• The National Immunisation Programme in the Netherlands. Developments in 2007

      van der Avoort HGAM; Bakker WAM; Berkhof J; van Binnendijk RS; Boot HJ; van Duynhoven YTHP; Erkens CGM; de Graaf TW; de Greeff SC; Hahne SJM; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-07-15)
      Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) in Nederland is effectief en veilig. Surveillance en onderzoek zijn van belang om te beoordelen of aanpassing nodig is. Dit rapport geeft een overzicht van alle relevante ontwikkelingen in 2007 van beschikbaarheid van vaccins, vaccineffectiviteit, bijwerkingen, ziektelast, gezondheidseconomische aspecten en internationale perspectieven die relevant zijn voor het RVP. In 2007 bleef het RVP ongewijzigd, uitgezonderd de DKTP (difterie, kinkhoest, tetanus, polio) boostervaccinatie voor vierjarigen waarvoor twee vaccins van verschillende fabrikanten zijn gebruikt. De meeste van de huidige ziekten die met het RVP worden bestreden zijn onder controle door de nationale vaccinatiegraad die over het algemeen boven 95% ligt. Na de introductie van pneumokokkenvaccinatie in 2006 is deze ziekte bij kinderen onder de twee jaar al iets minder vaak gevonden. Het rapport beschrijft diverse plannen om het RVP te verbeteren. Zo wordt onderzocht wat de effectiefste manier is om jonge kinderen te beschermen die nog niet zijn ingeent tegen kinkhoest. Ook wordt overwogen om de leeftijd van de tweede BMR-prik (bof, mazelen, rubella) te verlagen. Een ander onderzoek kijkt naar de frequentie van de pneumokokkenvaccinatie (twee tegenover drie keer bij zuigelingen, gevolgd door een booster op de leeftijd van 11 maanden). De Gezondheidsraad beraadt zich in 2008 over de wenselijkheid universeel tegen hepatitis B te vaccineren. Ook beraadt zij zich over de introductie in het RVP van vaccinatie tegen humaan papillomavirus (HPV) voor meisjes tegen baarmoederhalskanker, rotavirus en varicella (waterpokken) en herpes zoster (gordelroos). In dit rapport staan enkele aanbevelingen voor surveillance en onderzoek naar deze ziekten. Daarnaast geeft het aanbevelingen voor hepatitis A (kosteneffectiviteitanalyse voor routinevaccinatie), tuberculose en influenza (behoud van vaccinatie voor een selecte groep), meningokokken B (onderzoek naar dalende trend) en respiratoir syncytiaal virus (vaccinontwikkeling).
    • The national immunisation programme in the Netherlands: current status and potential future developments

      Abbink F; Al MJ; Berbers GAM; van Binnendijk RS; Boot HJ; van Duynhoven YTHP; van Gageldonk-Lafeber AB; de Greeff SC; Kimman TG; Meijer LA; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-07-05)
      Het Rijksvaccinatieprogramma in Nederland is zeer effectief en veilig. Om het succes en de effectiviteit van het vaccinatieprogramma te vergroten, is vaccinatie van andere (leeftijds)groepen aan te bevelen. Uitbreiding van het programma met nieuwe doelziekten kan voor een aantal ziekten aanzienlijke gezondheidswinst opleveren. De ziekten waartegen wordt gevaccineerd zijn grotendeels onder controle, maar bewaking van de effectiviteit van het programma is van groot belang. Handhaven van de hoge vaccinatiegraad is essentieel om terugkeer van de ziekten te voorkomen. Vaccinatie van (jong) volwassenen nu (kinkhoest) of in de toekomst (bof, mazelen, rodehond, hepatitis B) zal verder verbetering kunnen geven. Ook andere vaccinatiestrategieen verdienen aandacht, zoals vaccinatie van pasgeborenen of aanstaande ouders. De vervanging van het huidige difterie, tetanus, poliomyelitis, hele-cel kinkhoest en Haemophilus influenzae vaccin (DKTP/Hib) door een combinatievaccin met een a-cellulaire kinkhoestcomponent (DKATP/Hib) ingevoerd begin 2005 moet nauwkeurig worden gemonitored, zowel voor kinkhoest als de overige vaccincomponenten. Het Rijksvaccinatieprogramma kan met vaccins tegen andere ziekten uitgebreid worden. Pneumokokken-vaccinatie van kinderen levert belangrijke gezondheidswinst op. De wenselijkheid om waterpokken-vaccinatie te introduceren - mogelijk in een combinatievaccin met bof, mazelen en rodehond - moet bestudeerd worden. Als tegen meningokokken B, respiratoir syncytieel virus en humaan papillomavirus effectieve en veilige vaccins op de markt komen, is uitbreiding van het vaccinatieprogramma naar verwachting raadzaam. Dit geldt (nog) niet (of in mindere mate) voor de al beschikbare vaccins tegen influenza, hepatitis A en tuberculose. Voor deze ziekten is continuering van het huidige beleid nodig met mogelijke verlaging van de leeftijd voor influenzavaccinatie van 65 jaar naar 50 jaar. De wenselijkheid van vaccinatie van kinderen tegen influenza is een punt voor nader onderzoek, evenals pneumokokken-vaccinatie van ouderen. Vaccinatie tegen herpes simplex virus-2 en rotavirus is nog niet mogelijk. Vaccinatie levert naar verwachting relatief beperkte gezondheidswinst op voor herpes simplex virus-2. Als een rotavirus vaccin beschikbaar komt is een kosten-effectiviteitsanalyse aangewezen.
    • Nethmap 2015: Consumption of antimicrobial agents and antimicrobial resistance among medically important bacteria in the Netherlands / MARAN 2015: Monitoring of antimicrobial resistance and antibiotic usage in animals in the Netherlands in 2014

      de Greeff SC; Mouton JW; ZIA; I&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMStichting Werkgroep Antibiotica Beleid SWAB, 2015-06-22)
      Het NethMap/MARAN-rapport is samengesteld door Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB), Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM, Central Veterinary Institute (CVI), onderdeel van Wageningen UR, de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) en de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa). NethMap verschijnt dit jaar voor de dertiende keer. Het is de vierde keer dat deze humane gegevens uit de NethMap gezamenlijk worden gepresenteerd met de veterinaire gegevens uit MARAN. MARAN monitort gebruik van en resistentie tegen antibiotica in de dierensector al sinds 1998. part 1: Nethmap 2015 pag 1-116 part 2: MARAN 2015 pag 1-72
    • NethMap 2016: Consumption of antimicrobial agents and antimicrobial resistance among medically important bacteria in the Netherlands in 2015 / MARAN 2016: Monitoring of antimicrobial resistance and antibiotic usage in animals in the Netherlands in 2015

      de Greeff SC; Mouton JW; Schoffelen AF; ZIA; I&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMStichting Werkgroep Antibiotica Beleid SWAB, 2016-06-30)
      Wereldwijd neemt het aantal bacteriën dat resistent is tegen antibiotica toe. In Nederland is van de meeste bacteriën die in resistente vorm bij mensen is aangetroffen, het aantal de afgelopen jaren stabiel gebleven. Toch is er reden voor zorg. Het gebruik van antibiotica neemt langzaam toe. Ook zijn sommige resistente bacteriën, zoals Klebsiella, die resistent zijn voor 'laatste redmiddel-antibiotica' (carbapenems), in 2015 iets vaker aangetroffen, onder andere door een 'uitbraak' in een zorginstelling. <br>Gezonde mensen hebben daar geen last van, maar kwetsbare mensen kunnen er ziek van worden.<br>Verder blijken steeds meer bacteriën die bij mensen infecties kunnen veroorzaken, resistent tegen de antibiotica die als laatste redmiddel gebruikt worden. Dat betekent dat de keuze voor een antibioticum dat goed werkt steeds moeilijker wordt.<br> <br>Om de ontwikkeling van resistentie tegen te gaan, moet het antibioticagebruik beter op de individuele patiënt en de infectie worden afgestemd. Daarnaast is het van belang dat zorgverleners zorgvuldig de hygiëne- en infectiepreventiemaatregelen naleven om te voorkomen dat resistente bacteriën zich verspreiden. Dankzij deze maatregelen is bijvoorbeeld het aantal MRSA-bacteriën in ziekenhuizen in de afgelopen jaren laag gebleven. Deze 'ziekenhuisbacterie' wordt overgedragen via direct huidcontact, vooral via handen en is ongevoelig voor veel soorten antibiotica.<br> <br>Het gebruik van antibiotica in Nederland die via de huisarts zijn verstrekt, is marginaal toegenomen (met ongeveer 1 procent ten opzichte van het voorgaande jaar). In Nederlandse ziekenhuizen is het totale gebruik eveneens licht gestegen (4-5 procent). Het gebruik van antibiotica voor dieren is, na jaren van forse daling, in 2015 zo goed als stabiel gebleven. Wel blijkt de mate waarin resistente bacteriën bij dieren voorkomen te zijn afgenomen.<br> <br>Dit blijkt uit de jaarlijkse rapportage NethMap/MARAN 2016, waarin diverse organisaties de gegevens over het antibioticagebruik en resistentie, zowel voor mensen als voor dieren, gezamenlijk presenteren.<br> <br>part 1: NethMap 2016 pag 1-140<br>part 2: MARAN 2016 pag 1-76<br>
    • NethMap 2017: Consumption of antimicrobial agents and antimicrobial resistance among medically important bacteria in the Netherlands / MARAN 2017: Monitoring of antimicrobial resistance and antibiotic usage in animals in the Netherlands in 2016

      de Greeff SC; Mouton JW; ZIA; I&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-06-29)
      The number of bacteria that are resistant to antimicrobials is increasing worldwide. In the Netherlands, the number of resistant bacteria that can cause infections in humans has remained broadly stable. Nevertheless there is cause for concern and caution. Compared to 2015, in 2016 more 'outbreaks' in healthcare institutions of bacteria that are resistant to last-resort antimicrobials were reported. There is a chance that these bacteria will become more and more common. Although healthy people are not affected, these bacteria can make vulnerable people very sick. If more and more bacteria become resistant to antimicrobials, the treatment options will eventually become limited and it will also become more difficult to treat less serious conditions such as urinary tract infections. The more antimicrobials are used, the greater the chance that bacteria will develop resistance. In 2016, general practitioners wrote approximately two percent fewer prescriptions for antimicrobials than in 2015. The total use of antimicrobials in Dutch hospitals remained stable in 2015, compared to an increase in antimicrobial use in the previous year. The use of antimicrobials for animals decreased further in 2016 compared to 2015, but has been decreasing more slowly in recent years than it did previously. The degree of bacterial resistance in animals also decreased further. This is shown in the annual NethMap/MARAN 2017 report, in which various organisations present their data on antimicrobial use and resistance in the Netherlands, for humans as well as animals. Firstly, to combat resistance, it is important to base the choice to prescribe antimicrobials on the individual patient and the infection concerned. Secondly, it is important that it quickly becomes clear when resistant bacteria are involved and that proper tests are used to determine this. Thirdly, it is important that healthcare providers carefully follow existing hygiene procedures, such as handwashing, in order to prevent resistant bacteria from spreading. For example, thanks to these measures, the number of MRSA bacteria in hospitals has remained low in recent years. This type of 'hospital bacteria' is transmitted via skin-to-skin contact, particularly via the hands, and is insensitive to many types of antimicrobials. Part 1: NethMap 2017 pg 1 - 160 Part 2: MARAN 2017 pg 1 - 80
    • NethMap 2018: Consumption of antimicrobial agents and antimicrobial resistance among medically important bacteria in the Netherlands / MARAN 2018: Monitoring of Antimicrobial Resistance and Antibiotic Usage in Animals in the Netherlands in 2017

      de Greeff SC; Mouton JW; ZIA; EPI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2018-06-27)
      Wereldwijd neemt het aantal bacteriën die resistent zijn tegen antibiotica toe. In Nederland is dat aantal over het algemeen ongeveer stabiel gebleven. Toch blijft er reden voor zorg en oplettendheid. Zowel bij patiënten van huisartsen als van ziekenhuizen komen bepaalde resistente bacteriën de afgelopen 5 jaar vaker voor, de zogeheten ESBL-producerende darmbacteriën. ESBL zijn enzymen die veelgebruikte antibiotica kunnen afbreken, zoals penicillines. Deze bacteriën kunnen onschuldige infecties zoals een blaasontsteking veroorzaken die door de resistentie moeilijker te behandelen zijn. Ook moet dan vaker gebruik worden gemaakt van soorten antibiotica die alleen als laatste redmiddel worden ingezet. Om resistentie te voorkomen is het belangrijk om antibiotica op de juiste manier te gebruiken en alleen als het nodig is. In de afgelopen jaren schreven huisartsen minder antibioticakuren voor. In ziekenhuizen daarentegen steeg het totale antibioticagebruik in 2016 ten opzichte van het voorgaande jaar. Het totale antibioticagebruik voor dieren was in 2017 per saldo vergelijkbaar met 2016. In sommige diersectoren daalde het gebruik, terwijl het in andere sectoren licht toenam. Antibiotica die belangrijk zijn om infecties bij de mens te behandelen, zijn de afgelopen jaren nauwelijks meer voor dieren ingezet. Zo is het aantal ESBL's verder afgenomen bij bijna alle soorten dieren die voor de voedselproductie worden gebruikt. Een uitzondering daarop zijn vleeskalveren, waar een lichte toename is gezien. Dit blijkt uit de jaarlijkse rapportage NethMap/MARAN 2018. Hierin presenteren diverse organisaties gezamenlijk de gegevens over het antibioticagebruik en -resistentie in Nederland, zowel voor mensen als voor dieren. In de afgelopen twee jaar zijn in Nederland extra maatregelen genomen om antibioticaresistentie te bestrijden. Deze maatregelen reiken verder dan de gezondheidszorg. Resistente bacteriën houden zich immers niet aan landgrenzen en komen ook bij dieren, in voeding en in het milieu voor (One Health). Om deze aanpak te ondersteunen zijn in 2017 'regionale zorgnetwerken' opgezet. Zij hebben de taak om de samenwerking tussen verschillende zorgprofessionals te stimuleren bij het voorkomen en bestrijden van antibioticaresistentie. Daarnaast is er meer aandacht voor antibioticaresistentie in verpleeghuizen. Zo is een onderzoek gestart waarin wordt gemeten hoeveel bewoners resistente bacteriën bij zich dragen. De uitkomst hiervan wordt eind 2018 verwacht. Part 1: NethMap 2017 pg 1 - 156 Part 2: MARAN 2017 pg 1 - 78
    • Pertussis in the Netherlands 2001-2002

      de Greeff SC; Schellekens JFP; Mooi FR; de Melker HE; CIE; LIS; LTR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-02-17)
      Om inzicht te krijgen in de incidentie en ernst van kinkhoest in Nederland in 2001 en 2002 zijn gegevens uit de surveillance op basis van wettelijke meldingen, serodiagnostiek, ziekenhuisopnames en sterfgevallen in 2001 en 2002 geanalyseerd en vergeleken met de periode 1989-2000. Hierbij is rekening gehouden met de afnemende dekking van de serodiagnostiek ten opzichte van 1996, uitgevoerd bij het LIS-RIVM. Sinds 1996 is er elke 2 a 3 jaar een verheffing van de incidentie van kinkhoest geweest, met pieken in 1996, 1999 en 2001. De gerapporteerde incidentie van aangiften was het hoogste in 2001 (50,2/100.000) en nam weer af in 2002 (28,0/100.000). De incidentie/100.000 in 2001 berekend op basis van positieve tweepuntsserologie bedroeg 4,4 (gecorrigeerd voor afnemende dekking 8,0), positieve eenpuntsserologie 30,7 (gecorrigeerd 55,8) en ziekenhuisopnamen 2,5. Na de piek in 2001 was de incidentie berekend op basis van deze surveillance bronnen weer lager in 2002: incidentie/100000 positieve tweepuntsserologie 2,1 (gecorrigeerd 4,1); positieve eenpuntsserologie 15,4 (gecorrigeerd 29,9) en ziekenhuisopnamen 1,6. De piekincidentie voor ziekenhuisopname lag bij zuigelingen jonger dan 1 jaar (voornamelijk < 3 maanden). In 2002 -het eerste jaar dat een mogelijk effect van de boostervaccinatie op 4-jarige leeftijd zichtbaar kan zijn- werd op basis van alle surveillancebronnen een daling in de incidentie ten opzichte van voorgaande jaren waargenomen voor de 3 en 4 jarigen. Onafhankelijk hiervan werd een lichte toename gezien in de incidentie van >5 jarigen. Schattingen van vaccin-effectiviteit op basis van surveillance data laten voor de periode 1998-2002 een lichte verbetering zien voor 1 jarigen ten opzichte van 1996-1997. Kinkhoest is nog steeds endemisch in Nederland met een hogere incidentie dan in de periode v66r de epidemie in 1996-1997 en met elke twee a drie jaar een verheffing van de incidentie. De introductie van acellulaire boostervaccinatie voor vierjarigen in 2001 heeft geleid tot een daling van het aantal patienten in deze leeftijdsgroep zelf. Lange termijn surveillance is nodig om het mogelijke effect van deze booster voor de hele populatie vast te stellen. Schattingen van vaccineffectiviteit zijn in de periode 1998-2002 verbeterd ten opzichte van 1996-1997, mogelijk als gevolg van de invoering van het 'versterkte' vaccin in 1997. Kinkhoest verloopt nog steeds het meest ernstig bij jonge ongevaccineerde zuigelingen. Hiermee moet bij de ontwikkeling van toekomstige vaccinatiestrategieen (bijvoorbeeld revaccinatie van ouders en verzorgers) rekening worden gehouden.
    • Pertussis: description and evaluation based on surveillance data of 1999 and 2000

      de Greeff SC; de Melker HE; Schellekes JFP; Conyn-van Spaendonck MAE; CIE; LIS (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2002-04-04)
      Om inzicht te geven in de incidentie en ernst van kinkhoest in Nederland in 1999 en 2000 zijn gegevens uit de surveillance op basis van meldingen, laboratorium data, ziekenhuisopnames en sterfgevallen in 1999 en 2000 geanalyseerd en vergeleken met de periode 1989-1998. Tevens worden de resultaten uit de paediatrische surveillance besproken. Uit de verschillende surveillance bronnen blijkt dat de incidentie van kinkhoest in 1999 is toegenomen en in 2000 weer is afgenomen. De hoogste incidentie werd bij de meldingen gevonden voor 4 tot 5-jarigen. De incidentie volgens de ziekenhuisopnames in 1999 (3.2 per 100,000) was vergelijkbaar met de epidemie van 1996 (3.3 per 100,000) en nam af in 2000 (1.6 per 100,000). Uit de paediatrische surveillance blijkt dat de meeste gehospitaliseerde kinderen jonger dan 1 jaar waren en dat complicaties vaker gerapporteerd worden in de jongere leeftijdsgroepen. De vaccin effectiviteit, geschat met behulp van de screenings methode, was in 2000 hoger dan in de periode 1993-1999, vooral voor de 1 en 2-jarigen. Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat in 1999 de incidentie van kinkhoest, berekend op grond van de aangiften is toegenomen tot een hoger niveau dan in 1996. In 2000 is deze incidentie weer afgenomen. Echter, de incidentie van de ziekenhuisopnamen van kinkhoest was vergelijkbaar in 1996 en 1999 en lager in 2000. Verder blijkt dat zowel ongevaccineerden als gevaccineerden klassieke kinkhoestsymptomen kunnen ontwikkelen. De surveillance van kinkhoest op basis van verschillende bronnen moet voortgezet worden om de incidentie van kinkhoest te monitoren en om de effecten van veranderingen in het vaccinatieschema te bestuderen. De paediatrische surveillance en de surveillance op grond ziekenhuisopnamen is hierbij bruikbaar om trends in de routine surveillance te verifieren en om de ernst van kinkhoest te beschrijven.<br>
    • Het Rijksvaccinatieprogramma in Nederland: het voorkomen van de doelziekten (1997-2002)

      Abbink F; de Greeff SC; van den Hof S; de Melker HE; CIE (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-04-19)
      Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) is een preventieprogramma dat sinds 1957 door de overheid wordt aangeboden. Het doel van het RVP is kinderen te beschermen tegen de volgende ernstige infectieziekten: difterie, kinkhoest, tetanus, poliomyelitis, infecties door haemophilus influenza type b, bof, mazelen, rodehond, meningokokken C en hepatitis B (voor bepaalde groepen zuigelingen). Het huidige rapport geeft een kort overzicht van het voorkomen van de infectieziekten waartegen in het RVP gevaccineerd wordt (periode 1997-2002). Ziekte- en sterftecijfers uit verschillende bronnen over de periode 1997 - 2002 worden kort beschreven en eventuele epidemische verheffingen of waargenomen trends worden toegelicht. Het RVP is een succesvol programma. Europa is sinds 2002 officieel vrij verklaard van endemische polio en voor de periode 1997-2002 werden in Nederland slechts enkele gevallen van difterie, tetanus, bof en rodehond gemeld. Aangezien de kans dat zich een epidemie voordoet van een van de infectieziekten waartegen binnen het RVP gevaccineerd wordt bepaald niet ondenkbaar is, zeker niet zolang deze ziekten wereldwijd nog niet zijn uitgeroeid, zijn het handhaven van een hoge vaccinatiegraad en een continue monitoring van het voorkomen van de doelziekten uit het RVP van essentieel belang. Kinkhoest laat zien dat ondanks een hoge vaccinatiegraad een ziekte nog steeds endemisch kan zijn met epidemische verheffingen. De mazelenepidemie van 1999/2000 bewijst wederom dat ondanks de gemiddeld hoge vaccinatiegraad clustering van ongevaccineerde individuen in Nederland een daadwerkelijk risisco vormt. Voor een blijvend succes van het RVP is continue evaluatie en eventuele aanpassing van het programma noodzakelijk. Recent voorbeeld daarvan is de introductie van de vaccinatie tegen meningokokken C naar aanleiding van de toename van meningokokken C in Nederland in 2001/2002. Conclusies voor de verschillende doelziekten uit het RVP staan vermeld voor alle ziektes apart en worden nogmaals samengevat in het laatste hoofdstuk.
    • Het Rijksvaccinatieprogramma nu en in de toekomst: ontwikkelingen in 2005

      Abbink F; van der Avoort HGAM; Berbers WAM; van Binnendijk RS; Boot HJ; Borgen K; van Duynhoven YTHP; Gerritsen AAM; de Greeff SC; Hahni SJM; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMLeids Universitair Medisch Centrum LUMC/ImmunologieErasmus MC/iMTA (Universitair Medisch Centrum Rotterdam), 2006-09-18)
      Het Rijksvaccinatieprogramma in Nederland is effectief en veilig. De ziekten waartegen momenteel wordt gevaccineerd zijn grotendeels onder controle. In 2004/2005 heerste er echter een rubella epidemie voornamelijk onder personen waarbij vaccinatie was geweigerd op grond van bevindelijk gereformeerde overtuiging. Daarnaast zijn er in 2004 en 2005 incidenten van bof (onder gevaccineerden) en van mazelen (onder niet gevaccineerden) geweest. Per 1 januari 2005 is het difterie, tetanus, poliomyelitis, hele-cel kinkhoest en Haemophilus influenzae vaccin vervangen door een combinatievaccin met een a-cellulaire kinkhoestcomponent en is een daling zichtbaar in het aantal meldingen van postvaccinale verschijnselen. Vanaf 1 januari 2006 zullen kinderen die geboren worden uit moeders die chronisch geinfecteerd zijn met hepatitis B vlak na de geboorte een extra vaccinatie krijgen. Het Rijksvaccinatieprogramma kan met vaccins tegen andere ziekten uitgebreid worden. Vanaf 1 april 2006 zal pneumokokkenvaccinatie voor kinderen ingevoerd worden en om de effecten hiervan te evalueren is uitbreiding van surveillance van invasieve pneumokokken infecties gewenst. De wenselijkheid van opname van vaccinatie tegen waterpokken, gordelroos, humaan papillomavirus en rotavirus moet op korte termijn overwogen worden, gezien de beschikbaarheid van deze vaccins. Om inzicht te krijgen in de gezondheids- en economische effecten van deze vaccinaties is kosten-effectiviteitsonderzoek geindiceerd. Opname in het Rijksvaccinatieprogramma van vaccins tegen influenza, hepatitis A, meningokokken B, respiratoir synctieel virus en tuberculose is om verschillende redenen op korte termijn nog niet aan de orde. Voortdurende bewaking van de effectiviteit van het Rijksvaccinatieprogramma is van groot belang. Handhaven van de hoge vaccinatiegraad is essentieel om terugkeer van ziekten te voorkomen.
    • Surveillance intensiveren en zorgnetwerken opzetten

      Schreijer A; Damen K; Reusken A; Laurent C; Van der Gaag J; de Greeff SC; van der Lubben M; Mennen M (2017-09)