• Aandachtstoffen in het Nederlandse milieubeleid - Overzicht 1994

      Janus JA; Hesse JM; Rikken MGJ; van den Berg R; Canton JH; de Bruijn JH; Deelen A; Denneman CAJ; Diederen HSMA; van Duijvenbooden W; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-11-30)
      In dit rapport wordt een overzicht gegeven van de stand van zaken met betrekking tot aandachtstoffen, dat wil zeggen, de stoffen die zijn opgenomen in de Regeling aandachtstoffen Wet milieugevaarlijke stoffen 1992 (Staatscourant 138, 21 juli 1992). De aandachtstoffen omvatten ook de stoffen die prioritair zijn in het Nederlandse milieubeleid. De belangrijkste doelstellingen van het rapport zijn de volgende: 1. het geven van een overzicht van het onderzoek dat reeds aan aandachtstoffen is verricht of wordt verricht ; 2. het sturen en prioriteren van nieuw uit te zetten onderzoek aan aandachtstoffen ; 3. het doen van aanbevelingen ten aanzien van de doorvoer van stoffen in het aandachtstoffenwerk en de afvoer van stoffen van de aandachtstoffenlijst. Voor wat betreft de tweede doelstelling is het rapport in de eerste plaats gericht op het onderzoek dat in opdracht van de Directie Stoffen, Veiligheid en Straling van het Directoraat-Generaal Milieubeheer wordt uitgezet, zoals onderzoek in het kader van de nationale lijn van het project Bestaande Stoffen, maar deze doelstelling moet zo breed mogelijk worden gezien. Het rapport geeft per aandachtstof of aandachtstoffengroep een overzicht van de belangrijkste gegevens ten aanzien van emissies, voorkomen in milieucompartimenten en voeding, de vigerende milieukwaliteitsdoelstellingen en -eisen, onderzoek (monitoring/meetprogramma's en overig onderzoek dat relevant is in het kader van het aandachtstoffenwerk) en van beleidsontwikkeling en beleidsmaatregelen. Voor wat betreft de milieukwaliteitsdoelstellingen en -eisen wordt zowel een overzicht gegeven van toxicologische advieswaarden (maximaal toelaatbare risiconiveaus en verwaarloosbare risiconiveaus) als van de beleidsmatig vastgestelde waarden (streef-, richt- en grenswaarden; interventiewaarden bodemsanering). Uitgaande van de MTR's respectievelijk VR's en zo recent mogelijke blootstellingsgegevens is een risicobeoordeling voor mens en milieu gemaakt. Op basis van de beschikbare gegevens, maar vooral vanuit het oogpunt van het mogelijke risico voor mens en milieu, is per stof een aanbeveling gedaan voor handhaving als (prioritaire) aandachtstof of voor afvoer van de stof van de aandachtstoffenlijst. Bij een aanbeveling voor handhaving wordt aangeven welke verdere activiteiten gewenst zijn, toegespitst op onderzoek dat relevant is voor de (verdere) risicobeoordeling of beleidsontwikkeling. Op basis van het concept-rapport is in oktober jl. het "Onderzoeksplan aandachtstoffen 1995" uitgebracht. Dit adviesrapport is als bijlage in het onderhavige rapport opgenomen. Een deel van de in het onderzoeksplan opgenomen concrete onderzoeksvoorstellen is op basis hiervan reeds opgenomen in de planning van het RIVM-programma voor 1995.<br>
    • Advies voor drempelwaarden

      Verweij W; Reijnders HFR; Prins HF; Boumans LJM; Janssen MPM; Moermond CTA; de Nijs ACM; Pieters BJ; Verbruggen EMJ; Zijp MC; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-08-20)
      Dit rapport bevat een advies aan het ministerie van VROM over de selectie van stoffen in grondwater waarvoor drempelwaarden moeten worden afgeleid. Daarnaast bevat het adviezen over een procedure voor die afleiding en over de hoogte van drempelwaarden. Drempelwaarden zijn kwaliteitsnormen die beogen de mens en ecosystemen te beschermen. De Europese Grondwaterrichtlijn schrijft voor dat lidstaten drempelwaarden voor grondwater vaststellen, uiterlijk in december 2008. Het RIVM adviseert drempelwaarden vast te stellen voor chloride, nikkel, arseen, cadmium en lood en voor de nutriknten (voedingsstoffen) stikstof en fosfaat. Deze laatste kunnen voor overbemesting van het oppervlaktewater zorgen. Voor nutrienten hangt de hoogte van de drempelwaarde af van de normen voor ecosystemen in water en op land die mede gevoed worden door grondwater. De mate van deze afhankelijkheid is belangrijke informatie voor de procedure, maar is niet voor heel Nederland bekend. Daardoor kan de uitgedachte procedure niet volledig worden uitgevoerd en is voor een behoudende benadering gekozen. Daarnaast bevat dit rapport berekeningen van wat er doorgaans in het grondwater aanwezig is (achtergrondniveaus). Drempelwaarden zijn in de gekozen procedure nooit strenger dan achtergrondniveaus. Om de informatie zo veel mogelijk per regio te kunnen specificeren, zijn de berekeningen van achtergrondniveaus en de afleiding van drempelwaarden per stof en per grondwaterlichaam uitgevoerd.
    • Afleiding maximumtemperatuurnorm goede ecologische toestand (GET) voor Nederlandse grote rivieren

      van der Grinten E; van Herpen F; van Wijnen H; Evers N; Wuijts S; Verweij W; LER; IMD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMRoyal Haskoning, 2007-12-19)
      Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert een maximumtemperatuurnorm voor de goede ecologische toestand in grote rivieren van 25 graden C. Voor het voorjaar is een lagere maximumtemperatuur vastgesteld, namelijk 20 graden C, om de voortplanting en groei van planten en dieren niet in gevaar te brengen. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) eist dat lidstaten hun natuurlijke oppervlaktewateren in een goede ecologische toestand (GET) brengen of houden. Dat is de vereiste situatie voor de aanwezigheid van planten- en diersoorten. De biologische normen voor GET zijn al eerder vastgelegd. Daarnaast moeten normen voor ondersteunende fysisch-chemische parameters worden vastgesteld, waaronder normen voor temperatuur. Deze norm was voor grote rivieren nog niet bepaald. De maximumtemperatuur in dit advies is lager dan de 28 graden C die vooralsnog in Nederland wordt aangehouden. Als basis van het advies zijn literatuurgegevens en meetgegevens gebruikt van macrofauna en vissen. Daarmee is uitgerekend bij welke temperatuur de grens ligt tussen een goede en een matige ecologische toestand. De KRW onderscheidt ook zogeheten beschermde gebieden die specifieke eisen stellen. Oppervlaktewater dat ingenomen wordt voor drinkwaterproductie mag niet warmer zijn dan 25 graden C. Het RIVM adviseert de maximale verhoging uit de Viswaterrichtlijn van 3 graden C voor karperachtigen en 1,5 graden C voor zalmachtigen intact te laten, maar adviseert nader onderzoek te doen naar de maximale verhoging. Ook andere kennishiaten zijn in kaart gebracht. De hier geadviseerde maximumtemperatuurnorm geldt voor de GET behorende bij natuurlijke wateren. Deze zal als basis gaan dienen voor het afleiden van een norm voor de niet-natuurlijke wateren (zoals de huidige Nederlandse grote rivieren).
    • Afleiding maximumtemperatuurnorm goede ecologische toestand (GET) voor Nederlandse grote rivieren

      van der Grinten E; van Herpen FCJ; van Wijnen HJ; Evers CHM; Wuijts S; Verweij W; LER (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-08-11)
      Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert een maximumtemperatuurnorm voor de goede ecologische toestand in grote rivieren van 25 graden C. Voor het voorjaar is een lagere adviesmaximumtemperatuur vastgesteld, namelijk 20 graden C, om de voortplanting en groei van planten en dieren niet in gevaar te brengen. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) eist dat lidstaten hun natuurlijke oppervlaktewateren in een goede ecologische toestand (GET) brengen of houden. Dat is de vereiste situatie voor de aanwezigheid van planten- en diersoorten. De biologische normen voor GET zijn al eerder vastgelegd. Daarnaast moeten normen voor ondersteunende fysisch-chemische parameters worden vastgesteld, waaronder voor temperatuur. Deze norm was voor grote rivieren nog niet bepaald. De maximumtemperatuur in dit advies is lager dan de 28 graden C die vooralsnog in Nederland wordt aangehouden. Als basis van het advies zijn literatuurgegevens en meetgegevens gebruikt van macrofauna en vissen. Daarmee is uitgerekend bij welke temperatuur de grens ligt tussen een goede en een matige ecologische toestand. De KRW onderscheidt ook zogeheten beschermde gebieden die specifieke eisen stellen. Oppervlaktewater dat ingenomen wordt voor drinkwaterproductie mag niet warmer zijn dan 25 graden C. Het RIVM adviseert de maximale verhoging uit de Viswaterrichtlijn van 3 graden C voor karperachtigen en 1,5 graden C voor zalmachtigen intact te laten (waarbij de 25 graden C niet overschreden mag worden), maar adviseert nader onderzoek te doen naar de maximale verhoging. Ook andere kennishiaten zijn in kaart gebracht. De hier geadviseerde maximumtemperatuurnorm geldt voor de GET behorende bij natuurlijke wateren. Daarmee zijn niet alle soorten beschermd, maar kunnen wel de KRW-doelen worden gehaald. De normafleiding voor niet-natuurlijke wateren wordt in dit rapport niet inhoudelijk behandeld, alleen procedureel.
    • Afweging tussen generieke en regionale eutrofieringsmaatregelen

      de Nijs ACM; Pieters BJ; van der Grinten E; Durand AM; Lieste R; Verweij W; LER (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-12-07)
      Om de waterkwaliteit te verbeteren moet Nederland het hoge gehalte aan voedingsstoffen in oppervlaktewater verlagen. Het RIVM biedt een afwegingskader om te kiezen voor landelijke en/of regionale maatregelen. Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht om kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater te verbeteren. Een groot probleem waar Nederland voor staat zijn de hoge concentraties voedingsstoffen (nutrienten) in het oppervlaktewater. Hierdoor worden heldere meren en sloten troebel. Waterplanten, snoek en stekelbaarsjes verdwijnen en sloten worden groen van de algen of verdwijnen onder een laag kroos. Om de nutrientconcentraties te verlagen kan Nederland diverse maatregelen nemen, zoals het verwijderen van kroos, het uitzetten van roofvis, het stimuleren van fosfaatvrije vaatwasmiddelen of het aanscherpen van het mestbeleid. Sommige van deze maatregelen kunnen het beste landelijk worden doorgevoerd terwijl andere maatregelen sterk afhangen van de regionale situatie. In het algemeen neemt het Rijk landelijke maatregelen, terwijl gemeentes, provincies, waterschappen of gebiedsbeheerders voor de regionale maatregelen zorgen. In opdracht van VROM heeft het RIVM een afwegingskader ontwikkeld om een keuze te maken in landelijke en regionale maatregelen. Hieruit blijkt dat maatregelen die de directe emissies van nutrienten naar bodem of water reduceren, het beste landelijk zijn toe te passen, zoals fosfaatvrije vaatwasmiddelen en het mestbeleid. Maatregelen die de indirecte belasting van het oppervlaktewater verminderen of de ecologische effecten van nutrienten beperken, zijn veelal het beste regionaal toe te passen, zoals kroos verwijderen en roofvis uitzetten. Voor de meeste maatregelen werkt het afwegingskader goed, zo blijkt uit toetsing door onafhankelijke experts.
    • Antenne drinkwater 2012 : Informatie en ontwikkelingen

      van der Aa NGFM; van de Veerdonk PAM; Moermond CTA; Rutjes SA; Schalk JAC; Smit CE; Tangena BH; van de Ven BM; Versteegh JFM; Verweij W; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMORG-ID BV organisatie- en beleidsontwikkelingKiwa NV, 2013-04-23)
      Het RIVM inventariseert jaarlijks ontwikkelingen die belangrijk zijn voor het toekomstig drinkwaterbeleid en het toezicht daarop. De ontwikkelingen worden in vier thema's onderverdeeld: microbiologie, microverontreinigingen, drinkwaterbronnen en drinkwaterinfrastructuur. Hierbinnen zijn aandachtspunten benoemd die voor het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) relevant zijn voor de ontwikkeling van het drinkwaterbeleid en het toezicht. Dit rapport geeft tevens een overzicht van de RIVM-rapporten die in 2011 en 2012 zijn uitgebracht en relevant zijn voor het drinkwaterbeleid. Aandachtspunten voor drinkwaterbeleid Bij het thema microbiologie is een van de aandachtspunten meer inzicht te krijgen in mogelijke bronnen van legionellabesmettingen. Voorbeelden zijn drinkwaterinstallaties en koeltorens, maar ook regenwaterplassen, waterzuiveringsinstallaties en ruitenwisservloeistof. Meer bekendheid over het aandeel van de diverse bronnen kan helpen om het preventiebeleid voor legionella verder vorm te geven. Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, biociden en diergeneesmiddelen in de landbouw en stedelijke omgeving kan de drinkwaterbronnen belasten en mogelijk extra zuiveringskosten met zich meebrengen. Een aandachtspunt bij het thema microverontreinigingen is daarom internationale afstemming over inperking van het gebruik van dergelijke middelen. Dat geldt ook voor de implementatie van nieuwe beoordelingstechnieken voor deze stoffen. Een van de aandachtspunten bij het thema drinkwaterbronnen is de voorbereiding van zoetwaterstrategieën voor de toekomst. Door klimaatverandering kan de kwaliteit van het oppervlaktewater rond 2050 namelijk zonder extra maatregelen zodanig zijn verslechterd dat het ongeschikt is om er drinkwater van te bereiden. Zo kunnen in tijden van droogte de concentraties van vervuilende stoffen in het oppervlaktewater dermate stijgen dat normen overschreden raken. Bij het thema drinkwaterinfrastructuur ten slotte lopen de investeringen in het landelijk drinkwaternet achter ten opzichte van het gewenste niveau. De overheid kan de aandacht hiervoor vergroten door vervangingsinvesteringen als criterium mee te nemen bij de onderlinge vergelijking van de prestaties van de drinkwaterbedrijven (benchmark). Dit kan inzicht geven in hoeverre de drinkwaterbedrijven zijn voorbereid op de opgaven van de toekomst.
    • Beoordeling van de grondwatertoestand op basis van de Kaderrichtlijn Water

      Lieste R; Witte JPM; de Nijs ACM; Aggenbach CJS; Pieters BJ; Runhaar J; Verweij W; LER (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMKiwa Water Research, 2007-12-07)
      De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde komt. Het grondwater moet daarbij niet alleen aan zijn eigen doelstellingen voldoen, voldoende water van goede kwaliteit, maar ook aan de doelstellingen van de ecosystemen die door kwellend grondwater worden beinvloed. Het grondwater mag geen negatieve invloed hebben op de bijbehorende oppervlaktewateren en grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen. In dit rapport wordt een beoordelingsmethode voorgesteld om vast te stellen wanneer de toestand van het grondwater niet voldoet aan de doelstellingen van de bijbehorende aquatische en terrestrische ecosystemen. Deze beoordeling gaat enerzijds uit van de doelstellingen voor de bijbehorende oppervlaktewateren en de grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen en anderzijds van de beschikbare meetgegevens over de toestand van het oppervlaktewater, het terrestrisch systeem en het grondwater. Waarschijnlijk zal de grondwatertoestand door verdroging en de uitspoeling van bijvoorbeeld nutrienten, bestrijdingsmiddelen en zware metalen in een aantal gebieden niet voldoen aan de doelstellingen voor het oppervlaktewater en de terrestrische ecosystemen. Het al in gang gezette mestbeleid, verdrogingbeleid en de KRW zelf zullen een deel van de problemen oplossen. Daarnaast geeft het rapport voor een groot aantal landschaptypen met een grote natuurbehoudswaarde een overzicht van de ecohydrologische relaties en potentiele bedreigingen door aantasting van het grondwaterlichaam.
    • Berekening van risico&apos;s van metalen als onderdeel van de pT-toets

      Verweij W; Struijs J; de Groot A; Collombon M; LER (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-11-02)
    • Bijwerken van de karakterisering van grondwaterlichamen

      Zijp MC; de Nijs ACM; Reijnders HFR; Verweij W; Wuijts S; LER; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-02-22)
      Verwachten we dat de milieudoelstellingen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) worden gehaald? Om de zes jaar staat deze vraag centraal tijdens het bijwerken van de karakterisering van waterlichamen. Hoe deze vraag kan worden beantwoord voor grondwaterlichamen is uitgewerkt in dit rapport. Het bijwerken van de karakterisering bestaat uit diverse acties, die verschillende partijen vaak samen dienen uit te voeren. Bijvoorbeeld provincies en waterbeheerders dienen samen te onderzoeken of er chemische stoffen via het grondwater de oppervlaktewaterkwaliteit negatief beïnvloeden. In dit rapport staat wat, wanneer, waarom, door welke partijen moet worden gedaan om het bijwerken van de karakterisering adequaat uit te voeren.
    • Definitierapport graadmeters drink- en industriewatervoorziening in de Milieubalans/Milieuverkenning

      Mulschlegel JHC; Hrubec J; Kragt FJ; Medema GJ; Versteegh JFM; Verweij W; LWD; LWL (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-11-30)
      Bij de voorbereiding, de onderbouwing en de toetsing van de effectiviteit van het Nederlandse milieubeleid is er behoefte aan een goede informatievoorziening. De informatie moet daarvoor beleidsrelevant, leesbaar en zo mogelijk kwantitatief en beknopt zijn. Het RIVM heeft de opdracht vanaf 1995 jaarlijks een Milieubalans (MB) en vierjaarlijks een Milieuverkenning (MV) uit te brengen. In deze rapporten zullen op diverse plaatsen aspecten van de drink- en industriewatervoorziening (DIV) aan de orde komen. In dit Definitierapport Graadmeters DIV in de MB en MV worden primair op basis van een tiental overwegingen, alsmede argumenten vanuit de sector DIV de doelvariabelen of graadmeters gekozen waarmee de toestand en ontwikkeling met betrekking tot de DIV periodiek op kwantitatieve wijze kan worden uitgedrukt. Deze graadmeters worden ontwikkeld voor de functie "Drink- en Industriewatervoorziening" en tevens voor de doelgroep "Drink- en Industriewatervoorziening" ten behoeve van de Milieubalans en de Milieuverkenningen. Gekozen is voor een aantal (typen) graadmeters binnen de aspecten milieukwaliteit, milieudruk en volksgezondheid. Het betreft "kwaliteit bronnen", "waterwinning", "zuiveringskosten", "milieueffecten", "kwaliteit ruwwater" en "kwaliteit drinkwater". Daarnaast is een graadmeter "waterverbruik" opgenomen die de relatie met het aspect maatschappelijke ontwikkelingen representeert. Voor het realiseren van de graadmeters zijn van verleden, heden en toekomst gegevens nodig. Nagegaan is welke gegevens, waar, hoe en door wie gemeten worden en met welke modellen of methodieken prognoses tot stand komen. In veel gevallen zal aggregatie van grote hoeveelheden informatie moeten plaatsvinden om tot een rationele invulling van een graadmeter te komen. De daarbij gevolgde werkwijze is geschetst.<br>
    • Description of the default climate scenario for impact projects in NRP-II

      Verweij W; Viner D; NOP (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2001-02-23)
      The Dutch National Research Programme on Climate Change (NRP) is funding strategic research on climate change. One of the central research themes focuses on potential impacts of climate change. In general, results of impact projects may differ markedly, depending on input of scenario data for future climate. To make the results of NRP impact projects comparable, common climate scenario data had to be used. The chosen scenario, HadCM2GSal, came from the UK LINK-project which supplies data from the Hadley Centre to the impact community. This report describes the HadCM2GSal-scenario used for this purpose and lists the data delivered to the impact projects.<br>
    • Drempelwaarden in grondwater: voor welke stoffen?

      Verweij W; Reijnders HFR; LER; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-12-05)
      Threshold values for groundwater are mandatory for the (European) Water Framework Directive. No European procedures will be given for substances for which threshold values have to be established, nor for the level of threshold values. This report contains recommendations for the criteria that will be applied to select substances to derive threshold values. The RIVM recommends to establish threshold values for substances for groundwater dependant ecosystems that are significantly damaged. Besides the RIVM recommends to establish threshold values for substances that are expected to have concentrations above the drinking water standard. Also provisional recommendations are given for the substance selection. For groundwater dependant ecosystems nitrogen, phosphate and chloride are selected. For drinking water nickel and arsenic are selected. When new data becomes available this provisional recommendation is updated. The level of the threshold value will be dealt with in a forthcoming report.
    • Drempelwaarden in grondwater: voor welke stoffen?

      Verweij W; Reijnders HFR; LER; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-12-05)
      Drempelwaarden voor grondwater zijn verplicht door de (Europese) Kaderrichtlijn Water. Er komen geen Europese voorschriften voor de stoffen waarvoor drempelwaarden moeten worden vastgesteld, noch voor de hoogte van drempelwaarden. Dit rapport bevat adviezen welke criteria zouden moeten worden toegepast om stoffen te selecteren voor het afleiden van een drempelwaarde. Het RIVM adviseert om drempelwaarden vast te stellen voor stoffen waar grondwaterafhankelijke ecosystemen schade door ondervinden. Daarnaast beveelt het RIVM aan drempelwaarden vast te stellen voor stoffen die in grondwater boven de drinkwaternorm dreigen uit te komen. Ook worden voorlopige adviezen gegeven voor de stofkeuze. Voor grondwaterafhankelijke ecosystemen zijn dat stikstof, fosfaat en chloride. Voor de drinkwaterfunctie zijn dat nikkel en arseen; dit advies is echter gebaseerd op gegevens die nog moeten worden geactualiseerd. De hoogte van de drempelwaarden komt in een vervolgrapport aan bod.
    • Exoten in oppervlaktewater : Effecten op zoetwaterecosystemen en een beleidsanalyse

      Steenbergen E; Schouten AJ; van der Grinten E; Verweij W; LER; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-08-09)
      Het RIVM heeft geïnventariseerd welke effecten zogeheten exoten kunnen hebben op de flora en fauna van de Nederlandse zoete oppervlaktewateren. Exoten zijn niet-inheemse planten en dieren die door menselijk handelen in Nederland zijn terechtgekomen. Het merendeel is niet schadelijk, maar sommige kunnen een bedreiging vormen voor inheemse soorten. Zo kunnen inheemse soorten in de knel komen of verdwijnen door de komst van exoten. Hoewel deze verstorende invloed wordt erkend, wordt deze te weinig in ogenschouw genomen bij maatregelen die vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn ingesteld om de flora en fauna te verbeteren In het onderzoek staat eveneens beschreven welk internationaal en nationaal beleid is vastgesteld om schade door exoten te voorkomen en ze zonodig te bestrijden. Internationaal is er al veel beleid opgesteld, bijvoorbeeld om de biodiversiteit te beschermen of om plagen in de land- en tuinbouw te voorkomen. Vaak is dat beleid niet bindend. Nationaal is ook beleid vastgesteld. Doorgaans is dat beleid ingegeven door deelbelangen, bijvoorbeeld om de biodiversiteit te beschermen of om plagen in de land- en tuinbouw te voorkomen. Het RIVM beveelt daarom aan de regie te verbeteren op het signaleren en zonodig bestrijden van exoten. Dat kan bijvoorbeeld door deze bij één coordinerende instantie te leggen.
    • Fysisch-chemische parameters en biobeschikbaarheid in oppervlaktewater : Punten van aandacht voor de AMvB

      Vonk JA; van der Grinten E; van Wijnen HJ; Vos JH; Lukacs S; Verweij W; LER (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-10-30)
      Volgens het RIVM zijn normen voor de fysisch-chemische parameters voor oppervlaktewater verschillend gepresenteerd in rapporten van kennisinstituten. Het instituut heeft deze verschillen in kaart gebracht voor de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) over oppervlaktewater. In deze AMvB wordt verwezen naar het document Referenties en maatlatten. De normen hierin moeten voor fysisch-chemische parameters overeenkomen met gepubliceerde rapporten over normen en de interpretatie ervan. De AMvB staat gepland voor najaar 2008. In het verlengde hiervan is de onderbouwing van de temperatuurnorm uit de Viswaterrichtlijn uitgezocht. Ook is bekeken welke aanvullende eisen er vanuit de Natura 2000-gebieden worden gesteld aan de temperatuur voor beschermde vissoorten in deze gebieden. De maximumtemperaturen waarbij deze vissoorten nog kunnen voorkomen, blijken binnen de KRW-normen te vallen. Ten slotte blijkt de toxiciteit van metalen nog niet volledig te kunnen worden ingeschat, omdat het vaak niet mogelijk is rekening te houden met de zogeheten biobeschikbaarheid. Dit is de fractie van vervuilende metalen die schadelijk is voor dieren en planten. Het is namelijk nog niet van alle metalen bekend hoe deze biobeschikbaarheid kan worden berekend.
    • Gegevensbehoefte Drinkwater voor de KRW : WFD Monitoring requirements for drinking water

      Wuijts S; Reijnders HFR; Verweij W; Zijp MC; LER; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-05-07)
      De Europese Kaderrichtlijn Water bevat onder andere doelstellingen voor de waterkwaliteit bij winningen voor drinkwater. Het RIVM heeft onderzocht welke informatie nodig is om te kunnen rapporteren of deze doelstellingen zijn behaald. Hiervoor is geïnventariseerd welke informatie al wordt verzameld op grond van de Drinkwaterwet en welke informatie voor de KRW nog ontbreekt. De monitoring voor de Drinkwaterwet is vooral gericht op de kwaliteit van het drinkwater zelf, en geeft een globaal beeld van de gebruikte grondwaterkwaliteit. De informatiebehoefte van de KRW over de grondwaterkwaliteit bij winningen is echter veel specifieker. De bevindingen zijn besproken met vertegenwoordigers van het Rijk, provincies en drinkwaterbedrijven. Meer nadruk op karakteriseringsfase KRW-cyclus: De KRW beoordeelt de waterkwaliteit van winningen in cycli van zes jaar die telkens uit twee beoordelingsmomenten bestaat: de karakterisering en de toestandbeoordeling. Tijdens de karakterisering onderzoekt de regio waar de winning zich bevindt (provincies, waterbeheerders) of de doelstellingen op de gestelde termijn worden behaald. Als dit niet het geval is, worden maatregelen getroffen. De eerdere beoordeling van winningen was daarvoor echter te globaal. Om kwaliteitsproblemen goed in kaart te kunnen brengen moet alle beschikbare en relevante informatie worden gebruikt. Hiervoor kan bijvoorbeeld de risicoanalyse worden gebruikt die wordt uitgevoerd voor de zogeheten gebiedsdossiers bij winningen. In gebiedsdossiers worden de komende jaren de risico's voor de waterkwaliteit bij alle winningen voor drinkwater in Nederland in beeld gebracht om effectieve beschermingsmaatregelen te kunnen treffen. Gebiedsdossiers maken hiermee meer deel uit van het karakteriseringsproces. Focus bij toestandbeoordeling KRW op risicostoffen: Bij de toestandbeoordeling wordt getoetst of de doelstellingen zijn behaald. Hierbij ligt juist de focus op de stoffen die een risico vormen voor het grondwaterlichaam en de verschillende functies daarin (waaronder de drinkwaterfunctie). In deze fase kan worden volstaan met de kwaliteitsinformatie over het totaal uit de putten gewonnen water en het geproduceerde drinkwater (REWAB-database).
    • Geochemistry of some rare earth elements in groundwater, Vierlingsbeek, the Netherlands

      Janssen RPT; Verweij W; Versteegh JFM; LWD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-08-31)
      Speciation calculations were carried out on groundwater samples to shed more light on the chemical processes of rare earth elements (REE). These samples were taken from seven boreholes at several depths near the drinking water pumping station, Vierlingsbeek, The Netherlands. Complexation and precipitation reactions including inorganic and dissolved organic carbon (DOC) compounds, were taken into account. The REE speciation showed REE3+, REE(SO4)+, REE(CO3)+ and REE(DOC) to be the major species. Dissolution of REE-enriched solid phases probably does not account for the observed REEs in groundwater. This may be due to desorption of REEs on metal hydroxides. Multiple linear regression showed pH to be by far the most significant groundwater characteristic contributing to the variation in REE concentrations. Regression equations including only pH were derived to predict REE concentrations in groundwater.
    • Geochemistry of some rare earth elements in groundwater, Vierlingsbeek, the Netherlands

      Janssen RPT; Verweij W; Versteegh JFM; LWD (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-08-31)
      In de nabijheid van het drinkwaterpompstation Vierlingsbeek zijn uit zeven boorputten grondwatermonsters op verschillende diepten genomen. Speciatieberekeningen zijn uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de chemische processen van zeldzame aarden (REE). Bij de modellering is rekening gehouden met complexatie en precipitatieprocessen van opgeloste organische koolstof (DOC) en anorganische verbindingen. Uit de speciatieberekeningen bleek dat REE3+, REE(SO4)+, REE(CO3)+ en REE(DOC) de belangrijkste species zijn. De aanwezigheid van de REE's in het grondwater wordt waarschijnlijk niet veroorzaakt door het in oplossing gaan van REE-bevattende vaste fasen, maar mogelijk door desorptie van REE's aan metaalhydroxiden. Via multiple lineaire regressie is aangetoond dat de pH verreweg de meest significante grondwaterkarakteristiek is welke de variatie in REE concentraties bepaalt. Regressievergelijkingen zijn afgeleid enkel op grond van de pH, waarmee REE concentraties in grondwater kunnen worden voorspeld. Voor de praktijk van de drinkwatervoorziening betekent dit dat pH-metingen (liefst in waarnemingsputten) een gemakkelijke en redelijk betrouwbare indicator vormen voor de concentratie zeldzame aarden.<br>
    • Gezondheid en veiligheid in de Omgevingswet : Doelen, normen en afwegingen bij de kwaliteit van de leefomgeving. Hoofdrapport

      Roels JM; Verweij W; van Engelen JGM; Maas RJM; Lebret E; Houthuijs DJM; Wezenbeek JM; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-01-08)
      Bij dit rapport is een bijlagenrapport verschenen In 2018 moet de nieuwe Omgevingswet van kracht worden. Deze stelselherziening brengt bestaande regels over beheer en gebruik van de leefomgeving bij elkaar om de besluitvorming over projecten in de leefomgeving te vereenvoudigen en verbeteren. Ook normen voor de kwaliteit van de leefomgeving vallen onder de stelselherziening. In de ondersteuning van dit proces heeft het RIVM een groot aantal milieunormen op een rij gezet en de normen geëvalueerd. Daarbij is gelet op hoe de normen zich tot elkaar verhouden, hoe goed ze zijn onderbouwd en hoe ze uitpakken in de praktijk. De nadruk lag op normen voor de doelen gericht op gezondheid en veiligheid. In Nederland geldt als uitgangspunt dat onnodige belasting van de omgevingskwaliteit moet worden vermeden. Mens en milieu worden tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte gezondheids- en milieurisico's beschermd. In de afgelopen decennia is het dankzij deze uitgangspunten, en door gebruik te maken van normen, gelukt om ons land op veel terreinen schoner, gezonder en veiliger te maken. Wel blijkt dat het geheel van normen ingewikkeld is. Er kan niet snel inzichtelijk worden gemaakt hoe de normen eraan bijdragen dat deze doelen worden behaald. Dit komt enerzijds omdat er geen eenduidig praktijkgericht beeld is van wat we onder gezondheid en veiligheid verstaan. Anderzijds doordat normen op uiteenlopende manieren zijn bepaald en op verschillende manieren worden gebruikt. De normen houden bovendien geen rekening met een opeenstapeling van risico's, terwijl die zich in de praktijk wel voordoet In aanvulling op de normen is een 'indicator' in ontwikkeling bij het RIVM, waarmee wel combinaties van effecten van meerdere leefomgevingsfactoren op ziekte en sterfte in beeld kunnen worden gebracht, zoals luchtvervuiling en geluidbelasting. Met deze indicator kunnen burgers en bestuurders keuzes maken over de inrichting van hun gebied. Tot slot geldt dat morele dimensies van invloed zijn op afwegingen over onzekere, complexe of omstreden risicoproblemen waarbij schadelijke effecten worden vermoed, zoals de ondergrondse opslag van CO2, toepassing van nieuwe technologie of boren naar schaliegas. Bij de besluitvorming over deze vraagstukken moet worden omgegaan met onzekerheid doordat eenduidige wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt. Morele dimensies, die dan van invloed zijn op de besluitvorming, zijn bijvoorbeeld vrijwilligheid (wordt een gezondheidsbedreiging aan burgers opgelegd of is sprake van een eigen keuze?) en billijkheid (worden de lusten en de lasten eerlijk verdeeld?). In deze gevallen is het van belang dat de overheid tijdig de dialoog over mogelijke morele dimensies met belanghebbenden aangaat. Dit rapport reikt hulpmiddelen aan die deze dialoog ondersteunen.
    • Gezondheid en veiligheid in de Omgevingswet : Ratio en onderbouwing huidige normen omgevings-kwaliteit. Bijlagenrapport

      Roels JM; Verweij W; van Engelen JGM; Maas RJM; Lebret E; Houthuijs DJM; Wezenbeek JM; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-01-08)
      Dit bijlagenrapport behoort bij het rapport 'Gezondheid en veiligheid in de Omgevingswet. Doelen, normen en afwegingen bij de kwaliteit van de leefomgeving' (RIVM-rapport 2014-0138, Roels et al., 2014). Het zet relevante aspecten in de afleiding en onderbouwing van een aantal belangrijke normen voor de omgevingskwaliteit en fysieke veiligheid op een rij. Voor vijftien normenkaders is beschreven welke normen er zijn, waarvoor ze worden gebruikt, wat het beschermingsdoel is en hoe de norm is onderbouwd. Ook wordt ingegaan op de historie van de normen, wat belangrijke verbeteringen zouden zijn en wat de relatie is tussen gezondheid of fysieke veiligheid en de huidige norm. De beschreven normenkaders zijn: oppervlaktewater, zwemwater, bronnen voor drinkwater (oppervlaktewater en grondwater), lucht, bodem, grondwater (vanuit nationaal en vanuit Europees kader), geluid, geur (van bedrijfsmatige activiteiten en van veehouderijen), externe veiligheid, ontplofbare stoffen, vuurwerk, waterveiligheid en luchtvaart. Elk hoofdstuk is op dezelfde manier opgebouwd, zodat overeenkomstige informatie in dezelfde paragraaf is terug te vinden. Elk hoofdstuk eindigt met de literatuuropgave van het betreffende hoofdstuk. De paragrafen zijn: 1. Welke normen zijn er? 2. Wat is het doel van de norm? 3. Wat is het beschermingsdoel van de norm? 4. Hoe is de norm onderbouwd? 5. Wat is de historie van de norm? 6. Wat zouden belangrijke verbeteringen zijn in de onderbouwing? 7. Humane gezondheid of fysieke veiligheid in relatie tot de huidige norm.