• Consumptie van een aantal lightproducten in relatie tot overgewicht. Een cross-sectionele studie

      van den Berg SW; Ocke MC; Boer JMA; van den Berg SW; Ocke MC; Boer JMA; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-06-28)
      In theorie kunnen lightproducten gebruikt worden om de energieinneming te beperken en overgewicht te voorkomen. De gewone, niet-lightvarianten van dergelijke producten dienen dan echter drastisch minder gebruikt te worden. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM naar het consumptiegedrag van 750 jongvolwassenen en het aankoopgedrag van 3.200 huishoudens. In dit onderzoek is nagegaan of er een verband bestaat tussen het consumptiepatroon van een aantal frequent gebruikte lightproducten en overgewicht. Ook werd gezocht naar aanwijzingen in hoeverre deze lightproducten worden gebruikt ter vervanging van de niet-lightvarianten. Jongvolwassenen in de leeftijd van 19 tot 30 jaar en huishoudens met overgewicht blijken vaker lightproducten te gebruiken, zoals light fris- en vruchtendrank, kunstmatige zoetstof en light chips, dan degenen zonder overgewicht. Daarnaast gebruiken zij evenveel of zelfs meer van de gewone varianten van deze producten. Gebruikers van light fris- en vruchtendrank en light chips kopen of consumeren uberhaupt veel meer van de productgroepen in zijn geheel (light en niet-light samen). Dit suggereert dat light fris- en vruchtendrank en light chips (deels) als aanvulling op de niet-lightvariant gebruikt worden. Kunstmatige zoetstoffen en light smeervet daarentegen worden wel als vervanging van de gewone, niet-light producten gebruikt. Sommigen suggereren dat de consumptie van lightproducten zou leiden tot overgewicht. In deze studie zijn gegevens over het gebruik van lightproducten en lichaamsgewicht op het zelfde moment verzameld (cross sectioneel). Daarom kan niet gezegd worden of de hoge consumptie van lightproducten een oorzaak of gevolg van overgewicht is.
    • Diet of community-dwelling older adults : Dutch National Food Consumption Survey Older adults 2010-2012

      Ocke MC; Buurma-Rethans EJM; de Boer EJ; Wilson-van den Hooven C; Etemad-Ghameslou Z; Drijvers JJMM; van Rossum CTM; M&B; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-10-08)
      Zelfstandig-wonende 70-plussers eten meer ongezonde verzadigde vetzuren en zout en minder volkoren producten, fruit en vis dan aanbevolen. Daarmee gelden voor hen dezelfde aandachtspunten om het voedingspatroon te verbeteren als voor de rest van de bevolking. Eén op de vijf ouderen heeft ernstig overgewicht. Een gezonde voeding en voldoende lichaamsbeweging zijn voor jong en oud van belang om chronische ziekten en beperkingen tegen te gaan. Eén op de vier 70-plussers volgt het advies op om extra vitamine D te slikken. Voldoende vitamine D vermindert het risico op vallen en botbreuken. Dit zijn de resultaten uit onderzoek van het RIVM naar de voeding onder ruim 700 zelfstandig-wonende 70-plussers. De meeste deelnemers waren relatief vitaal. Voeding van 70-plussers Zelfstandig-wonende ouderen eten en drinken vooral thuis. In vergelijking met vijftigers en zestigers eten ze minder vlees, sauzen en graanproducten en drinken ze minder alcoholische dranken. Fruit, suiker en zoetwaren, en smeer- en bereidingsvetten eten zij juist meer. Aan dit onderzoek deden weinig ouderen met functionele beperkingen mee. Zij hebben een lagere inname van energie, eiwit, groente, alcohol, calcium en magnesium en een verhoogd risico op ondervoeding. Gericht onderzoek naar de kwaliteit van de voeding van kwetsbare ouderen is nodig. Gebruik voedselconsumptiegegevens Deze voedselconsumptiepeiling bevat gedetailleerde gegevens over wat, waar en wanneer zelfstandig-wonende ouderen eten en drinken en is onderdeel van het nationale voedingspeilingsysteem. De gegevens dragen bij aan de ontwikkeling van beleid voor gezonde voeding en veilig voedsel, productinnovatie, voorlichting en voedingsonderzoek.
    • The diet of the Dutch : Results of the first two years of the Dutch National Food Consumption Survey 2012-2016

      van Rossum CTM; Buurma-Rethans EJM; Vennemann FBC; Beukers M; Brants HAM; de Boer EJ; Ocke MC; M&B; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-11-17)
      De afgelopen vijf jaar zijn Nederlanders minder aardappelen, vetten en oliën, alcoholische dranken, zuivel, koek en gebak en vlees gaan eten. De consumptie van niet-alcoholische dranken en kruidenmixen en sauzen is toegenomen. De hoeveelheid groente en graanproducten bleef ongeveer gelijk. Kinderen zijn 20 procent meer fruit gaan eten ten opzichte van vijf jaar geleden. Dit zijn de bevindingen van de eerste twee onderzoeksjaren van de nieuwe voedselconsumptiepeiling van 2012-2016. <br> <br>Wat eten we en hoeveel?<br>Brood en vlees zijn populair: dit eten we 6 á 7 dagen per week. Vis en peulvruchten worden minder vaak gegeten (1 dag per week of minder). De samenstelling van het voedingsmiddelenpakket verschilt nauwelijks per leeftijd. Uitzondering hierop is dat kinderen relatief meer zuivel en fruit eten en volwassenen meer drinken (zowel alcoholische als non-alcoholische dranken). In totaal consumeert een Nederlander gemiddeld ruim 3 kg per dag aan eten en drinken. Bijna 2 kg hiervan is in de vorm van dranken (thee, koffie, water, frisdranken, alcohol en andere dranken). <br> <br>Waar eten we?<br>Nederlanders eten vooral thuis (80 procent). Voedingsmiddelen die vaker buitenshuis worden gegeten zijn koek en gebak, fruit en vis. Alcoholische dranken en vis worden relatief vaak in restaurants gebruikt. Adolescenten en volwassenen eten relatief meer op school of op het werk (respectievelijk 15 en 19 procent), ouderen juist meer thuis (85 procent). <br> <br>Tussentijds rapport<br>Het RIVM onderzoekt de consumptie in Nederland van 1- tot 79-jarigen in de periode 2012-2016. Dit rapport geeft de resultaten voor de periode 2012-2014 voor de soorten voedingsmiddelen die worden gegeten en gedronken, hoeveel, waar en wanneer. En of de voedselconsumptie is veranderd vergeleken met 5 jaar eerder. Dit zijn de tussenresultaten op basis van gegevens van ruim tweeduizend kinderen en volwassenen. De eindresultaten over de volledige onderzoeksperiode worden en de betekenis voor de gezondheid worden in 2018 verwacht.<br>
    • A diet quality score for the Netherlands?

      Waijers PMCM; Ocke MC; Waijers PMCM; Ocke MC; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-07-13)
      It appeared not possible to construct a valid diet quality score to quantitatively evaluate the diet of the Dutch population. In order to meet still the desire for an overall dietary evaluation tool, we suggest to develop an instrument in which dietary components are included individually and visualized. Both the number of individuals adhering to guidelines, as well as the distribution of intakes should be considered. To interpret changes in various aspects of food consumption in the Dutch population policy makers have expressed the desire for a score in which the diet is captured as a whole. In a previous report it was concluded that existing methods are inappropriate for a valid quantitative assessment of the diet. For this reason, another approach was investigated, aimed at revealing dietary variables (food groups) to predict health outcome (mortality). The individual contribution of or the weight attached to these variables would be reflected in a composite score. A Proportional Hazard Regression analysis in a Dutch cohort was used to investigate this approach. Results of the analysis described in the report turned out to be highly dataset-specific. Furthermore, various findings were not in line with what could be expected on the basis of established health effect of foods. This approach too then has failed to yield a valid diet quality score.
    • A diet quality score for the Netherlands?

      Waijers PMCM; Ocke MC; Waijers PMCM; Ocke MC; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-07-13)
      Het is niet mogelijk gebleken om een valide voedingsindex op te stellen waarmee de kwaliteit van de voeding van de Nederlandse bevolking in een getal kan worden uitgedrukt. Om toch aan de wens voor een evaluatie-instrument voor het totale voedingspatroon tegemoet te komen, stellen we voor een instrument te ontwikkelen waarin voedingscomponenten afzonderlijk worden gevisualiseerd. Zowel het aantal individuen dat voldoet aan de voedingsnorm als de innemingsverdeling moet daarbij worden meegenomen. Om veranderingen in het voedingspatroon van de Nederlandse bevolking te kunnen interpreteren hebben beleidsmakers behoefte aan een score waarmee de voeding in zijn geheel kan worden beoordeeld. In een voorgaand rapport is geconcludeerd dat bestaande methoden niet geschikt zijn om (veranderingen in) het voedingspatroon op een valide manier kwantitatief te beoordelen. Om die reden is een andere aanpak voorgesteld om wel een valide score te verkrijgen. In dit rapport zijn de resultaten beschreven van deze aanpak, waarbij overlevingsduuranalyse is toegepast in een Nederlands cohort. Het doel hiervan was voedingsvariabelen (voedselgroepen) te onderscheiden die voorspellend zijn voor sterfte en om de individuele bijdragen daarvan in een samengestelde score te bepalen. De resultaten van de analyses bleken echter in hoge mate dataset-afhankelijk en verschillende bevindingen kwamen niet overeen met wat op basis van bestaande kennis kan worden verwacht. Dit heeft geleid tot de conclusie dat ook deze aanpak niet resulteert in een bruikbare voedingsindex.
    • Dietary supplement use in the Netherlands: Current data and recommendations for future assessment

      Ocke MC; Buurma-Rethans EJM; Fransen HP; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-10-17)
      Few data are available in the Netherlands on the intake of nutrients or potentially harmful components from dietary supplements. However, on average there seems no need for concern about too high intakes of vitamins or minerals. For the future it is recommended to monitor dietary supplement intake within the food consumption surveys and to keep the nutrient data file on available supplements up to date. This information is required to evaluate if supplementation counteracts food deficiencies or leads to excessive intake of specific nutrients or possibly harmful substances. Data from the Dutch National Food Consumption Surveys and several monitoring and cohort surveys performed after 1998 are computed and tabulated in this report. Data comparison was hampered by differences in study methods and lack of information on the nutrient dose of supplements. The use of supplements is apparently rising, with more women than men taking them. The number (percentage) of supplement users increased with a rise in educational level. About half the supplement users take only one kind of supplement per day. On average, there seems to be no cause for concern about too high intakes of individual micronutrients, though this cannot be excluded for a small proportion of supplement users. To monitor supplement use among groups, we recommend combining dietary recall methods with detailed questioning on supplement use. To distinguish between 'ever' and 'never' users, this should be complemented with food frequency questionnaires. In addition an up-to-date data base on the composition of available dietary supplements is needed.
    • Dietary supplement use in the Netherlands: Current data and recommendations for future assessment

      Ocke MC; Buurma-Rethans EJM; Fransen HP; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-10-17)
      Er zijn in Nederland weinig gegevens over de inneming van voedingsstoffen of mogelijk schadelijke stoffen uit voedingssupplementen. Reden tot zorg over een grootschalige excessieve inneming van vitamines en mineralen lijkt echter niet nodig. Voor de toekomst wordt aanbevolen om gegevens over het gebruik van voedingssupplementen te verzamelen binnen het voedingspeilingsysteem en een databestand bij te houden van de samenstelling van beschikbare supplementen. Met deze gegevens kan nagegaan worden in hoeverre gebruik van voedingssupplementen mogelijke tekorten in de voeding aanvult, dan wel leidt tot excessieve inneming van voedingsstoffen of mogelijk schadelijke stoffen. In dit rapport zijn gegevens over voedingssupplementgebruik samengebracht uit de Nederlandse voedselconsumptiepeilingen en uit de diverse monitoring en cohortonderzoeken van na 1998. Verschil in onderzoekmethoden en ontbrekende informatie van de dosering maken vergelijkbaarheid van de gegevens lastig. Het percentage supplementgebruikers lijkt toe te nemen, vrouwen gebruiken vaker supplementen dan mannen en het gebruik van supplementen is hoger bij toenemend opleidingsniveau. Ongeveer de helft van de supplementgebruikers beperkt zich tot een supplement per dag. Er lijkt geen reden tot bezorgdheid te zijn voor overschrijding van aanvaardbare maxima aan voedingsstofinneming, hoewel dit voor een klein deel van de supplementgebruikers ook niet kan worden uitgesloten. Voor monitoringdoeleinden wordt aanbevolen om supplementgebruik in detail na te gaan voor enkele specifieke dagen waarover ook de voedselconsumptie wordt nagevraagd, aangevuld met informatie uit een frequentievragenlijst om ooit- en nooit-gebruikers te kunnen onderscheiden. Bovendien is een up-to-date databestand nodig van de samenstelling van beschikbare supplementen.
    • Drijvende krachten van de voedselconsumptie en het voedselaanbod : Achtergrondrapport bij 'Wat ligt er op ons bord? Veilig, gezond en duurzaam eten in Nederland.'

      Zantinge EM; van Bakel AM; van Loon AJM; Ocke MC; DCZ; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-03-28)
      Dit rapport is het resultaat van een literatuuronderzoek naar drijvende krachten, ofwel maatschappelijke ontwikkelingen en trends, die invloed hebben op de voedselconsumptie en het voedselaanbod. De meeste krachten spelen zowel in Nederland als mondiaal een rol. De drijvende krachten kunnen ingedeeld worden over demografische, economische, sociaal-culturele, technologische, ecologische en politieke factoren (DESTEP). De drijvende krachten vormen belangrijke input voor het interpreteren van de veranderingen in de Nederlandse voedselconsumptie en het verkennen van de toekomstige voedselconsumptie. De belangrijkste drijvende krachten zijn de groei van de wereldbevolking, klimaatverandering, globalisering, stijgende welvaart, stijgende voedselprijzen en technologische innovaties. - De groei van de wereldbevolking leidt wereldwijd tot een grotere vraag naar voedsel. Dit kan leiden tot de uitputting van de hulpbronnen, vooral in ontwikkelingslanden, waardoor de voedselproductie in gevaar komt. - De verandering van het klimaat bepaalt waar en wanneer ons voedsel verbouwd kan worden. De gevolgen van de klimaatverandering zijn ook merkbaar in Nederland, maar in overige delen van de wereld zal het nog meer effect hebben. Klimaatverandering heeft ook effect op migratie. Door migratie zal de competitie voor voedsel en water toenemen. - Door globalisering is het aanbod sterk uitgebreid. Door fusies en machtsconcentraties wordt het aanbod steeds meer bepaald door een steeds kleinere groep internationale bedrijven. - Door de stijgende welvaart mondiaal neemt de vraag naar vlees en zuivel in hoog tempo toe. De consumptie van dierlijk eiwit (vooral vlees) leidt tot meer uitputting van de aarde dan de consumptie van plantaardig eiwit. - De verwachting is dat de voedselprijzen in de toekomst zullen stijgen. De welvaart in een land bepaalt hoeveel mensen bereid zijn te betalen voor voedsel. Binnen Nederland zullen er groepen zijn die moeite hebben om deze hogere prijzen te kunnen blijven betalen. Dit is bepalend voor hun voedingspatroon.- Bij technologische innovaties gaat het bijvoorbeeld om nieuwe voedingsbronnen (zoals algen of insecten), bestrijdingsmiddelen, wijzen van transport, toevoegingen en bereidingswijzen. Dit rapport is een achtergrondstudie voor de rapportage 'Wat ligt er op ons bord? Gezond, veilig en duurzaam eten in Nederland' van het RIVM die op 24 januari 2017 is verschenen. Hierin worden de aspecten van gezond, veilig en ecologisch duurzaam voedsel geïntegreerd weergegeven.
    • Duplicaatvoedingsonderzoek bij kinderen 2014: eerste resultaten :

      Wilson-van den Hooven EC; Alewijn M; van den Top HJ; van der A DL; Roos AM; Drijvers JJMM; Etemad Z; Ocke MC; M&B; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-02-02)
      Dit rapport beschrijft de consumptie van kinderen die in 2014 hebben deelgenomen aan het zogeheten duplicaatvoedingsonderzoek. Daarnaast geeft het aanvullende informatie over de verzamelde voedingen, bijvoorbeeld of een dieet is gevolgd. Duplicaatvoedingsonderzoek wordt sinds 1976 periodiek in Nederland uitgevoerd en maakt het mogelijk om door de jaren heen te volgen welke hoeveelheden van bepaalde chemische stoffen en schimmels een bevolkingsgroep dagelijks via voeding binnenkrijgen. Voorbeelden hiervan zijn gewasbeschermingsmiddelen of zware metalen. Bovendien kan worden gecontroleerd of deze hoeveelheden binnen de gestelde veiligheidsgrenzen blijven. Dit duplicaatvoedingsonderzoek vond plaats in het voor- en najaar van 2014 en is uitgevoerd door het RIVM en het RIKILT, in opdracht van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Aan het onderzoek deden ouders/verzorgers mee van 126 kinderen van 2 tot en met 6 jaar uit de regio Wageningen. Zij verzamelden in een gekoelde box dezelfde porties van alles wat de kinderen gedurende 24 uur hadden gegeten en gedronken (duplicaatvoeding). Daarnaast hebben zij de geconsumeerde voeding in een dagboekje genoteerd. De duplicaatvoedingen zijn verwerkt tot gevriesdroogde monsters en opgeslagen bij het RIKILT. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat er voor veel kinderen minder duplicaatvoeding is verzameld dan er waarschijnlijk gegeten is. Hiermee moet rekening gehouden worden bij de interpretatie van de resultaten over de blootstelling aan schadelijke stoffen.
    • Duplicaatvoedingsonderzoek bij kinderen 2014: opzet en uitvoering

      Wilson-van den Hooven EC; Alewijn M; van den Top HJ; van der A DL; Roos AM; Drijvers J; Ocke MC; M&B; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-07-23)
      Sinds 1976 wordt in Nederland periodiek gemeten in welke mate mensen via voeding schadelijke stoffen binnenkrijgen, zoals metalen en gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor verzamelt een representatieve groep deelnemers in een gekoelde box de equivalenten van alles wat zij gedurende een etmaal hebben gegeten en gedronken (duplicaatvoeding). Het RIVM en het RIKILT voeren dit zogeheten duplicaatvoedingsonderzoek uit in opdracht van de Nederlandse Voedsel-en Warenautoriteit (NVWA). In dit rapport is beschreven hoe het onderzoek in 2014 is opgezet en uitgevoerd. In het voor- en najaar van 2014 hebben de ouders/verzorgers van 126 kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 6 jaar uit de regio Wageningen succesvol een duplicaatvoeding verzameld. Deze kinderen waren representatief voor de Nederlandse kinderen wat betreft leeftijd, geslacht en sociale klasse. Naast het verzamelen van de duplicaatvoedingen hebben de ouders/verzorgers in een voedingsdagboekje genoteerd wat hun kind gedurende het etmaal heeft geconsumeerd. Het dagboekje diende onder andere om te checken of alle consumpties in de box zijn verzameld, zodat eventueel ontbrekende onderdelen konden worden aangevuld. De gevriesdroogde monsters van de duplicaatvoedingen worden bewaard bij het RIKILT en zijn bedoeld om nu en in de toekomst risico's van stoffen te beoordelen. Van de duplicaten is beschreven om welke voedingsmiddelen het gaat en in welke hoeveelheden ze zijn geconsumeerd. Het duplicaatvoedingsonderzoek maakt het zo mogelijk om door de jaren heen te volgen welke hoeveelheden van bepaalde stoffen mensen dagelijks binnenkrijgen. Daarbij kan worden gecontroleerd of deze hoeveelheden binnen de gestelde veiligheidsgrenzen blijven.
    • Dutch National Food Consumption Survey 2007-2010 : Diet of children and adults aged 7 to 69 years

      van Rossum CTM; Fransen HP; Verkaik-Kloosterman J; Buurma-Rethans EJM; Ocke MC; CVG; vgc (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-10-05)
      Nederlanders eten nog steeds te weinig fruit, groente, vis en vezel. Wel is het type vet in de voeding verbeterd, doordat vooral de hoeveelheid transvetzuren in voedingsmiddelen is afgenomen. Het aandeel verzadigde vetzuren in de voeding is echter nog ongunstig en overgewicht komt frequent voor. Dit blijkt uit recente voedselconsumptiegegevens van het RIVM. Hiervoor is tussen 2007 en 2010 in kaart gebracht wat kinderen en volwassenen consumeren. Belang gezond voedingspatroon: Een gezond voedingspatroon is van belang om overgewicht en chronische ziekten tegen te gaan. Met de verkregen kennis van het huidige consumptiepatroon kan een gezondere voeding worden gestimuleerd. Dit kan via veranderingen in het voedselaanbod en het voedingsgedrag. Inname van vitamines en mineralen: Uit de peiling blijkt ook dat een deel van de bevolking minder vitamine A, B1, C en E, magnesium, kalium en zink binnen krijgt dan wordt aanbevolen. Onderzoek is nodig naar de effecten hiervan op de gezondheid. Verder wordt het advies aan specifieke leeftijdsgroepen voor hogere innames van foliumzuur (voor vrouwen die zwanger willen worden), vitamine D (voor senioren), ijzer (voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd) en calcium (voor adolescenten) lang niet altijd opgevolgd. Dit onderschrijft de adviezen van de Gezondheidsraad aan genoemde groepen om foliumzuur- en vitamine D-supplementen te slikken. Voor de lage inname van ijzer en calcium zijn de gezondheidsconsequenties onduidelijk. Hiernaar is meer onderzoek nodig. Toepassingen voedselconsumptiegegevens: Deze voedselconsumptiepeiling bevat gedetailleerdere gegevens dan de vorige bevolkingsbrede peiling in 1997/1998. De actuele gegevens kunnen worden gebruikt als ondersteuning van beleid op het gebied van gezonde voeding en veilig voedsel, om het voedingsmiddelenaanbod te verbeteren, bij voedingsvoorlichting en binnen het voedingsonderzoek.
    • Dutch National Food Consumption Survey Young Children 2005/2006

      Ocke MC; van Rossum CTM; Fransen HP; Buurma EM; de Boer EJ; Brants HAM; Niekerk EM; van der Laan JD; Drijvers JJMM; Ghameshlou Z; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMTNO, 2008-02-20)
      Peuters en kleuters in Nederland eten te weinig groenten, fruit, vis en vezelrijke voedingsmiddelen. Bovendien bevat de voeding van kleuters te veel verzadigde vetzuren. De ongezonde voeding van deze generatie kinderen kan leiden tot overgewicht en op latere leeftijd tot chronische ziekten. Beleid is nodig om een gunstig lichaamsgewicht te bevorderen en om de consumptie van groenten, fruit, vis, vezelrijke producten en voedingsmiddelen met een goede vetzuursamenstelling te stimuleren. Een peiling onder kinderen van 2 tot en met 6 jaar laat zien dat het aandeel van vet, eiwitten en koolhydraten in hun voeding goed is. Wel is het type vet in de voeding van veel jonge kinderen ongunstig. Ze eten te weinig vis (rijk aan visvetzuren) en vooral de voeding van kleuters bevat te veel verzadigde vetzuren. Daarnaast zijn er weinig jonge kinderen die voldoende groenten eten. Voor fruit is het beeld iets gunstiger: een op de vier jonge kinderen eet de geadviseerde hoeveelheid. Verder is een op de zeven kinderen in mindere of meerdere mate te dik. Het lijkt erop dat zij dus meer energie binnenkrijgen dan verbruiken. Jonge kinderen krijgen van de meeste vitamines en mineralen voldoende binnen. Van vitamine D en foliumzuur is de inname echter laag. Slechts drie op de vijf peuters gebruikt een supplement met vitamine D. Vervolgonderzoek is nodig om vast te stellen of daadwerkelijk sprake is van tekorten. Bovendien is nader onderzoek nodig naar de gevolgen van een hoge inname van zink, koper, retinol (een type vitamine A) en synthetisch foliumzuur bij een deel van de kinderen.
    • Een voedingsmiddelentabel voor het uitvoeren van trendanalyses in de Zutphen Studie

      Streppel MT; Ocke MC; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-09-15)
      Since laboratory determination of some nutrients was not possible in the past or is inaccurate compared to current determinations, nutritional information in old food composition tables is considered less reliable. It was therefore recommended to use the improved food composition table for the analyses of trends within the Zutphen Study that are based on food composition studies for the 1960-1970 period. This report describes how an improved food composition table was created for the analyses of trends in energy and nutrient intake. The products consumed most in the early years of the Zutphen Study were reviewed with respect to their protein, fat, saturated fatty acid, mono- and polyunsaturated fatty acid, eicosapentanoic acid, docosahexanoic acid, carbohydrates, dietary fibre and alcohol content. The method for creating time-specific food composition tables was used as a reference. This is the method employed by the Netherlands' NEVO foundation for food composition data. In general, the intake of the nutrients rose compared to the original nutrient intake, while the intake of mono-unsaturated fat, eicosapentanoic acid, dietary fibre and alcohol fell. Therefore, it is important to use the improved food composition table for the analyses of trends in the Zutphen Study. Ranking the participants' nutrient intake in the Zutphen Study from low to high hardly changed. To conclude then, the use of the improved food composition table will not affect the study on relationships between diet and diseases in the Zutphen Study.
    • Evaluation of the Dutch National Food Consumption Survey with respect to dietary exposure assessment of chemical substances

      Bakker MI; Fransen HP; Ocke MC; Slob W; SIR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-03-08)
    • Food consumption in the Netherlands and its determinants : Background report to 'What is on our plate? Safe, healthy and sustainable diets in the Netherlands.'

      Geurts M; van Bakel AM; van Rossum CTM; de Boer E; Ocke MC; DCZ; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-03-28)
      Het Nederlandse voedingspatroon en de determinanten daarvan Dagelijks eet een gemiddelde Nederlander 1 kilo en drinkt hij of zij 2 liter, verdeeld over ontbijt, lunch en diner, en 4 tussendoormomenten. Per persoon consumeren we gemiddeld zo'n 350 gram zuivel, 100 gram vlees(producten), 125 gram groente en 125 gram fruit en noten per dag. Vanaf de jaren 50 tot de jaren negentig is de vleesconsumptie toegenomen. Sinds de jaren negentig is de vleesconsumptie licht gedaald, maar nog steeds hoger dan in de jaren vijftig. Nu is ruim een kwart van het eten en 10% van het drinken van dierlijke oorsprong. Het RIVM heeft de voedselconsumptie, en factoren die de voedselconsumptie beïnvloeden in kaart gebracht. In de laatste decennia, is het aantal verschillende voedingsmiddelen toegenomen, komen voedingsmiddelen uit de hele wereld, eten we meer bewerkt voedsel en minder basisvoedingsmiddelen. We kopen voedingsmiddelen vaker in supermarkten en besteden minder tijd aan voedselbereiding. Er zijn kleine maar groeiende groepen consumenten die bewust kiezen om gezond of duurzaam te eten. Consumenten maken de meeste voedselkeuzes gebaseerd op routine en gewoonte. Kennis en motivatie spelen een relatief kleine rol bij voedselkeuze. Bij de motivatie om veilig, gezond en duurzaam te eten, gaat de consument bovendien uit van de eigen perceptie, die niet altijd overeen komt met de wetenschappelijke consensus. Naast gewoonten, kennis en motivatie, spelen de sociale en fysieke omgeving een rol. Het alom en altijd aanwezige voedselaanbod in de directe omgeving is sterk bepalend voor de voedselkeuze. Dit rapport is een achtergrondstudie voor de rapportage 'Wat ligt op ons bord? Gezond, veilig en duurzaam eten in Nederland' van het RIVM die op 24 januari 2017 is verschenen. Hierin worden de aspecten van gezond, veilig en ecologisch duurzaam voedsel geïntegreerd weergegeven.
    • Functional food monitoring as part of the new Dutch dietary monitoring system

      Rompelberg CJM; Jager M; Bakker MI; Buurma-Rethans EJM; Ocke MC; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-11-06)
      Good data on functional food consumption necessary for an adequate Dutch nutrition policy are lacking. This lack may be overcome in future by including functional food monitoring in the new dietary monitoring system in the Netherlands. One specific form of monitoring could be an Internet-based questionnaire for a large group of people. Although it is thought that consumption of functional foods may imply health benefits, this implication has not been substantiated and potential health risks cannot be excluded. This was reason enough to report on how functional food monitoring might be included in the present dietary monitoring system through the use of a module-based method. Functional foods would be taken up in three modules of the dietary monitoring system: the core survey and two separate surveys for specific target groups, and specific foods. A 'functional food composition database' would also be needed. Once implemented, this functional food monitoring would result in data on consumption of functional foods (at product and ingredient levels) for both the general Dutch population and relevant subgroups.
    • Functional food monitoring as part of the new Dutch dietary monitoring system

      Rompelberg CJM; Jager M; Bakker MI; Buurma-Rethans EJM; Ocke MC; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-11-06)
      Goede consumptiegegevens van functionele voedingsmiddelen ontbreken, maar zijn nodig voor een adequaat Nederlands voedingsbeleid. Monitoring van deze voedingsmiddelen kan in de toekomst deel uitmaken van het nieuwe Nederlandse voedingspeilingsysteem. Dit kan door onder andere gerichte vragen via Internet te stellen aan grote groepen mensen. Functionele voedingsmiddelen zijn voedingsmiddelen waaraan een positief gezondheidseffect wordt toegeschreven. Vaak is dit positieve effect echter niet bewezen en kan het gebruik ook risico's opleveren. Het gebruik van deze voedingsmiddelen kan worden gemonitord door ze op te nemen in het Nederlandse voedingspeilingsysteem, een systeem waarmee op reguliere basis wordt nagegaan wat Nederlanders eten. In het rapport wordt aangegeven hoe deze implementatie kan worden gerealiseerd. Aanbevolen wordt om functionele voedingsmiddelen op te nemen in drie modules van het voedingspeilingsysteem: de basisgegevensverzameling, de aanvullende gegevensverzameling voor specifieke groepen en die voor specifieke producten. Daarnaast is een bestand nodig met de samenstelling van functionele voedingsmiddelen. Het Nederlands voedingspeilingsysteem resulteert hiermee in consumptiegegevens van functionele voedingsmiddelen (op product- en ingredientniveau) voor de algemene Nederlandse bevolking en relevante subgroepen.
    • Health aspects of the Dutch diet : Background report to 'What is on our plate? Safe, healthy and sustainable diets in the Netherlands

      Boer JMA; Buurma-Rethans EJM; Broek I van den; van Kranen HJ; Milder IEJ; Ocke MC; Verkaik-Kloosterman J; van Raaij J; DCZ; V&Z (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-03-28)
      De gezondheid van de Nederlandse bevolking kan aanzienlijk verbeteren als mensen gezonder eten. Als iedereen voldoende groente, fruit, vis, en niet te veel verzadigde vetzuren eet, kan de gemiddelde levensverwachting met ongeveer een half jaar toenemen. Als iedereen een gezond gewicht zou hebben, zou eenzelfde gezondheidswinst te behalen zijn. Nederlanders eten echter niet optimaal en slechts een klein deel van de bevolking eet volgens de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad uit 2015. Zo haalt ongeveer 10 procent van de 19-50 jarigen de richtlijn om 200 gram groente per dag te eten en ongeveer 8 procent de richtlijn van 200 gram fruit. Ook heeft 54 procent van de mannen en 46 procent van de vrouwen overgewicht. Dit percentage was 10 jaar geleden lager. Een gezond voedingspatroon vermindert het risico op overgewicht en chronische ziekten, waaronder hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en sommige soorten kanker. Met verschillende initiatieven worden Nederlanders gestimuleerd om gezonder te eten. De focus daarvan is dat het consumenten gemakkelijker wordt gemaakt om voor gezonde producten te kiezen. Zo heeft de levensmiddelenindustrie diverse programma's uitgevoerd om de samenstelling van hun producten te verbeteren. Ook hebben programma's en richtlijnen ervoor gezorgd dat het aanbod van voedsel in school, sport- en bedrijfskantines is verbeterd, alleen is dat nog niet overal het geval. Een ander voorbeeld is de ruim honderd zogeheten JOGG-gemeenten (Jongeren Op Gezond Gewicht). Hierin werken gemeenten samen met verschillende partners (scholen, winkels, enzovoort) om kinderen te laten opgroeien in een omgeving waarin 'de gezonde keuze' de normaalste zaak van de wereld is. Daarnaast geeft het Voedingscentrum consumenten wetenschappelijk onderbouwde en onafhankelijke informatie over gezonde voeding, bijvoorbeeld via de Schijf van Vijf. Ook bieden zij hulpmiddelen voor persoonlijk voedingsadvies, zoals de eetmeter. Dit rapport is een achtergrondstudie voor de rapportage 'Wat ligt er op ons bord? Gezond, veilig en duurzaam eten in Nederland' van het RIVM die op 24 januari 2017 is verschenen. Hierin worden de aspecten van gezond, veilig en ecologisch duurzaam voedsel geïntegreerd weergegeven
    • Methode voor schatting van de prevalentie van inadequate innemingen van micronutrienten - Toepassing: Foliumzuur

      Waijers PMCM; Slob W; Ocke MC; Feskens EJM; SIR; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-07-08)
      National food consumption surveys are conducted periodically in the Netherlands to gain insight into the food consumption of and nutrient supply to the Dutch population. Nutritional status has, to date, never been assessed systematically. This was the reason then for proposing a framework for assessing the actual micronutrient intake against the requirements. Folate was used as an example. The first step in the assessment procedure is to estimate the nutrient requirement and the requirement distribution. In the next step, the usual intake distribution of the nutrient needs to be estimated from the observed intakes by eliminating within-person variation. We compared two methods for this purpose: the Statistical Exposure Model (STEM) developed by Slob at the RIVM and the semi-parametric transformation approach (the Nusser method), developed by Nusser and co-workers. Each of these methods has its own underlying assumptions, and both have advantages and disadvantages. Finally, the distribution of intakes and requirements should be combined to estimate the prevalence of inadequate intakes. Two approaches used to achieve this are the EAR (Estimated Average Requirement) cut-point approach and the probability approach. We consider the probability approach the better method, because violation of assumptions underlying the EAR cut-point approach will result in unacceptably large deviations from the true prevalence estimate. For children, a more accurate estimate of nutrient adequacy may be obtained by expressing nutrient requirement as a function of age. This possibility needs to be explored further. The assessment of folate intake using data from the third Dutch National Food Consumption Survey (1997/98) revealed a highly inadequate folate intake for the whole population. The method proposed is also suitable for a quantitative assessment of the intake of other micronutrients by the population.
    • Methode voor schatting van de prevalentie van inadequate innemingen van micronutrienten - Toepassing: Foliumzuur

      Waijers PMCM; Slob W; Ocke MC; Feskens EJM; SIR; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-07-08)
      In Nederland worden periodiek voedselconsumptiepeilingen uitgevoerd om inzicht te krijgen in de voedselconsumptie en de voedingstoffenvoorzieningen van de Nederlandse bevolking. Van een algehele kwantitatieve beoordeling van de inneming van de afzonderlijke voedingsstoffen is echter geen sprake. Daarom wordt in dit rapport een beoordelingskader voorgesteld voor het toetsen van de inneming micronutrienten aan de voedingsnorm. De vitamine foliumzuur is gekozen als voorbeeldstof. De eerste stap in het beoordelingsproces is het schatten van de behoefteverdeling van de micronutrienten in de (sub)populatie. Vervolgens dient de verdeling van de gebruikelijke inneming van de micronutrienten te worden geschat uit de waargenomen inname. Hierbij wordt de binnenpersoonsvariatie uit de ruwe data verwijderd. Twee methoden om dit te doen worden met elkaar vergeleken; het 'STatistical Exposure Model' (STEM) van Slob en de 'semiparametric transformation approach' ontwikkeld door Nusser en medewerkers (de Nussermethode). Beide methoden doen verschillende aannames en hebben voor- en nadelen. Tenslotte kan de verdeling van de gebruikelijke inneming worden gecombineerd met de verdeling van de behoefte om de prevalentie (mate van voorkomen), van inadequate innemingen in de populatie te schatten. Hiervoor bestaan twee benaderingen, de grenswaardebenadering en de waarschijnlijkheidsbenadering. Wij achten de waarschijnlijkheidsbenadering de beste methode, omdat schending van de aannames van de grenswaardebenadering al snel leidt tot grote onnauwkeurigheden in de prevalentieschatting. Voor de beoordeling van de voedingstoffenvoorzieningen van kinderen zou het wellicht beter zijn de behoefte uit te drukken als functie van de leeftijd. Dit dient nader onderzocht te worden.Een schatting van de foliumzuurinneming met behulp van voedselconsumptiegegevens afkomstig uit de VCP-3 laat zien dat voor 40 tot 68 procent van de volwassenen de foliumzuurinneming inadequaat is. Met de voorgestelde methode kan de situatie ook voor andere micronutrienten nauwkeurig in beeld worden gebracht.