• Evaluatie van de RIVM/LSO-organisatie voor kernongevallenbestrijding

      Pruppers MJM; Tax RB; Uijt de Haag PAM; de Vries LJ (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1993-10-31)
      The accident at the Chernobyl nuclear power station in April 1986 and its consequences were reason for the Dutch government to evaluate and improve the facilities and the preparedness for nuclear emergency management in the Netherlands. The results of the evaluation have been elaborated in operational terms in the National Plan for Nulear Emergency Planning and Response (EPR). At RIVM, in particular at the Laboratory of Radiation Research, the organization for emergency planning and responce, which has been realised in the period from 1988 to 1991, plays a central role in the EPR-organization for technical information. The RIVM emergency organization has to provide technical information which is necessary to advise decision makers about possible countermeasures. The purpose of this study is to evaluate the RIVM emergency organization. The tracing of the weak elements in the organization is done by comparing the present situation (January, 1st 1993) with the desirable situation. This resulted in a list of recommendations which will be subject of a RIVM-project entitled 'Development of the Emergency Organization'.<br>
    • Geluidoptimalisatie van luchtvaartroutes

      Jabben J; du Pon B; de Vries LJ; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-06-11)
      Het RIVM stelt een systematiek voor om geluidoverlast langs vliegroutes te beperken. Daarmee is gekeken naar mogelijkheden om enkele startroutes rondom de luchthaven Schiphol te optimaliseren. De huidige startroutes blijken voor woningen in het gebied vlak bij de luchthaven overwegend gunstig te liggen. Echter, voor een aantal gemeenten in verder gelegen gebieden, het zogeheten buitengebied, kunnen routes verbeterd worden. Hoewel de geluidbelasting hier lager is, kunnen in dit gebied meer woningen profiteren van een verbetering. Als onderdeel van de systematiek wordt aan elke vlucht een geluiddosis toegekend die bij optimaal gekozen routes zo klein mogelijk blijft. Een dergelijke dosismaat geeft meer inzicht welk vliegtuig of welke maatschappij geluidoverlast veroorzaakt. Daardoor is effectiever beleid mogelijk om de geluidoverlast te beperken. De methode is toegepast op een aantal standaarduitvliegroutes, de Standard Instrumental Departures (SIDS), rond de luchthaven Schiphol. Daarbij zijn ruimtelijke kaartbeelden gebruikt die de geluidgevoeligheid van de bebouwde omgeving aangeven. Bij elke gevlogen route is een geluiddosis bepaald als maat voor de totale hoeveelheid geluid die het vliegtuig boven woningen veroorzaakt. Deze dosis kan specifiek voor een te onderzoeken gebied worden bepaald. Met de voorgestelde systematiek worden routes zodanig gebundeld dat de totale geluiddosis op alle woningen in een vliegtraject zo klein mogelijk is. Door veranderde routes kunnen woningen in enkele relatief dunbevolkte gebieden evenwel te kampen krijgen met meer geluidoverlast. Ook kan tegenover de afname in een bepaalde gemeente een toename in een andere gemeente ontstaan. Daarom is het belangrijk bij betrokken partijen draagvlak voor aangepaste routes te creeren en aanpassingen met hen af te stemmen, voordat zij worden gerealiseerd.
    • Milieurapportage 1993. IV. Monitoring of radiation in the atmosphere and a food chain. Results in the Netherlands in 1992

      Aldenkamp FJ; Drost RMS; Koolwijk AC; Kwakman PJM; van Lunenburg APPA; Ockhuizen A; Tax RB; Tijsmans MH; de Vries LJ; van Westerlaak PJM; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1993-12-31)
      This 1992 annual report presents the results of biosphere sample measurements by the Laboratory of Radiation Research (LSO) of the National Institute of Public Health and Environmental Protection (RIVM). The measurements are part of the National Measurement Programme (NMP) of the Coordinating Committee for the Monitoring of Radioactive and Xenobiotic Substances (CCRX) in the Netherlands. The NMP is considered essential for an adequate assessment of radioactivity in the biosphere. The programme of the RIVM/LSO includes samples of airdust and deposition taken at the RIVM premises in Bilthoven. Contrary to previous years measurements of radioactivity concentrations in surface- and sea water samples were not performed. Samples of grass and milk were taken from the surroundings of nuclear installations in the Netherlands and on Dutch territory in the vicinity of such installations situated abroad. An overall country milk sample from four milk factories in the Netherlands was also analysed. This report also presents information concerning the operationality and the data of the National Radioactivity Monitoring Network (LMR) in 1992. These data are not included in the NMP. In 1992, the yearly average gross alpha-and gross beta-activity concentration of airdust was 0.06 +- 0.01 and 0.44 +- 0.06 mBq.m-3, respectively. These values were significantly higher than those of previous years. This effect is explained by a change in the procedures for sample taking and sample treatment. The aerosol monitors of the LMR had an average availability of 88% in 1992, which is an improvement over the value of 76% in 1991. In 1992, just as in previous years, some structural monitor failures reduced the availability. The proportional counters were almost free of failures ; the average monitor availability was 96%, which is also an improvement compared to the 92% of the year before.<br>
    • Monitoring of radiation in atmosphere, water and a food chain. Results in the Netherlands in 1991

      Kwakman PJM; Aldenkamp FJ; de Vries LJ; Drost RMS; Tijsmans MH; Koolwijk AC; Ockhuizen A (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1993-12-31)
      This 1991 annual report presents the results of radioactivity measurements in biosphere samples taken in the Netherlands. The National Measurement Programme (NMP), considered essential for an adequate assessment of radioactivity in the biospere, includes the monitoring of air, deposition and surface water. Milk and grass samples from the surroundings of nuclear reactors are also analysed, just as an overall country milk sample from four milk factories in the Netherlands. Furthermore, this report describes the operationality and analytical data of the National Radioactivity Monitoring Network (LMR) in 1991.<br>
    • Monitoring of radiation in the atmosphere and a food chain. Results in the Netherlands in 1994

      Janssen MPM; Bartels CJ; Drost RMS; Koolwijk AC; Kwakman PJM; van Lunenburg APPA; Ockhuizen A; van Stokkum EP; Tax RB; Tijsmans MH; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1995-11-30)
      In dit jaarverslag over 1994 zijn de resultaten weergegeven van de metingen van radioactiviteit in milieumonsters uitgevoerd door het Laboratorium voor Stralingsonderzoek (LSO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. De metingen maken deel uit van het Nationaal Meetprogramma (NMP) in Nederland. Het betreft metingen die geacht worden essentieel te zijn voor een doelmatige controle van radioactieve besmetting in het milieu. De analyses worden uitgevoerd in monsters luchtstof, depositie, gras en melk. Monsters van gras en melk zijn genomen in de omgeving van Nederlandse kerncentrales en op Nederlands grondgebied in de omgeving van kerncentrales in het buitenland. Ook zijn melkmonsters van vier melkfabrieken, verspreid over het land, geanalyseerd. In dit rapport worden tevens de resultaten van het Landelijk Meetnet voor Radioactiviteit (LMR) besproken. Deze metingen zijn geen onderdeel van het NMP.<br>
    • Neurotoxische effecten van broomcyclohexaan

      van Velsen FL; Danse LHJC; de Vries LJ; de Liefde A (1984-06-29)
      Kortdurende toediening (4-7 dagen) van broomcyclohexaan (BCH) veroorzaakt in een dosering van 1200 mg/kg lichaamsgewicht (per maagsonde) necrose van gegranuleerde cellen in de korrellaag van de kleine hersenen. In deze doseringen zijn ook gedragsafwijkingen waargenomen d.m.v. een objectieve geautomatiseerde observatie methode. In deze dosering alsmede in een dosering van 800 mg/kg lichaamsgewicht zijn bij visuele observatie, die niet was geobjectiveerd, afwijkingen waargenomen die indicatief zijn voor verstoring van de carebellaire functie.
    • Ontwerp Geintegreerd Bron-Risicomodel voor Radon (versie 1.0)

      Laheij GMH; Stoop P; de Vries LJ; Aldenkamp FJ; LSO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1995-01-31)
      In 1993 is een definitiestudie uitgevoerd naar de mogelijkheden voor de ontwikkeling van een model dat de gehele keten: bron --> exhalatie --> verspreiding --> blootstelling --> effect/risico voor radon beschrijft. Het belang van de ontwikkeling van een bron-risicomodel voor radon is dat risicoberekeningen volgens een standaardmethode worden uitgevoerd, effecten van maatregelen die op verschillende onderdelen van de bron-risicoketen aangrijpen met elkaar vergeleken kunnen worden en dat de meest relevante parameters in de totale bron-risicoketen aangewezen kunnen worden waardoor sturing van experimenteel onderzoek mogelijk is. Uit de definitiestudie bleek dat het mogelijk is een bron-risicomodel voor radon te ontwerpen uit de momenteel in Nederland beschikbare modellen. Als implementatie-vorm werd een bron-risicomodel aanbevolen waarbij alleen de eenvoudige modules centraal worden beheerd. De overige modules worden bediend en beheerd door de verschillende modelhouders bij KVI, TNO en RIVM. De gekozen implementatievorm leidt er toe dat procedures voor de gegevensuitwisseling en de bijbehorende achtergronddocumenten ontwikkeld moeten worden. Deze procedures en achtergronddocumenten zijn in dit rapport uitgewerkt in een draaiboek, een gegevenswoordenboek en een raamovereenkomst. Daarnaast wordt ook een beschrijving gegeven van de nog te ontwikkelen onderdelen: het centrale informatiesysteem (de gegevensbank), het gegevensuitwisselingsformaat en het Balansmodel.<br>
    • De ontwikkeling van een open veld model voor de analyse van de bewegingsactiviteit van de rat

      van der Laan JW; Jansen van &apos;t Land C; Slob W; de Vries LJ (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1988-03-31)
      In de psychofarmacologie is het open veld een algemeen gebruikte screeningsmethode voor de locomotorische activiteit van dieren. In dit rapport wordt beschreven hoe het open veld (80x80 cm) opgebouwd is en hoe de validering heeft plaatsgevonden met de rat als proefdier. De registratie van de rat in het open veld is gebaseerd op het wel of niet onderbroken zijn van infrarood lichtstralen (16 per zijde). Beschreven is hoe de berekening plaatsvindt van de afgelegde afstand, de ambulantietijd, het snelheidsprofiel (profielgemiddelde en proefielvariantie) en het aantal starts. Enkele standaardfarmaca ; amfetamine, clonidine en apomorfine, werden toegepast om de ratten tot een bepaalde mate dan wel vorm van activiteit aan te zetten. Geconcludeerd kan worden dat door middel van de beschreven experimenten het open veld en de bijbehorende verwerking van de verkregen gegevens voldoende zijn gevalideerd om ingezet te worden in tal van farmacologische en toxicologische experimenten. De analyse van de effecten van farmaca op de veranderiangen in de tijd kan als een belangrijk nieuw element gezien worden in de analyse van het gedrag.<br>
    • Veranderingen in de nachtelijke bewegingsactiviteit in de rat tijdens morfine-onthouding. Verdere evaluatie van het model

      van der Laan JW; Jansen van &apos;t Land C; de Vries LJ; Loeber JG; de Groot G (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1988-03-31)
      Voor de bestudering van zgn. abrupte abstinentie van morfine in de rat is recent een model geintroduceerd waarbij als belangrijkste symptoom de afname van de nachtelijke bewegingsactivitiet geldt. In dit onderzoek wordt dit model verder geevalueerd door tijdens de ontwhoudingsfase opnieuw morfine toe te dienen zowel door subcutane injecties als door menging in het voer in verschillende concentraties. Een subcutane injectie blijkt tot piekeffecten in de bewegingsactiviteit te leiden terwijl andere onthoudingssymptomen zoals gewichtsverlies en vermindering van de voedselinname nauwelijks worden beinvloed. Toediening via het voer leidt tot een dosisafhankelijke vermindering van van alle symptomen inclusief de effecten op de nachtelijke bewegingsactiviteit. De abrupte abstinentie geinduceerd door staken van de orale toediening van morfine is verder vergelekn met de chronische infusie van lage doseringen naloxon d.m.v. osmotische minipompjes. Met betrekking tot zowel de bewegingsactiviteit als de vermindering van de voedselinname leidde naloxon-infusie tot dezelfde effecten als abrupte morfine abstinentie. Geconcludeerd werd dat de waargenomen onthoudingssymptomen zoals verminderiang van de nachtelijke activiteit en vermindering van de voedselinname aangeduid kunnen worden als reele onthoudingssymptomen en niet het gevolg van andere manipulatie tijdens de experimenten.<br>