• Agricultural practice and water quality on farms registered for derogation. Results for 2007 in the derogation monitoring network

      Zwart MH; Doornewaard GJ; Boumans LJM; van Leeuwen TC; Fraters B; Reijs JW; CMM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMLEI, 2009-05-28)
      Dit rapport geeft een overzicht van de bemestingspraktijk en de waterkwaliteit in 2007 op graslandbedrijven in Nederland die meer dierlijke mest mogen gebruiken dan in Europese regelgeving is aangegeven (derogatie). De gegevens uit dit onderzoek kunnen worden gebruikt om de gevolgen voor de waterkwaliteit te bepalen. De waterkwaliteit gemeten in 2007 geeft de gevolgen weer van de landbouwpraktijk in 2006, het eerste jaar dat de derogatie in de praktijk werd toegepast. De Europese Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten het gebruik van dierlijke mest te beperken tot een bepaald maximum. Een lidstaat kan de Europese Commissie vragen om onder voorwaarden van deze beperking af te wijken. Nederland heeft toestemming gekregen om van 2006 tot en met 2009 af te mogen wijken van de gestelde norm. Een van de voorwaarden is dat de Nederlandse overheid een monitoringnetwerk inricht en aan de Commissie jaarlijks rapporteert over de resultaten daarvan. Het RIVM en het LEI hebben in 2006 Nederland een monitoringnetwerk opgezet. Dit zogenoemde derogatiemeetnet meet de gevolgen voor de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit als landbouwbedrijven afwijken van de Europese gebruiksnorm voor dierlijke mest. Het meetnet omvat driehonderd graslandbedrijven. Het derogatiemeetnet is een onderdeel van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). Van iets minder dan driehonderd bedrijven is gerapporteerd doordat sommige achteraf geen derogatie toepasten of kregen.
    • Developments in monitoring the effectiveness of EU Nitrates Directive Action Programmes : Result of the second MonNO3 workshop, 10-11 June 2009

      Fraters D; Kovar K; Grant R; Thorling L; Reijs JW; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMPlanbureau voor de Leefomgeving PBLNational Environmental Research InstituteAarhus UniversityLEI Wageningen UR, 2011-07-13)
      Lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht om de waterkwaliteit en de effecten van hun mestbeleid daarop te monitoren en hierover te rapporteren aan de Europese Commissie. Uit een internationale workshop blijkt dat landen hun monitoringsverplichting verschillend invullen doordat voorschriften ontbreken. Een andere bevinding is dat de meeste landen de afgelopen zes jaren hebben geïnvesteerd in een uitbreiding van de monitoring van de waterkwaliteit. Deze uitbreiding kwam voort uit een discussie tussen de lidstaten en de Commissie over de wijze waarop het mestbeleid moet worden vormgegeven. Lidstaten proberen hun standpunten hierover te onderbouwen met aanvullende monitoring. Een andere reden voor een uitgebreidere monitoring is dat lidstaten die pas recentelijk bij de Unie zijn aangesloten, hun monitoringssysteem moeten aanpassen aan de richtlijnen. Het RIVM heeft de workshop in 2009 met het Deense Milieuonderzoeksinstituut (DMU), de Geologische Dienst voor Denemarken en Groenland (GEUS) en het LEI, onderdeel van Wageningen UR, georganiseerd. Aan deze tweede MonNO3- workshop namen twaalf landen uit Noordwest- en Midden-Europa deel. De workshop richtte zich vooral op de ontwikkelingen sinds 2003, het jaar dat de eerste MonNO3 workshop heeft plaatsgevonden. De tweede workshop heeft, net als de eerste, eraan bijgedragen dat landen kennis en informatie over het monitoren van effecten van het mestbeleid uitwisselen. De workshop stimuleerde bijvoorbeeld de discussie over voor- en nadelen van gebruikte benaderingen van de waterkwaliteitsmonitoring. Daarnaast was er aandacht voor het gebruik van de monitoringgegevens voor andere doeleinden dan de waterkwaliteitsmonitoring, bijvoorbeeld om maatregelen voor het mestbeleid te onderbouwen. Ten slotte stonden de deelnemers stil bij verbeteringen en uitbreidingen van meetnetten.
    • Eindrapport van de evaluatie van het LMM : Scenario's voor het programma vanaf 2011

      de Klijne A; Reijs JW; Fraters B; Hoop J; van Leeuwen TC; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMWUR-LEI, 2010-10-07)
      Het RIVM en het LEI hebben de manier waarop het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) is opgezet, geevalueerd. Op basis hiervan zijn vervolgens drie scenario's opgesteld om het LMM vanaf 2011 vorm te geven. Alle drie de scenario's bieden mogelijkheden om te bezuinigen. De mate waarin dat gebeurt, en de mate waarin wordt voldaan aan de eisen die de ministeries van VROM, LNV en VenW stellen aan het LMM, verschillen per scenario. Het LMM levert informatie over de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit die nodig is om te voldoen aan zowel Europese verplichtingen als de nationale beleidsbehoefte voor het Nederlandse mestbeleid. Aanleiding voor de evaluatie is de start van het zogeheten Vierde Nitraatrichtlijn Actieprogramma, waarin afspraken tussen Nederland en de Europese Commissie staan over de invulling van de Europese Nitraatrichtlijn. Daarnaast is voor Nederland een nieuwe derogatieperiode ingegaan, waarmee onder voorwaarden mag worden afgeweken van het maximum dat de Europese Nitraatrichtlijn aan het gebruik van dierlijke mest stelt. Het eerste scenario vult de monitoring van de landelijke trends die nodig zijn voor rapportageverplichtingen aan de Europese Commissie beperkt in. Bij dit scenario wordt juist uitgebreid voldaan aan de eisen vanuit nationaal beleid. Zo worden naast landelijke trends innovatieve bedrijven gevolgd en zijn er programma's om specifieke bedrijfsgroepen te monitoren. Het tweede scenario is omgekeerd: landelijke trends voor Brussel worden uitgebreider ingevuld, maar de nationale beleidsbehoefte komt beperkt aan bod. In het derde scenario zijn zowel de rapportageverplichting aan Brussel als de invulling van de nationale beleidsbehoefte beperkt ingevuld.
    • Integratie van het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit en het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid : Een verkenning van opties

      Buis E; Wattel-Koekkoek EJW; van Leeuwen TC; Reijs JW; Rutgers M; Fraters B; Boumans LJM; van der Hoek KW; CMM; mev (LEI, 2011-10-13)
      Het is mogelijk het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) en het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) te integreren, om de beschikbaarheid van data en de efficiency te vergroten. Het LMB onderzoekt de samenstelling van de bodem in Nederland voor tien combinaties van grondsoort en grondgebruik (categorieën), vooral op landbouwbedrijven. Het LMM onderzoekt de kwaliteit van het bovenste grondwater op landbouwbedrijven. Voorafgaand aan een beslissing over integratie moet echter een keuze gemaakt worden tussen de oorspronkelijke doelstellingen van het LMB. De ene is veranderingen in de bodemkwaliteit in de tijd volgen. De andere is verschillen in de bodemkwaliteit tussen categorieën onderzoeken en zo mogelijk verklaren. Alleen wanneer wordt gekozen voor de laatste doelstelling is het zinvol om de meetnetten samen te voegen. Dit blijkt uit onderzoek dat het RIVM met het LEI heeft verricht op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). Als de eerste doelstelling, het volgen van veranderingen in de tijd, als belangrijkste wordt gezien, wordt geadviseerd de meetnetten niet samen te voegen en daadwerkelijk op vaste plekken te bemonsteren. Veranderingen in de bedrijfsvoering worden dan niet meegenomen. De opzet van het meetnet dat daarvoor nodig is strookt namelijk niet met een systeem van vaste meetpunten. Uit het onderzoek is eveneens gebleken dat diverse landbouwbedrijven uit het LMB de afgelopen jaren zijn afgevallen en vervangen door een soortgelijk bedrijf. Ook zijn bedrijven binnen het LMB in de tijd veranderd van bedrijfsopzet en bedrijfsoppervlak. Daarnaast is de oorspronkelijke overlap met het LMM en het BIN afgenomen. Het BIN is het Bedrijven Informatie Net van het LEI dat actuele gegevens over de bedrijfsvoering levert.
    • Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie. Resultaten meetjaar 2007 in het derogatiemeetnet

      Zwart MH; Doornewaard GJ; Boumans LJM; van Leeuwen TC; Fraters B; Reijs JW; CMM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-05-04)
      Dit rapport geeft een overzicht van de bemestingspraktijk en de waterkwaliteit in 2007 op graslandbedrijven in Nederland die meer dierlijke mest mogen gebruiken dan in Europese regelgeving is aangegeven (derogatie). De gegevens uit dit onderzoek kunnen worden gebruikt om de gevolgen voor de waterkwaliteit te bepalen. De waterkwaliteit gemeten in 2007 geeft de gevolgen weer van de landbouwpraktijk in 2006, het eerste jaar dat de derogatie in de praktijk werd toegepast. De Europese Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten het gebruik van dierlijke mest te beperken tot een bepaald maximum. Een lidstaat kan de Europese Commissie vragen om onder voorwaarden van deze beperking af te wijken. Nederland heeft toestemming gekregen om van 2006 tot en met 2009 af te mogen wijken van de gestelde norm. Een van de voorwaarden is dat de Nederlandse overheid een monitoringnetwerk inricht en aan de Commissie jaarlijks rapporteert over de resultaten daarvan. Het RIVM en het LEI hebben in 2006 Nederland een monitoringnetwerk opgezet. Dit zogenoemde derogatiemeetnet meet de gevolgen voor de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit als landbouwbedrijven afwijken van de Europese gebruiksnorm voor dierlijke mest. Het meetnet omvat driehonderd graslandbedrijven. Het derogatiemeetnet is een onderdeel van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). Van iets minder dan driehonderd bedrijven is gerapporteerd doordat sommige achteraf geen derogatie toepasten of kregen.
    • Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid. LMM-jaarrapport 2003

      Wattel-Koekkoek EJW; Reijs JW; van Leeuwen TC; Doornewaard GJ; Fraters B; Swen HM; Boumans LJM; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-02-05)
      Het RIVM en het LEI hebben gegevens gebundeld over de bedrijfsvoering en de grondwaterkwaliteit van bedrijven die in 2003 voor het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) zijn bemonsterd. Uit de gegevens over de bedrijfsvoering blijkt dat de bemesting en nutrientenoverschotten op melkveebedrijven sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw eerst fors zijn gedaald en sinds 2000 zijn gestabiliseerd. Op akkerbouwbedrijven is een minder duidelijke trend zichtbaar. Op 42% van de onderzochte bedrijven is de nitraatconcentratie in het bovenste grondwater (recente neerslagoverschot) te hoger dan de Europese norm van 50 mg/l. De meeste van deze overschrijdingen zijn aangetroffen bij bedrijven in de zand/lossregio (53%). Bij bedrijven in de kleiregio zijn aanzienlijk minder overschrijdingen aangetoond (12%). In beide gevallen daalt de nitraatconcentratie wel sinds de jaren negentig. In de veenregio lagen alle metingen beneden de EU-norm. Een lagere nitraatconcentratie in het bovenste grondwater op landbouwbedrijven belast het milieu minder. Het LMM is opgezet om de kwaliteit van grondwater op landbouwbedrijven te beschrijven en verklaren in relatie tot milieuvervuiling, beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering. De grondwaterkwaliteit wordt bepaald door de hoeveelheid nutrienten (waaronder nitraat) in het bovenste grondwater te meten (net onder de 'wortelzone'). Metingen op dit punt geven weer welk deel van het nutrientenoverschot naar het grondwater is uitgespoeld. De metingen zijn verricht op de typen landbouwbedrijven die in Nederland het meest voorkomen (akkerbouw en melkvee) in drie hoofdgrondsoortregio's (zand/loss, klei en veen).
    • Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid. LMM-jaarrapport 2004

      Swen HM; Reijs JW; van Leeuwen TC; Doornewaard GJ; Fraters B; Wattel-Koekkoek EJW; Boumans LJM; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-07-23)
      Het RIVM en het LEI hebben gegevens gebundeld over de bedrijfsvoering en de grondwaterkwaliteit van bedrijven die in 2004 voor het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) zijn bemonsterd. Uit de gegevens over de bedrijfsvoering blijkt dat de bemesting en nutrientenoverschotten op melkveebedrijven sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw eerst fors zijn gedaald en sinds 2000 zijn gestabiliseerd. Op akkerbouwbedrijven is een minder duidelijke trend zichtbaar. Op 57% van de onderzochte bedrijven is de nitraatconcentratie in het bovenste grondwater (recente neerslagoverschot) hoger dan de Europese norm van 50 mg/l. De meeste van deze overschrijdingen zijn aangetroffen bij bedrijven in de zand/lossregio (67%). Bij bedrijven in de kleiregio en in de veenregio zijn aanzienlijk minder overschrijdingen aangetoond (respectievelijk 44% en 12%). Deze waarden zijn over de hele lijn hoger dan in 2003. De trend is echter wel dat de nitraatconcentratie sinds de jaren negentig daalt. Een lagere nitraatconcentratie in het grondwater op landbouwbedrijven belast het milieu minder. Het LMM is opgezet om de kwaliteit van grondwater op landbouwbedrijven te beschrijven en te verklaren in relatie tot milieuvervuiling, beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering. De grondwaterkwaliteit wordt bepaald door de hoeveelheid nutrienten (waaronder nitraat) in het bovenste grondwater te meten (net onder de 'wortelzone'). Metingen op dit niveau geven weer welk deel van het nutrientenoverschot naar het grondwater is uitgespoeld. De metingen zijn verricht op de typen landbouwbedrijven die in Nederland het meest voorkomen (akkerbouw en melkvee) in drie hoofdgrondsoortregio's (zand/loss, klei en veen).
    • Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid. LMM-jaarrapport 2005

      Swen HM; Goffau A de; Doornewaard GJ; van Leeuwen TC; Reijs JW; Fraters B; Wattel-Koekkoek EJW; Boumans LJM; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMLEI Wageningen UR, 2010-05-27)
      Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) volgt de bedrijfsvoering op landbouwbedrijven; het RIVM monitort op deze bedrijven de waterkwaliteit die door de bedrijfsvoering wordt beinvloed. Uit de monitoringgegevens blijkt dat de bemesting en nutrientenoverschotten op melkveebedrijven sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw eerst fors zijn gedaald en sinds 2000 zijn gestabiliseerd. Op akkerbouwbedrijven is een minder duidelijke trend zichtbaar. Ook daalt sinds de jaren negentig de nitraatconcentratie in het grondwater onder landbouwbedrijven. Dit is een positieve ontwikkeling, omdat een lagere nitraatconcentratie duidt op een lagere belasting van het milieu. Desalniettemin bleek in 2005 op 52 procent van de onderzochte bedrijven de nitraatconcentratie in het bovenste grondwater (recente neerslagoverschot) hoger te zijn dan de Europese norm van 50 milligram per liter. In 2004 varieerde de totale stikstofbemesting tussen combinaties van bedrijfstype en grondsoort van gemiddeld 188 tot 436 kilo per hectare en de fosforbemesting van 78 tot 115 kilo per hectare. Per saldo was de aanvoer van stikstof en fosfor in de bodem groter dan wat eruit verdwijnt. Het stikstofoverschot varieerde tussen combinaties van bedrijfstype en grondsoort van gemiddeld 115 tot 226 kilo per hectare. Voor fosfor lag dat tussen 24 en 40 kilo per hectare. De meeste overschrijdingen van de nitraatconcentratie in het grondwater zijn aangetroffen bij bedrijven in de zand/lossregio (68 procent). Bij bedrijven in de kleiregio en in de veenregio zijn aanzienlijk minder overschrijdingen aangetoond (respectievelijk 36 en 0 procent). Het totale aantal overschrijdingen in de zand/lossregio in 2005 is, in vergelijking met 2004, vrijwel gelijk gebleven. In de klei- en veenregio is in 2005 het aantal overschrijdingen gedaald ten opzichte van 2004. Het LMM is opgezet om de kwaliteit van het water op landbouwbedrijven te beschrijven en te verklaren in relatie tot beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering. De waterkwaliteit wordt bepaald door de hoeveelheid nutrienten (waaronder nitraat) te meten in het water dat uitspoelt uit de 'wortelzone' (bovenste meter van het grondwater, bodemvocht of drainwater) en in het slootwater. Metingen op dit punt geven weer welk deel van het nutrientenoverschot naar het grond- en oppervlaktewater is uitgespoeld. De metingen zijn verricht op de typen landbouwbedrijven die in Nederland het meeste voorkomen (akkerbouw, melkvee en hokdieren) in drie hoofdgrondsoortregio's (zand/loss, klei en veen).
    • Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid. Resultaten van de monitoring van waterkwaliteit en bemesting in meetjaar 2006 in het derogatiemeetnet

      Fraters B; Reijs JW; van Teeuwen TC; Boumans LJM; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMWUR-LEI, 2008-05-07)
      Dit rapport geeft een overzicht van de bemestingspraktijk en de waterkwaliteit in 2006 op graslandbedrijven die meer dierlijke mest mogen gebruiken dan in Europese regelgeving is aangegeven. De waterkwaliteit gemeten in 2006 is het gevolg van de bemestingspraktijk in eerdere jaren en geeft dus nog niet de gevolgen weer van de praktijk in 2006. De Europese Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten het gebruik van dierlijke mest te beperken tot een bepaald maximum. Een lidstaat kan de Europese Commissie vragen om onder voorwaarden van deze beperking af te wijken. Nederland heeft toestemming gekregen om van 2006 tot en met 2009 af te mogen wijken van de gestelde norm. Een van de voorwaarden is dat de Nederlandse overheid een monitoringnetwerk inricht en aan de Commissie jaarlijks rapporteert over de resultaten daarvan. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) hebben in 2006 in Nederland een monitoringnetwerk opgezet. Dit zogenaamde derogatiemeetnet meet de gevolgen voor de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit als landbouwbedrijven afwijken (derogatie) van de Europese gebruiksnorm voor dierlijke mest. Het meetnet omvat driehonderd graslandbedrijven. Het derogatiemeetnet is een onderdeel van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). In dit rapport worden de resultaten voor 2006, het eerste meetjaar, gepresenteerd. Voor 293 bedrijven waren gegevens over bemesting beschikbaar. De waterkwaliteitsmetingen zijn uitgevoerd op 202 bedrijven.
    • Minerals Policy Monitoring Programme. Results for 2006 on water quality and fertilisation practices within the framework of the derogation monitoring network

      Fraters B; Reijs JW; van Teeuwen TC; Boumans LJM; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMWUR-LEI, 2008-08-20)
      Dit rapport geeft een overzicht van de bemestingspraktijk en de waterkwaliteit in 2006 op graslandbedrijven die meer dierlijke mest mogen gebruiken dan in Europese regelgeving is aangegeven. De waterkwaliteit gemeten in 2006 is het gevolg van de bemestingspraktijk in eerdere jaren en geeft dus nog niet de gevolgen weer van de praktijk in 2006. De Europese Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten het gebruik van dierlijke mest te beperken tot een bepaald maximum. Een lidstaat kan de Europese Commissie vragen om onder voorwaarden van deze beperking af te wijken. Nederland heeft toestemming gekregen om van 2006 tot en met 2009 af te mogen wijken van de gestelde norm. Een van de voorwaarden is dat de Nederlandse overheid een monitoringnetwerk inricht en aan de Commissie jaarlijks rapporteert over de resultaten daarvan. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) hebben in 2006 in Nederland een monitoringnetwerk opgezet. Dit zogenaamde derogatiemeetnet meet de gevolgen voor de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit als landbouwbedrijven afwijken (derogatie) van de Europese gebruiksnorm voor dierlijke mest. Het meetnet omvat driehonderd graslandbedrijven. Het derogatiemeetnet is een onderdeel van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). In dit rapport worden de resultaten voor 2006, het eerste meetjaar, gepresenteerd. Voor 293 bedrijven waren gegevens over bemesting beschikbaar. De waterkwaliteitsmetingen zijn uitgevoerd op 202 bedrijven.
    • Opties voor een nitraatdieptemeetnet voor het meten van nitraat in de bovenste vijf meter van het grondwater : Technische uitwerking motie Koopmans van 22 april 2009

      Fraters B; Velthof GL; Broers HP; Groenendijk P; Boumans LJM; Reijs JW; van Elzakker BG; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMDeltaresAlterra (WUR)LEI Wageningen UR, 2010-09-09)
      Het is mogelijk een eventuele afname van de nitraatconcentratie in de bovenste vijf meter van het grondwater onder landbouw op zand- en dalgronden vast te stellen in een meetnet met 450 tot 1200 grondwaterputten (een nitraatdieptemeetnet). Het precieze aantal putten is afhankelijk van de nauwkeurigheid die het beleid vraagt en van de mogelijkheid om bij voldoende landbouwbedrijven te kunnen meten. Om te kunnen verklaren of de nitraatconcentratie al dan niet met de diepte afneemt, zijn behalve deze basismetingen uitgebreidere metingen nodig bij circa 75 tot 100 van deze putten. Dit blijkt uit onderzoek naar aanleiding van de motie-Koopmans van 22 april 2009. Deze motie verzoekt om, aanvullend op de huidige RIVM-metingen in de bovenste meter van het grondwater, de nitraatconcentraties in de tweede tot en met de vijfde meter te modelleren en te meten. Het onderzoek is uitgevoerd door het RIVM, het kennisinstituut Deltares en instituten van de Wageningen UR. Hiervoor zijn een aantal meetnetvarianten om een afname in de bovenste vijf meter van het grondwater vast te stellen onderling vergeleken. De meetnetvariant die het beste voldoet aan de gestelde eisen sluit aan bij de bestaande voorzieningen van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) en is in detail uitgewerkt. Het vergt een grote inspanning om een afname van de nitraatconcentratie met de diepte nauwkeurig met metingen aan te tonen, wat daardoor zeer kostbaar is. Het gebruik van een rekenmodel, op basis van beschikbare kennis en in combinatie met een gedetailleerde meetinspanning bij de 75 tot 100 putten, is aanmerkelijk goedkoper dan de uitgebreide meetnetvariant met 450 tot 1200 putten. Een dergelijk model is echter afhankelijk van aannamen en het beperkte aantal metingen is te laag om alleen op basis van de metingen conclusies te baseren. Het is de bedoeling de metingen in te zetten bij de uitwerking van het eerstkomende, vijfde Nitraatrichtlijn Actieprogramma, waarvoor de onderhandelingen met de Europese Unie medio 2012 aanvangen. De voorbereiding en inrichting van een nitraatdieptemeetnet, de eerste metingen, analyses en rapportage nemen echter circa tweeënhalf jaar in beslag. Hierdoor zijn de meetresultaten niet op tijd beschikbaar om het vijfde Actieprogramma te verbeteren of te onderbouwen. Dit betekent dat voor dat actieprogramma het rekenmodel moet worden ingezet.
    • Optimalisatie van het basismeetnet van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid : Studie naar bezuinigingsmogelijkheden

      Fraters B; Beijen BA; Brandsma GJ; van Rijswick HFMW; Reijs JW; Buis E; Hoogeveen MW; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMUniversiteit UtrechtDepartement RechtsgeleerdheidUniversiteit UtrechtUSBOLEI, 2012-02-21)
      Door te besparen op de uitgaven voor het basismeetnet van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) kan mogelijk niet aan de Europese rapportageverplichting worden voldaan. Door bezuinigingen kunnen namelijk de ontwikkelingen in de nitraatconcentratie in water op lange termijn onvoldoende in beeld worden gebracht. Hetzelfde geldt voor de relatie tussen de nitraatconcentratie en de bedrijfsvoering op landbouwbedrijven. Hierdoor wordt minder inzicht verkregen in de effecten van de landbouwpraktijk, en ontwikkelingen daarin, op de waterkwaliteit. Dit blijkt uit een studie die het RIVM met de Universiteit Utrecht en het LEI, onderdeel van Wageningen Universiteit en Research Centrum, heeft verricht in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Bezuinigingen: versoepeling verplichtingen derogatie nodig: Desalniettemin heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) gevraagd vier scenario's uit te werken die de gevolgen weergeven van een besparing van 25 tot 50 procent. Dergelijke bezuinigingen blijken alleen te realiseren als de verplichtingen die de Europese Commissie stelt aan het meetnet voor de derogatie, een onderdeel van het LMM, worden aangepast. Het is noodzakelijk om voor deze aanpassingen toestemming te krijgen van de Europese Commissie, wil Nederland gebruik blijven maken van een derogatie. Derogatie is een uitzonderingspositie waarbij tijdelijk meer dierlijke mest op het land mag worden gebruikt dan een Europese richtlijn (de Nitraatrichtlijn) maximaal toelaat. Gevolgen scenario's: In twee scenario's is gekozen voor een andere meetnetopzet dan het huidige LMM. Deze leveren de grootste besparingen op, maar leiden tot nieuwe meetreeksen waardoor de oude en nieuwe gegevens moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Hierdoor is het zicht op de langetermijnontwikkelingen onderbroken en kan daarover niet aan de Europese Commissie worden gerapporteerd. Aangezien landen elke vier jaar verplicht zijn een dergelijke rapportage aan te leveren, veroorzaken deze scenario's mogelijk juridische problemen. In de twee andere scenario's blijft de opzet van het LMM gehandhaafd, maar in uitgedunde vorm doordat op minder locaties of minder vaak wordt gemeten. De juridische problemen worden bij deze scenario's kleiner geacht omdat de meetreeksen niet worden onderbroken.
    • De uitspoeling van het stikstofoverschot naar grond- en oppervlaktewater op landbouwbedrijven

      Fraters B; Boumans LJM; van Leeuwen TC; Reijs JW; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMLEI, 2007-12-07)
      In deze studie is per grondsoort berekend in welke mate een stikstofoverschot bij bouwland en grasland uitspoelt naar het grond- en oppervlaktewater. De uitspoeling verschilt namelijk tussen grondsoorten en vormen van bodemgebruik. Bij bouwland op droge zandgrond spoelt negentig procent van het stikstofoverschot uit. Bij grasland op veengrond is dat slechts vijf procent. Een stikstofoverschot is het verschil tussen de aanvoer van stikstof, bijvoorbeeld via kunstmest en dierlijke mest, en de afvoer van stikstof, bijvoorbeeld bij de oogst van gewas. Van de drie grondsoorten, die in deze studie zijn onderzocht, neemt de uitspoeling af in de volgorde: zand - klei - veen. Bij de zandgronden is de uitspoeling het grootst bij droge gronden en het laagst bij natte gronden. De uitspoeling is bovendien bij bouwland groter dan bij grasland. Deze gegevens zijn belangrijk om te voorkomen dat door bemesting te veel stikstof uitspoelt naar grond- en oppervlaktewater. Volgens de Nitraatrichtlijn zijn alle lidstaten van de Europese Unie verplicht dit te voorkomen. Nederland heeft een stelsel van stikstofgebruiksnormen ontwikkeld waarmee zowel de totale stikstofbemesting als de stikstofbemesting met dierlijke mest wordt gereguleerd. Voor de akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lossgrond zijn voor de jaren 2008 en 2009 nog geen stikstofgebruiksnormen vastgesteld. Deze informatie zal door de Werkgroep Onderbouwing Gebruiksnormen worden gebruikt bij de afleiding van milieuverantwoorde gebruiksnormen voor het totale stikstofgebruik en het stikstofgebruik met dierlijke mest. Voor de studie zijn meetgegevens gebruik van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) van het RIVM en het LEI.
    • De uitspoeling van het stikstofoverschot naar grond- en oppervlaktewater op landbouwbedrijven : Herberekening van uitspoelfracties

      Fraters B; van Leeuwen TC; Hooijboer A; Hoogeveen MW; Boumans LJM; Reijs JW; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMLEI, 2012-08-30)
      Per grondsoort is berekend in welke mate een stikstofoverschot bij akkerland en grasland tussen 1991 en 2009 uitspoelde naar het grond- en oppervlaktewater. Het stikstofoverschot is het verschil tussen de hoeveelheid stikstof die op het land wordt aangevoerd door het gebruik van mest en kunstmest, en de hoeveelheid die met de oogst wordt afgevoerd. Deze hoeveelheid die in de bodem achterblijft kan uitspoelen naar grond- en oppervlaktewater. De mate waarin dat gebeurt blijkt te verschillen tussen grondsoorten en vormen van bodemgebruik. De resultaten van dit onderzoek verschillen nauwelijks van eerder onderzoek naar de mate van uitspoeling tussen 1991 en 2004. De resultaten worden gebruikt om met behulp van een model de gebruiksnormen voor het totale stikstofgebruik te bepalen die verantwoord zijn voor het milieu. Mate van uitspoeling stikstofoverschot verschilt tussen grondsoorten Van de drie grondsoorten die in deze studie zijn onderzocht, is de mate van uitspoeling in zandgronden het grootst, gevolgd door klei en ten slotte veen. Bij bouwland op droge zandgrond spoelt 90% van het stikstofoverschot uit. Bij natte zandgronden is dat percentage lager. Dat komt doordat de omstandigheden in de bodem gunstiger zijn om nitraatstikstof af te breken, zodat het niet in het grond- en oppervlaktewater terechtkomt. Bij grasland op veengrond is spoelt slechts 5% van het stikstofoverschot uit. Hier wordt nagenoeg alle nitraatstikstof afgebroken. Nieuwe stikstofnormen in 2014 Deze gegevens zijn belangrijk om te voorkomen dat door bemesting te veel stikstof uitspoelt naar grond- en oppervlaktewater. Volgens de Nitraatrichtlijn zijn alle lidstaten van de Europese Unie verplicht dit te voorkomen. Nederland heeft een stelsel van normen ontwikkeld om zowel de totale stikstofbemesting als de stikstofbemesting met dierlijke mest te reguleren. Deze gebruiksnormen worden elke vier jaar geëvalueerd; voor de periode 2014-2017 worden ze opnieuw vastgesteld. Voor de het onderzoek zijn meetgegevens gebruikt van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) van het RIVM en LEI, onderdeel van Wageningen Universiteit en Research Centrum.