingen gevoelig voor onzekerheden in de berekeningen en voor een geringe stijging van de concentraties. Als die gevoeligheden in de berekeningen worden ingecalculeerd, kan het aantal toetspunten met overschrijdingen van stikstofdioxide in 2015 tot tien keer hoger uitvallen dan onder de huidige aannames is berekend. Kwaliteit lokale invoergegevens Uit een steekproef blijkt dat de meeste gegevens voor de monitoring conform de wettelijke voorschriften zijn ingevoerd. Er zijn wel aandachtspunten: vooral daar waar wegbeheerders geen overschrijdingen verwachten, worden gegevens minder vaak aan verbeterde inzichten aangepast en soms minder zorgvuldig ingevoerd. Daardoor bieden de monitoringsresultaten in deze gebieden mogelijk geen representatief beeld van de luchtkwaliteit.
    • Monitoringsrapportage NSL 2014 : Stand van zaken Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

      van Zanten MC; van Alphen A; Wesseling J; Mooibroek D; Nguyen PL; Groot Wassink H; Verbeek C; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-12-17)
      Concentraties gedaald, op enkele plaatsen blijft sprake van overschrijdingen De monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) brengt luchtvervuilende stoffen in beeld waar de bevolking aan wordt blootgesteld. Het blijkt dat, in lijn met de resultaten van voorgaande jaren, de concentraties fijn stof en stikstofdioxide in 2013 blijven dalen. In het grootste deel van Nederland liggen de berekende concentraties fijn stof en stikstofdioxide onder de Europese grenswaarden. Desondanks blijft in enkele gebieden, voor beide stoffen, sprake van overschrijdingen. Deze overschrijdingen zijn hardnekkig: ze nemen slechts langzaam af. In gebieden met intensieve veehouderij of industrie worden de grenswaarden voor fijn stof op een beperkt aantal locaties (in 20 van de 403 gemeenten) overschreden. Hierdoor is Nederland er niet in geslaagd om in 2013 overal aan de Europese norm voor fijn stof te voldoen. Wat stikstofdioxide betreft hoeft Nederland pas in 2015 aan de grenswaarden te voldoen. Daarvoor worden eveneens nog enkele overschrijdingen berekend, vooral op binnenstedelijke wegen in de Randstad met veel verkeer. Voortgang maatregelen en projecten Het NSL benoemt de ruimtelijke-ordeningsprojecten die een negatief effect hebben op de luchtkwaliteit en zet hier maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tegenover. Uit de gegevens van de overheden blijkt dat ruim driekwart van deze maatregelen in uitvoering of afgerond is; in 2015 moeten alle maatregelen afgerond of in uitvoering zijn. Van de ruimtelijke projecten in het NSL is ongeveer een kwart in uitvoering of afgerond. Dat het grootste deel van de projecten nog niet is afgerond kan betekenen dat eventuele emissies die gerelateerd zijn aan deze projecten pas na 2015 effect hebben op de luchtkwaliteit. Het omgekeerde kan gelden als de uitvoering van maatregelen is vertraagd. Of de vertraging van maatregelen samenhangt met vertraging van projecten is niet bekend. Onzekerheden en risico's De kwaliteit van de invoergegevens is de laatste jaren sterk verbeterd. Aandacht voor de kwaliteit van deze gegevens blijft van belang om een betrouwbaar beeld te kunnen geven van de luchtkwaliteit. De concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen op veel locaties dicht bij de grenswaarde. Hierdoor is het aantal overschrijdingen gevoelig voor onzekerheden in de berekeningen en kunnen geringe stijgingen van de concentraties het aantal overschrijdingen sterk beïnvloeden. Monitoring In het NSL werken de Rijksoverheid en decentrale overheden sinds 2009 samen om te zorgen dat Nederland tijdig aan de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide voldoet. Om de voortgang te volgen analyseert en rapporteert het RIVM jaarlijks de luchtkwaliteit, in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil.
    • Monitoringsrapportage NSL 2015 : Stand van zaken National Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

      van Zanten MC; Berkhout JPJ; Wesseling JP; Mooibroek D; Nguyen PL; Groot Wassink H; Sanders A; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-12-11)
      Concentraties gedaald, lokale overschrijdingen blijven De concentraties fijn stof en stikstofdioxide zijn in 2014 licht gedaald. Voor beide stoffen bedraagt de afname in de voorgaande vijf jaar bijna 20 procent. In de prognose voor 2020 blijft stikstofdioxide verder dalen terwijl voor fijn stof de daling stagneert. In het grootste deel van Nederland liggen de berekende concentraties fijn stof en stikstofdioxide onder de Europese normen, maar in enkele gebieden worden ze overschreden. Fijn stof is lokaal nog te hoog in gebieden met intensieve veehouderij of industrie. Stikstofdioxide overschrijdt de norm met name op een beperkt aantal binnenstedelijke locaties in de Randstad met veel verkeer. Deze overschrijdingen zijn hardnekkig, ze nemen maar langzaam af. In 20 van de 393 Nederlandse gemeenten worden de normen voor fijn stof overschreden. Hierdoor is Nederland er in 2014 nog niet in geslaagd om overal aan de norm voor fijn stof te voldoen. Hier had halverwege 2011 aan moeten worden voldaan. Wat stikstofdioxide betreft behoort Nederland in 2015 aan de norm te voldoen. Bovenstaande blijkt uit de monitoring van het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL). De monitoring brengt de luchtvervuilende stoffen fijn stof en stikstofdioxide in beeld waaraan de bevolking wordt blootgesteld. Lagere concentraties van deze stoffen verbeteren de volksgezondheid, óók wanneer ze al onder de Europese grenswaarden liggen. Onzekerheden en risico's De kwaliteit van de invoergegevens is de laatste jaren sterk verbeterd. Deze data vormen de basis van de berekeningen voor het NSL en worden door de verantwoordelijke overheden aangeleverd. Aandacht voor de kwaliteit blijft van belang om een betrouwbaar beeld te kunnen geven van de luchtkwaliteit. De concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen op veel locaties dicht bij de grenswaarde. Hierdoor is het aantal overschrijdingen gevoelig voor onzekerheden in de berekeningen en kunnen geringe stijgingen van de concentraties het aantal overschrijdingen sterk beïnvloeden. Het NSL is in 2009 gestart. In 2016 zal de monitoringsrapportage verschijnen met daarin de definitieve resultaten over het jaar 2015.