• Aansluiting MNP-instrumentarium bij de Vogel- en Habitatrichtlijn

      Hinsberg A van; Hoek DCJ van der; Esbroek MLP van; Noordijk H; Knegt B de; Veen MP van; Puijenbroek PJTM van; Knol OM; NLB (2005-02-04)
      Dit rapport beschrijft de resultaten van onderzoek naar het opzetten van een kennissysteem voor soorten- en gebiedenbeleid voor het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP). Het kennissysteem richt zich met name op de doelstellingen uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Uitgangspunt van een prototype van het kennissysteem is het huidige ecologische kennissysteem van het MNP, waarin graadmeter, meetnetten en modellen een belangrijke rol spelen. Onderzocht is of het huidige kennissysteem voldoet voor het doen van uitspraken over de VHR, welke knelpunten er zijn en hoe deze opgelost kunnen worden. De verbeteringen vormen in samenhang met het al bestaande instrumentarium het eerste prototype van het kennissysteem voor de VHR. Naast uitleg van de diverse onderdelen van het kennissysteem worden ook voorbeelden van toepassingen van dit kennissysteem beschreven. Het prototype kennissysteem bevat informatie over (1) waar welke doelen gelden, (2) waar welke soorten en habitats nu voorkomen (gemeten en/of statistisch voorspeld), (3) wat de historische trends in mate van voorkomen van deze soorten zijn (ofwel landelijk gemiddeld of wel gebiedsspecifiek) en (4) hoe het voorkomen van soorten afhangt van ruimte- en/of milieudruk (in beeld gebracht door directe en/of indirecte relaties met modeluitkomsten ofwel via berekening van toelaatbare milieu- en/of ruimtedruk -c.q. "ecologische vereisten"- in termen van minimaal habitatoppervlakte of maximaal toelaatbare kritische depositie). Daarnaast is een methode ontwikkeld om de invloeden van depositie op VHR-gebieden goed in beeld te brengen.
    • Bepaling ecotooptype en toetsing indeling in ecologische soortengroepen van vegetaties

      Runhaar J; Zelfde M van 't - Groen CLG; Alkemade JRM (eds); NLB (2003-08-19)
      In Nederland zijn twee modellen in gebruik om op nationale schaal de effecten van milieuveranderingen op de vegetatie in te schatten: DEMNAT en SMART/MOVE. DEMNAT richt zich vooral op de effecten van grondwaterveranderingen op natte en vochtige systemen, terwijl SMART/MOVE zich vooral richt op de gecombineerde effecten van verdroging, verzuring en vermesting van alle ecosystemen. Er is een overlap tussen beide modellen. Daarom is besloten tot verdere afstemming om mogelijk op termijn tot integratie te komen. Een eerste stap naar afstemming is het gebruik maken van dezelfde basisgegevens. Hiervoor is een grote dataset samengesteld die bestaat uit 170.000 opnamen, waar zowel de responsmodule MOVE van afgeleid werd als de ecotopenindeling van DEMNAT. Dit rapport beschrijft hoe deze gegevens zijn gebruikt om de indeling van soorten in ecologische soortengroepen te verbeteren. De dataset bevat opnamen uit alle delen van het land, maar de dichtheid van opnamen is in sommige delen groter dan in andere delen. De data, waarop een eerste indeling is gebaseerd, zijn vergeleken met literatuurgegevens. Met gevonden inconsistenties tussen indeling en literatuur, die vooral veroorzaakt werden door heterogeniteit van opnamen en het voorkomen van meerdere vegetatielagen in een opname, b.v. oppervlakkig wortelende mossen en diep wortelende struiken, is rekening gehouden bij de analyse. Deze procedure leidde tot een groot aantal aanbevelingen ter verbetering van de indeling in ecologische soortengroepen.
    • Bepaling ecotooptype en toetsing indeling in ecologische soortengroepen van vegetaties

      Runhaar J; Zelfde M van 't; Groen CLG; Alkemade JRM; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-08-19)
      Two models, DEMNAT and SMART/MOVE, are in use in the Netherlands to evaluate the effects of changes in environmental factors on the vegetation. Whereas DEMNAT focuses mainly on changes in groundwater dynamics in moist and wet ecosystems, SMART/MOVE has been developed to evaluate the combined effects of acidification, lowering of the groundwater and eutrophication in all ecosystems. There is a large overlap in the two models. One of the ways to bring these models more in tune with each other is to use the same basic data. This was the reasoning behind the creation of a common file with vegetation relevees to be used both to revise the classification of ecological species groups (defined as species with common environmental preferences) and to ascertain the MOVE responses. This report describes how the data were used to revise the classification of species in ecological species groups. The study uses a large data set of vegetation relevees (up to 170,000). Although the data set contains data from all parts of the country, the sample frequency in some parts was much higher than in other parts. The data were thoroughly analysed and compared with data from the literature. The inconsistencies found, mostly due to heterogeneity of the sites or the existence of more than one layers (e.g. superficial rooting mosses and deep rooting shrubs have a completely different microhabitat), were accounted for in the analyses. This procedure resulted in a large set of recommended changes in the ecological species groups.
    • Biodiversity Trends and Threats in Europe; development and test of a species trend indicator

      Heer M de; Kapos V; Brink BJE ten; NLB (2005-06-13)
      Dit rapport presenteert een test van een samengestelde soorttrendindicator ten behoeve van de evaluatie van de 2010 biodiversiteitsdoelstelling, gebruik makend van bestaande data. De indicator integreert trends van verschillende soortgroepen, en kan worden geaggregeerd over habitats en landen. Op deze wijze kan de indicator zowel boodschappen leveren op hoofdlijnen, als gedetailleerde informatie voor diepgaande analyses, gebruik makend van data uit uiteenlopende bronnen, verzameld met uiteenlopende methodes.
    • Biodiversity Trends and Threats in Europe; development and test of a species trend indicator

      Heer M de; Kapos V; Brink BJE ten; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-06-13)
      This report presents a trial of a species population trend indicator for evaluating progress towards the 2010 biodiversity target in Europe, using existing data. The indicator integrates trends on different species (groups), and can be aggregated across habitats and countries. Thus, the indicator can deliver both headline messages for high-level decision making and detailed information for in-depth analysis, using data from different sources, collected with different methods.
    • Creamod. Een infrastructuur voor smogmodellen op statistische basis

      Noordijk H; NLB (2003-03-27)
      Het rapport beschrijft een softwarepakket dat begin jaren negentig is ontwikkeld om statistische luchtkwaliteitsmodellen te vervaardigen ten behoeve van de dagelijkse smogverwachting die het RIVM uitbrengt. Het pakket, Creamod, bestaat uit een aantal modules waarmee zeer snel luchtkwaliteitsmodellen kunnen worden gedefinieerd, vervaardigd en getoetst. De centrale rekenregel waarmee een prognose wordt uitgebracht is steeds dezelfde. De concentratie in de toekomst is de concentratie van het heden, vermenigvuldigd met een correctiefactor. Deze correctiefactor wordt afgeleid uit statistieken van luchtkwaliteitsmetingen uit het verleden, waarbij omstandigheden als stationstype, seizoen en de verwachte weersverandering identiek zijn aan de situatie waarvoor de prognose wordt gemaakt. Een werkend model bestaat uit een definitiebestand waarin de structuur van het model is vastgelegd, statistiekenbestanden waarin de correctiefactoren zijn opgeslagen en de rekenstructuur die Creamod biedt.
    • Creamod. Een infrastructuur voor smogmodellen op statistische basis

      Noordijk H; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-03-27)
      The report describes software which has been developed in 1991 to construct smogmodels on a statistical basis. These smogmodels are in daily use for the smog outlook by RIVM. The software, Creamod, consists of a number of modules which are able to define, construct and evaluate statistical air quality models in a very fast and transparent way. The prognosis is calculated on the basis of the present concentration. This concentration is multiplied by a correction factor, derived from past measurements. The correction factor depends on the circumstances such as the type of measurement location, the season and the expected changes in weather patterns. A working model consists of a definition file in which the structure of the model is fixed, statistical files in which the correction factors are laid down and the arithmetic structure offered by Creamod.
    • Documentatie testrapport modelketen NATUURPLANNER

      Bakkenes M; Hoek DCJ van der; Alkemade JRM; NLB (2003-05-14)
      De NATUURPLANNER versie 2.4 bestaat uit 5 modulen. Elke module bevat een model en een schil eromheen, waarmee het model aanstuurbaar is binnen de NATUURPLANNER. Met versie 2.4 zijn de berekeningen uigevoerd voor de terrestrische natuurkwaliteit in de tweede Natuurverkenning (RIVM, 2002). In dit rapport worden de technische testen beschreven die zijn uitgevoerd, voordat de NATUURPLANNER is ingezet in de Natuurverkenning. De testen richten zich op het technisch functioneren van de modellen binnen de NATUURPLANNER. Inhoudelijk is er voor de verschillende modellen documentatie beschikbaar. De testprocedure voor de modulen is een stapsgewijze aanpak. De eerste stap is een eenvoudige test, indien een module niet door de test komt werd de module teruggelegd bij de ontwikkelaars. Na herstel werd de module opnieuw getest met de eenvoudige test en een uitgebreide test. Tot de module foutloos door de testen heen komt. Deze testprocedure heeft ertoe geleid dat de Natuurverkenning uitgevoerd is met modules die voldoen aan technisch functionele eisen. Dit testrapport en de toepassing in de Natuurverkenning 2 tonen aan dat een test vooraf resulteert in een vrijwel foutloze en efficiente berekening, zonder dat in de loop van een project extra tijd en inzet nodig zijn.
    • Documentatie testrapport modelketen NATUURPLANNER

      Bakkenes M; Hoek DCJ van der; Alkemade JRM; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-05-14)
      This report describes the verification of several modules of the decision support system 'NATURE PLANNER' developed at the RIVM. The NATURE PLANNER was developed as a tool for the description and forecasting of impacts on nature of spatial and environmental changes in the Netherlands. It provides support to government and local authorities by nature and environment policy making. Only those modules used in the RIVM's second edition of the Nature Outlook have been verified. All verified modules meet the technical and functional requirements.
    • Ecologische effectberekening voor de 2e Nationale Natuurverkenning: terrestrische systemen

      Hoek DCJ van der; Hoffmans WH; Hinsberg A van; Esbroek M van; Alkemade JRM; NLB (2003-02-27)
      In de 2e Nationale Natuurverkenning gaat het Milieu- en NatuurPlanbureau (MNP) na hoe trends in maatschappelijke ontwikkelingen natuur en landschap rond 2030 kunnen gaan beinvloeden. De achterliggende analyse van vier contrasterende integrale omgevingsscenario's kwantificeert de ecologische effecten van het totale samenspel van trends. Dit rapport beschrijft de methode van de ecologische effectberekening voor de terrestrische natuur oftewel natuur op het land, waarin de stappen 1) van scenariobeschrijving tot modelinvoer 2) van modelinvoer tot modeluitvoer 3) van modeluitvoer tot graadmeter, aan bod komen. Daarnaast behandelt het rapport de resultaten met enkele illustrerende analyses en enige discussiepunten bij de methode en resultaten. De terrestrische natuurkwaliteit als geheel herstelt zich in de komende dertig jaar met gemiddeld circa 10 a 15% van de waarde van optimaal ontwikkelde natuur. De kwaliteitsverbetering verschilt echter sterk per natuurtype (tot maximaal 60%) en tussen soortgroepen. De natuurkwaliteit op het land neemt duidelijk toe. De natuurkwaliteit van het agrarisch deel verandert daarentegen niet.
    • Ecologische effectberekening voor de 2e Nationale Natuurverkenning: terrestrische systemen

      Hoek DCJ van der; Hoffmans WH; Hinsberg A van; Esbroek M van; Alkemade JRM; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-02-27)
      In the Dutch national Nature Outlook 2 the Environmental Assessment Office analyses effects of social trends on biodiversity. The possible future changes in biodiversity have been quantified in four integrated scenarios. This report describes how changes in terrestrial ecosystems were calculated with ecological models. It includes the descriptions of: 1) the definition of model input from the scenarios, 2) the ecological modelling itself and, 3) the visualisation of the calculated biodiversity changes in the Natural Capital Index. In each of the four scenarios, environmental quality improves and more space becomes available for nature areas. The improvement of environmental quality causes an increase in the quality of nature. Flora in particular benefits from lowering the deposition of acid and nitrogen components and improving the hydrology in natural areas. Integrated nature and environmental policy measures can enable the quality of nature to restore in the coming 30 years with an average of 10-15% to approximately 60% of the value of an optimally developed ecosystem. Not all types of ecosystem and group of species profit in a similar way. The increase in biodiversity is large in natural areas, whereas in urban areas the quality of nature does not improve.
    • Gebiedenatlas 2003; Overzicht van provinciale en nationale gebiedsindelingen

      Schotten CGJ; Boersma WT; Kunst JD; Esbroek van MLP; LDL; RIM; IMP; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-12-03)
      This report gives an overview of maps that are used in the field of area specific policy. More then 100 provincial and national maps, consisting of over 150 digital datasets, were collected. The area specific policy maps are presented while the underlying provincial data as well as the meta-information and the digital datasets are available on the CD-ROM that is included. On the maps some overlay operations are performed to gain insight in the area in the Netherlands that is subject to one or more forms of area specific policy and to what extend the areas overlap. For the provincial policy maps also a cumulative map is presented showing to what extend the areas overlap.
    • Gebiedenatlas 2003; Overzicht van provinciale en nationale gebiedsindelingen

      Schotten CGJ; Boersma WT; Kunst JD; Esbroek MLP; LDL; RIM; IMP; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-12-03)
      De gebiedenatlas bevat ruim honderd kaarten en meer dan 150 achterliggende digitale bestanden die betrekking hebben op vormen van beleid die van belang zijn voor het gebiedsgericht beleid. Het betreft hier zowel provinciale als nationale beleidscategorieen. Alle beleidscategorieen zijn, in deze rapportage, landsdekkend op een kaart weergegeven. De bijbehorende meta-informatie en de achterliggende digitale datasets is op een CD-ROM opgenomen. Op de door de bronhouders beschikbaar gestelde gegevens zijn een aantal analyses uitgevoerd. Zo is voor alle provinciale beleidscategorieen aangegeven wat het oppervlak is van de betreffende categorie en in hoeverre de verschillende vormen van provinciaal beleid overlappen. Ter illustratie is ook een stapelkaart opgenomen waarop alle vormen van provinciaal beleid zijn opgeteld om inzichtelijk te maken in hoeverre de verschillende vormen van beleid ruimtelijk overlappen.<br>
    • Informatieanalyse Waterbeheer. Beleidsmonitor water

      Milieu- en Natuurplanbureau MNP - RIVM Maaskant; JFN; Leewis RJ; Bresser AHM (eds); IMP; NLB; NMD (V&W-DGW-DWWRIZARIKZ, 2004-01-21)
      De informatie over de toestand van watersystemen is vrij goed op orde. Jaarrapportages, mede ter ondersteuning van het VBTB-proces, zijn hiermee goed op te stellen. Voor grote delen van die informatie bestaan goed functionerende systemen voor inwinning. Scherper formuleren van beleidsdoelen en een nadere vaststelling over welke beleidsdoelen jaarlijks in VBTB-kader wordt gerapporteerd, leidt tot een betere evalueerbaarheid en een efficienter systeem van inwinning. Op enkele onderdelen is momenteel geen informatie beschikbaar of wordt die niet centraal ingewonnen. Dit betreft met name informatie over waterkwantiteit, infrastructuur en inrichting. Hiervoor zijn nadere afspraken nodig, met name met de (water)beheerders. Het waterbeheer ondergaat grote veranderingen, vooral als gevolg van de EU-Kaderrichtlijn Water en de implementatie van het Waterbeleid 21e Eeuw. Procesinformatie over de voortgang van deze veranderingen is niet centraal beschikbaar. Voor toekomstige evaluaties is informatie nodig uit aanpalende beleidsterreinen (Milieu, Ruimtelijke Ordening, Landbouw, Natuur). De informatievoorziening zal ook op deze beleidsterreinen moeten aansluiten.
    • Informatieanalyse Waterbeheer. Beleidsmonitor water

      Milieu- en Natuurplanbureau MNP - RIVM; Maaskant, JFN; Leewis RJ; Bresser AHM; V&W-DGW-DWW; RIZA; RIKZ; IMP; NLB; NMD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-01-21)
      The information on the quality of water systems is rather well structured and accessible. It is sufficient for the writing of annual reports, including supporting reports for the VBTB procedure. Well functioning collection systems for large parts of that information are in place. Sharper formulation of policy objectives, and a better definition of those objectives that must be reported on within the VBTB-frame, leads to a better evaluation and a more efficient gathering system. At the moment, information is lacking on a few subjects, or it is not collected in a centralized way. This concerns particularly information on water quantity, infrastructure and spatial planning. More detailed agreements are needed, particularly with the (water) authorities. The water management is changing rapidly, chiefly as a consequence of the European Water Framework Directive and the implementation of the so-called Water Management 21st century. Process information on the progress of these changes is not centrally available. For future evaluations information is wanted from adjoining policy domains (Environment, Spatial Planning, Agriculture, Nature). Provision of information must link up also with these policy domains.
    • Interpretation of integrated monitoring data gathered at the Lheebroekerzand in the Netherlands

      Mathijssen-Spiekman EAM; Wolters-BalkMAH; Zwart D de; Wortelboer FG; IMD; LVM; LER; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-02-20)
      The Laboratory for Ecotoxicology of the National Institute for Public Health and the Environment build up a database with data collected in the Lheebroekerzand from 1993 to 1999. Data from studies carried out in the Lheebroekerzand before 1993 were obtained from co-operating organisations and institutes or found in literature. This report describes the handling of the data and the results of the trend- and correlation-analysis.The first objective is to detect and estimate trends in the extensive amount of monitoring data of the chemical, physical and biological variables through time. The second objective is to determine whether correlations between biological and chemical monitoring data are present. Only biological variables showing a trend through time, and chemical variables related to the environmental themes acidification, eutrophication, desiccation and the presence of heavy metals are examined.Results of the trend analysis of the biological variables show that there is no indication for a degradation of the bird, leafminer, epiphyte or macrofauna communities in the Lheebroekerzand. However the decrease in the total number of observed butterflies can be marked as an alarming situation. The condition of the trees is improving through time. The chemical concentrations of most pollutants indicate a downward trend in the different compartments of the ecosystem, with exception of ammonium, nitrate and sulphate in lakewater, the acidity of the lakewater and the concentration of lead in leaves and needles. Correlations between biological and chemical variables are seen for the presence of butterflies with cadmium, lead and sulphur content in air and deposition. Defoliation of the trees is correlated with sulphur, nitrogen and acidity in air and deposition. Substances responsible for acidification, eutrophication, desiccation and the presence of heavy metals in the ecosystem do not have a marked influence on the presence of birds, leafminers, epiphytes and macrofauna in the Lheebroekerzand.
    • Interpretation of integrated monitoring data gathered at the Lheebroekerzand in the Netherlands

      Mathijssen-Spiekman EAM; Wolters-Balk MAH; de Zwart D; Wortelboer FG; IMD; LVM; LER; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-02-20)
      Het Laboratorium voor Ecotoxicologie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft een database gevuld met resultaten van eigen onderzoek van 1993 tot en met 1999. Deze database werd aangevuld met resultaten van onderzoek uitgevoerd in het Lheebroekerzand voor 1993, verkregen van samenwerkende organisaties en instituten of uit de literatuur. Dit rapport beschrijft de verwerking van de data en de uitvoering van de trend- en correlatie-analyses. Het eerste doel van dit onderzoek is om na te gaan of er met de beschikbare monitoringgegevens trends in de tijd statistisch zijn aan te tonen. Het tweede doel is om, van de biologische variabelen waarvoor statistisch een trend in de tijd is aangetoond, na te gaan of er correlaties te vinden zijn met chemische variabelen. De correlatieanalyse is beperkt tot chemische variabelen die gerelateerd zijn aan de milieubeleidsthema's verzuring, vermesting, verdroging en de aanwezigheid van zware metalen.Resultaten van de trend analyses voor biologische variabelen geven aan dat er geen indicatie is voor een afname van soorten en aantallen van vogels, bladmineerders, korstmossen en macrofauna in het Lheebroekerzand. Wel is er een afname te zien in het totale aantal aanwezige vlinders. De conditie van de bomen lijkt in de tijd te verbeteren. Concentraties van de meeste chemische stoffen in de verschillende compartimenten van het ecosysteem nemen af in de tijd, met uitzondering van ammonium, nitraat en sulfaat in het venwater, de zuurgraad van het venwater en lood in bladeren en naalden.Correlaties tussen biologische en chemische variabelen zijn aangetoond voor de aanwezigheid van vlinders met cadmium, lood and sulfaat in lucht en regenwater. Ontbladering van bomen is gecorreleerd met sulfaat en stikstof concentraties in de lucht en in regenwater en met de zuurgraad van het regenwater. Stoffen die verantwoordelijk zijn voor verzuring, vermesting, verdroging en aanwezigheid van zware metalen in het ecosysteem hebben geen invloed op de aanwezigheid van vogels, bladmineerders, korstmossen en de macrofauna in het Lheebroekerzand.<br>
    • (Kosten-) Effectiviteit Generiek en Gebiedsgericht Ammoniakbeleid

      Pul WAJ van; Haan BJ de; Dam JD van; Eerdt MM van; Ruiter JF de; Hinsberg A van; Westhoek HJ; LDL; LED; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-03-11)
      The deposition of ammonia forms an important threat to the biodiversity of the nature areas in the Netherlands. Therefore, ammonia abatement measures are considered to be major policy instruments in national policy on nature and the environment in combating the overload of nitrogen deposition so as to realise better protection of the nature area. Besides this, the measures are necessary to comply with the emission goals set in international frameworks (UN ECE, EU). As agricultural activities may be closely located to nature areas, the introduction of buffer zones, in which economic expansion is restricted, is considered as a way to reduce the impact of the ammonia emissions. In this study, we overviewed the impact and costs of: a) the current ammonia abatement measures and the measures in pipeline and b) relocation of farms out of buffer zones. The generic abatement measures were shown to be, generally speaking, the more cost-effective way to attain deposition reductions for nature as a whole. Generic measures also have the largest potential for achieving deposition reductions. Although relocation of animal housings out of buffer zones is, in general, very expensive, in some local cases (where these housings dominate the deposition on a specific nature area), relocation is as cost-effective as some of the generic abatement measures.
    • (Kosten-) Effectiviteit Generiek en Gebiedsgericht Ammoniakbeleid

      van Pul WAJ; de Haan BJ; van Dam JD; van Eerdt MM; de Ruiter JF; van Hinsberg A; Westhoek HJ; LDL; LED; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-03-11)
      De depositie van ammoniak bedreigt de biodiversiteit van de Nederlandse natuur. Daarom zijn maatregelen die de uitstoot van ammoniak bestrijden het voornaamste instrument in het nationale natuur- en milieubeleid om de overbelasting van stikstofdepositie tegen te gaan om zodoende de natuur beter te beschermen. De maatregelen zijn ook noodzakelijk om aan de emissiedoelen die in internationaal verband zijn aangegaan te voldoen. Omdat landbouwactiviteiten dichtbij natuurgebieden kunnen plaatsvinden, is overwogen om bufferzones in te stellen, waar economische groei wordt beperkt, om zo de gevolgen van ammoniakemissies te reduceren. In deze studie geven we een overzicht van de effecten en kosten van a) de huidige en aangekondigde (pijplijn) maatregelen en b) het instellen van buffer zones. De generieke maatregelen zijn, over het algemeen, kosteneffectiever om stikstofdepositie op natuurgebieden te reduceren. Generieke maatregelen hebben ook het grootste potentieel om deze deposities te reduceren. Hoewel verplaatsing van stallen uit de buffer zones zeer duur is, kan deze maatregel in individuele gevallen, als die stallen de depositie op een specifiek nabijgelegen natuurgebied domineren, net zo duur zijn als generieke maatregelen.
    • Milieu-indicatoren op basis van Landelijk Meetnet Flora Milieu- en Natuurkwaliteit

      Veen MP van; Tol S van; Esbroek MLP van; Noordijk H; Knegt B de; Hinsberg A van; NLB (2005-11-04)
      Het Landelijk Meetnet Flora Milieu- en Natuurkwaliteit (LMF M&N, kortweg LMF, onderdeel van het Netwerk Ecologische Monitoring) volgt op, naar planning, 10.000 permanente kwadraten de vegetatie in Nederland. Doel van het LMF is ten eerste de effecten van milieudruk op de Nederlandse vegetatie te volgen en, ten tweede, om de veranderingen in de ecologische kwaliteit van de vegetaties te volgen, veelal gerelateerd aan de soortsamenstelling. De vraagstelling in dit rapport is hoe effecten van milieudruk op de vegetatie in indicatoren uitgedrukt kunnen worden. Daartoe is langs een drietal lijnen de indicatiewaarde van de vegetatie onderzocht: Hoe verschillen de huidige indicatiewaarden met een historische vergelijking uit de periode 1900-1950?; doel is om de huidige vegetaties en hun indicatiewaarden in context te zetten; Hoe veranderen de indicatiewaarden van de vegetatie over de huidige stikstofdepositie-gradient? Hoe verandert de biomassa van de vegetatielagen over de huidige depositiegradient? Uit de ontwikkelde indicatoren blijkt dat in de recente situatie de omvang van de vegetatielagen een gevoelige parameter in de hier onderzochte systemen is (het zijn alle relatief arme systemen op zandgronden). De toename van een vegetatielaag hangt direct samen met een toename van de biomassa van die laag, een effect dat gelieerd is aan de voedselverrijking door stikstofdepositie. De geringe veranderingen in Ellenberg-indicatie over de depositiegradient laat zien dat veranderingen in soortsamenstelling (sturende factor achter de verandering van Ellenberg-indicatie) minder gevoelig zijn. De analyse van veranderingen ten opzichte van een historische situatie laat wel degelijk veranderingen in soortsamenstelling zien. Op de arme zandgronden van de open duinen en op de heide zijn twee trends te zien, ten eerste een toename van soorten van voedselrijkere standplaatsen en ten tweede een toename van soorten met een bredere tolerantie voor zuur. Daarbij zijn de soorten met een brede zuurtolerantie ook soorten die bevoordeeld worden door voedselverrijking, namelijk grassen als pijpestrootje en duinriet.