• De bijdrage van een kassencomplex aan de stikstofdioxideconcentratie

      Wesseling JP; Sauter FJ; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-02-26)
      Op verzoek van het ministerie van VROM heeft het RIVM de gebiedsgemiddelde bijdrage van een of meerdere kassen aan de stikstofdioxideconcentratie in het jaar 2007 vastgesteld. Voor een enkele kas ter grootte van 2 ha is de lokale concentratiebijdrage volgens nieuwe wetgeving zodanig dat de kas net niet 'in betekende mate' bijdraagt aan de lokale luchtkwaliteit. Het ministerie heeft er voor gekozen om de concentratiebijdrage voor twee bedrijfsgroottes te laten bepalen: een kas van 2 ha groot en een kas van 3 ha groot. De kenmerken van de kassen zijn door het ministerie vastgesteld. In het kader van wettelijke toetsing is middeling van de concentraties over een gebied van 250x250 m2 relevant. Voor gebruik binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit zijn de bijdrage in een gebied van 1x1 km2 van belang. Op basis van berekeningen van TNO heeft het RIVM de gebiedsgemiddelde concentraties bepaald. De resultaten van de studie kunnen worden gebruikt in de invulling van het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' dat het ministerie van VROM aan het opzetten is.
    • Elemental Carbon (EC) concentrations in the Netherlands

      Wesseling JP; van der Swaluw E; Hoogerbrugge R; Velders GJM; de Vries WJ; van den Elshout S; Ameling M; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-02-20)
      Roet kan worden gebruikt als een indicator voor gezondheidseffecten van luchtverontreiniging als gevolg van verkeer. Tot nu toe worden daar meestal de twee maten voor fijnstof (PM10 en PM2,5) voor gebruikt. Dit geeft echter een onvolledig beeld. Daarom zijn (voor het eerst) de roetconcentraties op alle adressen in heel Nederland in kaart gebracht. Informatie over roetconcentraties kan helpen keuzes te maken voor (verkeers)maatregelen die de luchtkwaliteit lokaal verbeteren. Verkeer stoot relatief veel roet uit. De hoeveelheid roet nabij drukke verkeerswegen is dan ook relatief hoog. Voor roet is er geen grenswaarde, zoals voor fijnstof en stikstofdioxide. Door uitbreiding van de roetmonitoring in Nederland zal naar verwachting in 2015 een nog meer gedetailleerde roetkaart opgesteld kunnen worden. Het RIVM heeft, in samenwerking met de Milieudienst Rijnmond DCMR, de roetkaart in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) gemaakt.
    • Geinterpoleerde meteorologie voor SRM-1: toepassing in 2007

      Mooibroek D; Wesseling JP; LVM (2009-03-27)
      Met ingang van 2008 wordt kennis van meteorologie op een nieuwe manier gebruikt om de luchtkwaliteit in stedelijk gebied te berekenen. Hierdoor zal de berekende luchtkwaliteit in straten beter aansluiten bij de realiteit. In 2007 heeft het RIVM een nieuwe methodiek voorgesteld om de Standaard Reken Methode 1 (SRM-1) te verbeteren. Recentelijk heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) deze methodiek geaccepteerd. In dit rapport wordt de methodiek concreet uitgewerkt. Lokale overheden gebruiken de wettelijk voorgeschreven SRM-1, ook bekend als het CAR II-model, om de luchtkwaliteit in stedelijk gebied te berekenen. De nieuwe methodiek is nauwkeuriger omdat hij gegevens over windsnelheden van meerdere meetpunten gebruikt. Bovendien maakt het gebruik van zogeheten geinterpoleerde windvelden, die de lokale situatie beter weergeven. Tot 2008 maakte SRM-1 gebruik van jaargemiddelde gegevens voor de windsnelheid die alleen per regio beschikbaar waren. Hierdoor ontstonden onder meer aan de regiogrenzen 'sprongen' in de berekende bijdragen van verkeer aan concentraties van vervuilende stoffen.
    • Gemeten en berekende (NO2) concentraties in 2010 en 2011 : Een test van de standaardrekenmethoden 1 en 2

      Wesseling JP; van Velze K; Hoogerbrugge R; Nguyen L; Beijk R; Ferreira JA; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-04-26)
      Concentraties van stikstofdioxiden in de lucht die langs wegen zijn berekend, liggen in 2010 en 2011 gemiddeld dicht bij concentraties die daar zijn gemeten. Gemiddeld verschillen de berekende concentraties minder dan één microgram per kubieke meter van de gemeten waarden. Daarmee voldoen de rekenmethoden voor de luchtkwaliteit ruimschoots aan de eisen die de Europese commissie stelt. Overigens kennen zowel metingen als berekeningen onzekerheden van enkele microgrammen. Hoewel het mogelijk is om met berekeningen en metingen de luchtkwaliteit goed in beeld te krijgen en te beoordelen, is het van belang de onzekerheden te onderkennen. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM, dat op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is uitgevoerd. Hieruit blijkt ook dat de invloed van bomen op de concentraties in straten nauwkeuriger kan worden gemodelleerd, zodat de resultaten beter overeenkomen met de gemeten waarden. Het RIVM stelt voor hoe de rekenmethode voor stedelijk gebied hiervoor kan worden aangepast. Voor het onderzoek zijn op ruim 400 locaties metingen van stikstofdioxideconcentraties in 2010 en 2011 vergeleken met de resultaten van de Nederlandse standaardrekenmethoden voor luchtkwaliteit op diezelfde locaties. Voor fijn stof zijn minder metingen beschikbaar. Voor zover gegevens beschikbaar zijn, voldoen de berekende concentraties ook hiervoor aan de kwaliteitseisen. Het RIVM beoordeelt elk jaar of de resultaten van de standaardrekenmethoden, zoals omschreven in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit, overeenkomen met metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). De belangstelling voor de kwaliteit van de rekenmethoden is toegenomen sinds de overheid in 2009 het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) als verbeterprogramma voor de luchtkwaliteit heeft ingesteld. Een goed rekenmodel is een voorwaarde om de voortgang van het NSL te monitoren. Voor de input bij de berekeningen is NSL afhankelijk van partners in het programma. Op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is het onderzoek gereviewd door de Universiteit Wageningen en het Belgische VITO. Volgens deze reviews voldoen de analyses aan een hoge wetenschappelijke standaard. De conclusies in het rapport vinden de reviewers logisch en correct.
    • Gezondheid in de IJmond : Monitoring medicijngebruik in relatie tot luchtkwaliteit

      Ameling CB; Breugelmans ORP; Fischer PH; Houthuijs DJM; Marra M; Velders GJM; Wesseling JP; van Wiechen CMAG; M&G; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2014-01-22)
      In 2011 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu besloten periodiek te onderzoeken of de luchtkwaliteit in de IJmond de gezondheid van bewoners beïnvloedt. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het RIVM en GGD Kennemerland. Het RIVM onderzoekt het medicatiegebruik; GGD Kennemerland verwerkt namens de gemeenten in de regio de gegevens van de lokale gezondheidsmonitor. Het RIVM-onderzoek heeft geen verband gevonden tussen de blootstelling aan luchtverontreiniging afkomstig van Tata Steel en het gebruik van bloeddrukverlagende medicatie door volwassenen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van luchtwegmedicatie door volwassenen en jongeren. Andere lokale bronnen, waaronder verkeer, zijn mogelijk wel van invloed op dit medicijngebruik. Dit eerste onderzoek betrof de periode 2006-2010. De daaropvolgende jaren worden ook nog onderzocht. Aanleiding voor het onderzoek zijn zorgen van omwonenden over luchtverontreiniging afkomstig van Tata Steel (voorheen Corus en Hoogovens). In 2009 heeft het RIVM de samenhang tussen emissies, lokale milieukwaliteit en de gezondheid van bewoners onderzocht. Daaruit bleek dat de bijdrage van Tata Steel aan de fijnstofniveaus in de lucht zou kunnen leiden tot een lichte verhoging van gezondheidsklachten. Ook werd gekeken naar de mate waarin verschillende vormen van kanker in de regio voorkomen. Het bleek dat er zich in de IJmond relatief meer gevallen van longkanker voordoen, maar het is niet mogelijk om deze zonder meer aan de uitstoot van Tata Steel toe te schrijven. In het vervolgtraject wordt gemonitord in welke mate de maatregelen die Tata Steel heeft genomen om de uitstoot van fijn stof terug te dringen invloed hebben op de gezondheid van de bewoners.
    • Kalibratie van het programma CAR II aan de hand van metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM

      Wesseling JP; Sauter FJ; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-07-20)
      Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat met het programma CAR II berekende concentraties systematisch te hoog zijn. Toepassing van een nieuwe ijking van het model verbetert de overeenkomst tussen de berekende en gemeten concentratieniveaus sterk. Lokale overheden gebruiken het model CAR II (Calculation of Air pollution from Road traffic) voor de berekening van de luchtkwaliteit in verkeersbelaste situaties. Sinds begin 2007 wordt hierbij gerekend met nieuwe emissiefactoren voor wegverkeer welke voor verschillende stoffen aanmerkelijk hoger zijn dan eerder het geval was. Gebruik van deze nieuwe emissies leidde tot grote verschillen tussen berekende en gemeten concentraties. Het RIVM heeft in opdracht van het ministerie van VROM een nieuwe ijking van het programma CAR II uitgevoerd. Op basis van door gemeenten aangeleverde verkeersgegevens zijn voor de jaren 2003 tot en met 2006 berekeningen met CAR II uitgevoerd in de straten waar meetstations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM staan. De resultaten van de berekeningen voor stikstof(di)oxide, koolmonoxide en fijn stof zijn vervolgens vergeleken met metingen in de straten over dezelfde periode. Uit de vergelijking blijkt dat de berekende concentratiebijdragen met 0.62 moeten worden vermenigvuldigd voor een goede overeenkomst met de gemeten waarden. Omdat de in CAR II gebruikte emissiefactoren in 2007 ook zijn aangepast veranderen de netto berekende concentratieniveaus in de straten slechts beperkt ten opzichte van de afgelopen jaren. Na toepassing van de nieuwe ijking zijn de berekende stikstofdioxide- en fijnstofconcentraties gemiddeld 0.4 en 0.7 mug/m3 (microgram per kubieke meter) hoger dan de gemeten concentraties. Na toepassing van de nieuwe ijking zijn de berekende stikstofdioxide- en fijnstofconcentraties gemiddeld 0.4 en 0.7 mug/m3 (microgram per kubieke meter) hoger dan de gemeten concentraties.
    • Measuring protocol wind tunnels : Air Quality. Version july 2013

      Wesseling JP; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2013-11-17)
    • Meteorologie in CAR II

      Mooibroek D; Wesseling JP; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-12-18)
      Het RIVM heeft een verfijnde methodiek ontwikkeld en getest waarmee het CAR II-model nauwkeurigere gegevens over de luchtkwaliteit rond straten kan berekenen. Door de oorspronkelijke rekenmethode aan te passen komen de resultaten beter overeen met de metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) van het RIVM. Lokale overheden gebruiken CAR II, dat staat voor Calculation of Air pollution from Road traffic, sinds 2002. Momenteel rekent CAR II met gegevens voor de jaargemiddelde windsnelheid in een aantal regio's waarin Nederland is opgedeeld. Verschillen tussen deze regiowaarden kunnen aanzienlijk zijn, waardoor de resultaten van de concentratieberekeningen op grensvlakken tussen regio's circa twintig procent kunnen verschillen. Hierdoor is het lastig berekeningen te maken voor straten die op grensvlakken tussen regio's liggen. Bovendien komt het glijdende verloop van de jaargemiddelde windsnelheid binnen regio's niet tot uiting. De voorgestelde nieuwe methodiek is nauwkeuriger omdat hij gegevens over windsnelheden van meer meetpunten gebruikt. Bovendien is de regio-indeling vervangen door een zogeheten geinterpoleerd windveld, waardoor de lokale situatie beter wordt weergegeven.
    • Meteorologie voor standaard rekenmethoden in 2008

      Mooibroek D; Nguyen PL; Wesseling JP; CMM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-08-12)
    • Monitoringsrapportage NSL 2013 : Stand van zaken Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

      van Zanten MC; van Alphen A; Wesseling JP; Mooibroek D; Nguyen PL; Groot Wassink H; Verbeek C; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMRijkswaterstaat Leefomgeving/InfoMil, 2013-12-18)
      Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is sinds 2009 van kracht. Het heeft tot doel de luchtkwaliteit te verbeteren ten behoeve van de volksgezondheid en tegelijkertijd ook ruimte te bieden voor bouwprojecten en infrastructuur. In het NSL werken de Rijksoverheid en decentrale overheden samen om te zorgen dat Nederland tijdig aan de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide voldoet. Om de voortgang te volgen en tijdig eventuele extra maatregelen te kunnen nemen, is aan het NSL een monitoringsprogramma verbonden. De monitoring is neergelegd bij Bureau Monitoring, en wordt uitgevoerd door het RIVM en Kenniscentrum InfoMil. Concentraties gedaald, overschrijdingen hardnekkig Uit het monitoringsprogramma blijkt dat de gemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide waar de bevolking aan wordt blootgesteld de afgelopen jaren zijn gedaald. In het grootste deel van Nederland liggen de concentraties onder de grenswaarden. Wel blijft in sommige gebieden, voor beide stoffen, sprake van een beperkt aantal hardnekkige overschrijdingen. Zo worden de grenswaarden voor fijn stof bij veehouderijen en langs wegen in gebieden met intensieve veehouderij of industrie lokaal overschreden. Hierdoor is Nederland er niet in geslaagd om in 2012 overal aan de Europese norm voor fijn stof te voldoen; 2012 is het eerste volledige jaar waarvoor deze norm geldt. Wat stikstofdioxide betreft moet Nederland in 2015 aan de grenswaarden voldoen. Daarvoor worden eveneens nog overschrijdingen berekend, vooral op binnenstedelijke wegen in de Randstad met veel verkeer. Onzekerheden en risico's Verder liggen de berekende concentraties fijn stof en stikstofdioxide op veel locaties maar net onder de grenswaarde. Dit maakt het aantal overschrijdingen gevoelig voor onzekerheden in de berekeningen en voor een geringe stijging van de concentraties. Als die gevoeligheden in de berekeningen worden ingecalculeerd, kan het aantal toetspunten met overschrijdingen van stikstofdioxide in 2015 tot tien keer hoger uitvallen dan onder de huidige aannames is berekend. Kwaliteit lokale invoergegevens Uit een steekproef blijkt dat de meeste gegevens voor de monitoring conform de wettelijke voorschriften zijn ingevoerd. Er zijn wel aandachtspunten: vooral daar waar wegbeheerders geen overschrijdingen verwachten, worden gegevens minder vaak aan verbeterde inzichten aangepast en soms minder zorgvuldig ingevoerd. Daardoor bieden de monitoringsresultaten in deze gebieden mogelijk geen representatief beeld van de luchtkwaliteit.
    • Monitoringsrapportage NSL 2015 : Stand van zaken National Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

      van Zanten MC; Berkhout JPJ; Wesseling JP; Mooibroek D; Nguyen PL; Groot Wassink H; Sanders A; ILG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-12-11)
      Concentraties gedaald, lokale overschrijdingen blijven De concentraties fijn stof en stikstofdioxide zijn in 2014 licht gedaald. Voor beide stoffen bedraagt de afname in de voorgaande vijf jaar bijna 20 procent. In de prognose voor 2020 blijft stikstofdioxide verder dalen terwijl voor fijn stof de daling stagneert. In het grootste deel van Nederland liggen de berekende concentraties fijn stof en stikstofdioxide onder de Europese normen, maar in enkele gebieden worden ze overschreden. Fijn stof is lokaal nog te hoog in gebieden met intensieve veehouderij of industrie. Stikstofdioxide overschrijdt de norm met name op een beperkt aantal binnenstedelijke locaties in de Randstad met veel verkeer. Deze overschrijdingen zijn hardnekkig, ze nemen maar langzaam af. In 20 van de 393 Nederlandse gemeenten worden de normen voor fijn stof overschreden. Hierdoor is Nederland er in 2014 nog niet in geslaagd om overal aan de norm voor fijn stof te voldoen. Hier had halverwege 2011 aan moeten worden voldaan. Wat stikstofdioxide betreft behoort Nederland in 2015 aan de norm te voldoen. Bovenstaande blijkt uit de monitoring van het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL). De monitoring brengt de luchtvervuilende stoffen fijn stof en stikstofdioxide in beeld waaraan de bevolking wordt blootgesteld. Lagere concentraties van deze stoffen verbeteren de volksgezondheid, óók wanneer ze al onder de Europese grenswaarden liggen. Onzekerheden en risico's De kwaliteit van de invoergegevens is de laatste jaren sterk verbeterd. Deze data vormen de basis van de berekeningen voor het NSL en worden door de verantwoordelijke overheden aangeleverd. Aandacht voor de kwaliteit blijft van belang om een betrouwbaar beeld te kunnen geven van de luchtkwaliteit. De concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen op veel locaties dicht bij de grenswaarde. Hierdoor is het aantal overschrijdingen gevoelig voor onzekerheden in de berekeningen en kunnen geringe stijgingen van de concentraties het aantal overschrijdingen sterk beïnvloeden. Het NSL is in 2009 gestart. In 2016 zal de monitoringsrapportage verschijnen met daarin de definitieve resultaten over het jaar 2015.
    • Monitoringsrapportage NSL 2016 : Stand van zaken Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

      van Zanten MC; Berkhout JPJ; Wesseling JP; Mooibroek D; Nguyen PL; Groot Wassink H; Sanders A; LKG; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-11-08)
      Concentraties gedaald, lokale overschrijdingen blijven In het grootste deel van Nederland liggen de berekende concentraties fijn stof en stikstofdioxide onder de Europese normen. De norm voor stikstofdioxide wordt nog overschreden in een aantal drukke straten in stadscentra, vooral in Amsterdam en Rotterdam. In 2015 moest Nederland voor het eerst voldoen aan de norm voor stikstofdioxide, en dat is dus niet overal gehaald. De gemiddelde concentraties stikstofdioxide dalen wel, en die trend zal naar verwachting tot 2020 doorzetten. De norm voor fijn stof wordt in 13 van de 390 gemeenten overschreden. Vooral in gebieden met intensieve veehouderij of industrie zijn de concentraties te hoog. De gemiddelde concentraties fijn stof zijn in 2015 gedaald, maar deze daling lijkt de komende jaren te stagneren. Nederland had halverwege 2011 al overal aan de norm voor fijn stof moeten voldoen. Dit blijkt uit de monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De NSL-monitoringsrapportage brengt de luchtvervuilende stoffen fijn stof en stikstofdioxide in beeld waaraan de bevolking wordt blootgesteld. Lagere concentraties van deze stoffen verbeteren de volksgezondheid, ook wanneer ze al onder de Europese grenswaarden liggen. Het NSL is van kracht sinds 1 augustus 2009 en loopt tot 1 januari 2017. Het voornemen is om het NSL te verlengen tot de Omgevingswet ingaat. Onzekerheden en risico's Verantwoordelijke overheden leveren invoergegevens aan die de basis vormen van de berekeningen voor het NSL. De kwaliteit van de invoergegevens is de laatste jaren sterk verbeterd. Aandacht voor de kwaliteit blijft van belang om een betrouwbaar beeld te kunnen geven van de luchtkwaliteit. De concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen op veel locaties dicht bij de grenswaarde. Hierdoor is het aantal overschrijdingen gevoelig voor onzekerheden in de berekeningen. Geringe stijgingen van de concentraties kunnen het aantal overschrijdingen sterk beïnvloeden.
    • De ontwikkeling van de fractie door wegverkeer uitgestoten NO2 in Nederland

      Mooibroek D; Wesseling JP; CMM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2010-04-01)
      Tussen 2000 en 2007 is in Nederland de gemiddelde fractie stikstofdioxide (NO2) die wegverkeer direct uitstoot verdubbeld. In 2007 bestond gemiddeld 14 procent van de stikstofoxiden (NOx) die voertuigen uitstoten uit stikstofdioxide. In 2000 bedroeg deze fractie grofweg 7 procent. De nu gemeten uitstoot van stikstofdioxide komt redelijk goed overeen met de waarde die het ministerie van VROM ter beschikking stelt voor luchtkwaliteitberekeningen. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM in opdracht van het ministerie van VROM. Hiervoor zijn meetgegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) gebruikt. Twee belangrijke oorzaken van deze toename zijn het gestegen percentage dieselmotoren in het wegverkeer, die meer directe stikstofdioxide uitstoten dan benzinemotoren, en het toenemende gebruik van oxidatiekatalysatoren bij dieselmotoren. Locaties waar gemiddeld veel nieuwere voertuigen rijden, zoals op snelwegen, laten hierdoor een hogere uitstoot zien dan locaties waar veel oudere voertuigen rijden, zoals in stedelijke gebieden.
    • PM10: Validatie en equivalentie 2006

      Beijk R; Hoogerbrugge R; Hafkenscheid TL; van Arkel FT; Stefess GC; van der Meulen A; Wesseling JP; Sauter FJ; Albers RAW; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-03-19)
      In het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) wordt op diverse locaties in Nederland fijnstof (PM10) concentraties gemeten. Om de kwaliteit van deze metingen te waarborgen zijn in 2006 een tweetal grote activiteiten ondernomen. Als eerste zijn de procedures, meetconfiguraties en instellingen in het meetnet grondig doorgelicht. De bevindingen van de doorlichting van het meetnet hebben geleid tot een hervalidatie. Het effect van deze hervalidatie op de metingen is gering, maar heeft wel geleid tot een vermindering van de meetonzekerheid. De tweede activiteit is het uitgevoerde equivalentieonderzoek. In dit onderzoek is de gelijkwaardigheid tussen de automatische PM10-metingen in het LML en de door de EU voorgeschreven referentiemethode aangetoond. Aan de hand van dit onderzoek is voor de PM10-metingen een nieuwe en nauwkeurigere kalibratie bepaald zodat niet langer de interim kalibratiefactor van de EU toegepast hoeft te worden. Het aantonen van de equivalentie tussen de automatische meetmethode en de referentiemeetmethode is volledig gebaseerd op de aanbevelingen die de Clean Air For Europe (CAFE) steering group begin 2006 heeft vastgesteld zodat Nederland geheel conform de Europese voorschriften werkt. In het equivalentieonderzoek zijn kalibratiefuncties voor verschillende apparaattypen voor regionale en stedelijke locaties bepaald. De consequentie voor de jaargemiddelden van regionale stations na 2003, die gebruikt zijn voor de Generieke Concentraties voor Nederland (GCN-kaarten) in 2006, is een daling van minder dan 1 mug/m3. Met de hervalidatie van meetdata en de resultaten van het equivalentieonderzoek zijn onzekerheden in de PM10-metingen verkleind en voldoen de metingen aan de gestelde kwaliteitseisen.
    • Second opinion luchtkwaliteitsmetingen rondom vliegbasis Geilenkirchen

      Groot GM de; Wesseling JP; IMG; CMM (2009-10-01)
      Abstract niet beschikbaar
    • Trends in PM10 en NO2 concentraties in Nederland tot en met 2010 : Gezamenlijke trendanalyse van RIVM, DCMR, GGD Amsterdam

      Hoogerbrugge R; Nguyen PL; Wesseling JP; Snijder A; Stokkermans Y; van der Zee S; Visser J; CMM; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMDCMRGGD Amsterdam, 2012-06-12)
      De concentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) in de lucht in Nederland zijn tussen 1993 en 2010 gemiddeld gestaag gedaald. Dit blijkt uit de eerste gezamenlijke trendanalyse van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en de meetnetten van de GGD Amsterdam en de DCMR Milieudienst Rijnmond. Hiervoor zijn de gemeten concentraties van de drie meetnetten gecombineerd en geanalyseerd gedurende drie perioden: van 1993 tot en met 2010, van 1999 tot en met 2010 en van 2004 tot en met 2010. Fijn stof: Voor PM10 daalt de concentratie sinds 1993 met gemiddeld 0,7 microgram per kubieke meter per jaar. In 2010 is op geen van de meetlocaties de grenswaarde voor het jaar- en daggemiddelde overschreden. Volgens deze trend is de verwachting dat in de toekomst op de meetlocaties wordt voldaan aan de Europese grenswaarden. Uitzonderingen zijn jaren waarin zich ongunstige weersomstandigheden voordoen voor de fijnstofconcentraties in de lucht. Dat er geen gemeten overschrijdingen zijn, betekent echter niet automatisch dat lokaal overal in Nederland aan de grenswaarden zal worden voldaan. Met behulp van berekeningen, zoals die worden uitgevoerd in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), wordt op veel meer locaties dan het beperkte aantal meetlocaties een toetsing aan de grenswaarde uitgevoerd. Stikstofdioxide: Ook voor de concentratie stikstofdioxide is in de gehele onderzochte periode een gestage daling zichtbaar. Stikstofdioxide is een deel van de concentratie stikstofoxiden (NOX), die bestaat uit de som van NO en NO2. Deze concentratie stikstofdioxide (NO2) is minder afgenomen dan de gemeten concentratie stikstofoxiden (NOX). Waarschijnlijk komt dit doordat de fractie NO2 in de uitstoot van het wegverkeer is toegenomen. Als de trend in de gemeten concentraties met dezelfde snelheid doorgaat, is niet zeker of in 2015 op alle plaatsen aan de grenswaarde voor stikstofdioxide wordt voldaan. Daarvoor is een sterkere afname nodig dan tot nog toe is opgetreden.
    • Een vergelijking tussen met CAR II versie 5.0 berekende concentraties en metingen van het LML

      Wesseling JP; Mooibroek D; van Pul WAJ; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-07-05)
      Lokale overheden gebruiken het model CAR II (Calculation of Air pollution from Road traffic) voor de berekening van de luchtkwaliteit in verkeersbelaste situaties. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat de berekende stikstofdioxide en fijn stof concentraties redelijk goed overeen komen met metingen. De berekende concentraties zijn gemiddeld enkele microgrammen per kubieke meter hoger respectievelijk lager dan de gemeten stikstofdioxide en fijn stof concentraties. Op basis van door gemeenten zelf aangeleverde verkeersgegevens zijn voor de jaren 2003, 2004 en 2005 berekeningen met CAR II, versie 5.0, uitgevoerd in de straten waar meetstations van het van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM staan. De resultaten van de berekeningen voor stikstofdioxide en fijn stof zijn vervolgens vergeleken met metingen in de straten over dezelfde periode. De berekende stikstofdioxide concentraties zijn gemiddeld ruim twee microgram per kubieke meter hoger dan de gemeten concentraties. De berekende fijn stof concentraties zijn gemiddeld iets lager dan de gemeten concentraties. Er is voor fijn stof een grotere spreiding in de geconstateerde verschillen dan voor stikstofdioxide het geval is. De resultaten van CAR II voldoen voor de jaargemiddelde concentratie van zowel stikstofdioxide als fijn stof aan de in de wet gestelde eisen voor de nauwkeurigheid van de bepaling van jaargemiddelde concentraties. In hoeverre de resultaten van de uitgevoerde vergelijking een garantie zijn voor de betrouwbaarheid en/of de toepasbaarheid van CAR voor toekomstige jaren is moeilijk te zeggen. Het is niet onmogelijk dat verschillende bouwstenen in de huidige CAR onvolkomenheden bevatten die elkaar nu (deels) compenseren.