• Bouwstenen voor het NMP4 - Bijlagen

      Eerens H; van Hinsberg A; Nijland H; van Pul A; van den Wijngaart RA; Faber A; van Gerwen OJ; MNV; LAE; LLO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2002-07-04)
      Dit rapport bevat achtergronden voor het NMP4, zoals geleverd door het RIVM in de totstandkoming daarvan. Hiertoe is het boek "Bouwstenen voor het NMP4" eerder verschenen als ondersteuning voor beleidsmakers en politici. Zij kunnen hier met name in de aanloop naar de verkiezingen van 2002 informatie uit putten. Deze bijlagen bevatten meer wetenschappelijke achtergronden en uitwerkingen van een aantal van de onderwerpen uit het boek: modellering van grootschalige verzuring, geluid, synergie in de aanpak van verzuring en broeikaseffect, en een verkenning van effecten van verplaatsing van agrarische ammoniakemissies.<br>
    • Evaluatie van de Verzuringsdoelstellingen: de emissievarianten

      Beck JP; van Bree L; Esbroek MLP; Freijer JI; van Hinsberg A; Marra M; van Velze K; Vissenberg HA; van Pul WAJ; LLO; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2001-09-07)
      Dit rapport levert bouwstenen voor de 'evaluatie van de verzuringsdoelstellingen' welke in het NMP3 is aangekondigd. Er is een aantal emissievarianten doorgerekend om inzicht te krijgen in de samenhang tussen emissies, milieukwaliteit en gezondheidsrisico's. Het verschil tussen de huidige situatie en de emissievarianten in 2010 is aanzienlijk, desondanks blijven er grote knelpunten bestaan. De 2010 depositiedoelstellingen uit het NMP3 worden de komende 10 jaar niet gehaald. Het percentage hectaren ecosysteem dat onbeschermd is voor de depositie van potentieel zuur en stikstof blijft de komende 10 jaar in alle varianten boven de 75%. Pas bij uitvoering van de emissiedoelen uit het NMP3, met soortgelijke inspanningen in het buitenland, komt realisatie van de depositiedoelstellingen voor 2010 in beeld. De langetermijn luchtkwaliteitsdoelstelling voor ozon ter bescherming van de gezondheid en vegetatie wordt in geen van de varianten gehaald. Wel worden de voorgestelde tussendoelstellingen voor 2010 mogelijk gehaald. Rekening houdend met vergrijzing, zal er tussen de huidige situatie en 2010 een toename zijn van het aantal extra ziekenhuisopnamen door ozon. Het verzuringsbeleid dringt de jaargemiddelde concentratie fijn stof in 2010 niet voldoende terug om de indicatieve doelstellingen voor dat jaar te realiseren. Ook voor NO2 worden in 2010 op enkele plaatsen overschrijdingen berekend.<br>
    • Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing

      Albers R; Beck J; Bleeker A; van Bree L; van Dam J; van der Eerden L; Freijer J; van Hinsberg A; Marra M; van der Salm C; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMAlterraPlant Research International (PRI) Wageningen, 2001-09-07)
      In het Derde Nationaal Milieubeleidsplan 3 is een evaluatie van de verzuringsdoelstelling aangekondigd. In het rapport wordt een wetenschappelijke onderbouwing van de evaluatie gegeven. Er is een overzicht gemaakt van de ontwikkeling van de emissies vanaf 1980 met een doorkijk naar 2010. Daarnaast is de stand van de wetenschappelijke kennis op een rij gezet wat betreft: *) de verspreiding, transport en depositie van verzurende stoffen den vorming van ozon en fijn stof; *) de effecten van grootschalige luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen en schade aan planten en materialen; *) de effecten op de soortensamenstelling van terrestische en aquatische natuur en op bodem- en grondwaterkwaliteit. De belangrijkste bevindingen zijn: *) de meest recente inzichten in de effecten leiden niet tot wezenlijk andere kritische niveaus dan toen de beleidsdoelstellingen werden geformuleerd; *) de NMP3 emissiedoelstellingen voor 2010, met name NOx en NH3, vergen zeer grote beleidsmatige inspanningen, hetzelfde geldt voor de depostitiedoelstelling; *) de vermindering van de emissies heeft geleid tot een relatief groter belang van een aantal onderwerpen die eerder grof benaderd konden worden.<br>
    • Gezondheids- en natuureffecten van verschillende verzuringsambities in 2010

      Beck JP; van Bree L; Diederen HSMA; Dolmans JHJ; Esbroek MLP; Fischer PH; Folkert RJM; van Hinsberg A; van Velze K; Marra M; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2002-12-20)
      Dit rapport doet verslag van de doorrekening van drie emissieniveaus voor verzurende stoffen op het terrein van de depositie van zuur en stikstof, ozon, fijn stof en NO2 in 2010. De doorgerekende pakketten zijn de Referentieraming voor broeikasgassen, een variant met 12 aanvullende beleidsopties ten opzichte van de Referentieraming en de NMP4-inspanningsverplichtingen voor 2010. Er is verondersteld dat de buitenlandse emissies worden gereduceerd conform de NEC richtlijn voor de EU-lidstaten en volgens het Gotenburg protocol voor de overige landen. Het uitstootreductiepotentieel van de 12 beleidsopties lijkt voor SO2, NOx en NH3 voldoende om in 2010 aan de EU-verplichtingen te kunnen voldoen. Het verschil tussen de huidige situatie (2001) en de varianten in 2010 is aanzienlijk. Gegeven alle onzekerheden is er slechts een geringe kans dat het huidige beleid (Referentieraming) afdoende is om de nationale depositiedoelstellingen uit het NMP4 te halen. Met de 12 aanvullende maatregelen en met het NMP4 pakket is deze kans reeler. Het percentage landnatuur dat beschermd is (cq areaal onder de kritische depositieniveaus) tegen de invloed van depositie zal in 2010 ca 10 tot 30% bedragen. In 2010 worden geen overschrijdingen meer verwacht van de EU-doelstelling voor de bescherming van gezondheid en vegetatie tegen ozon. In 2005 lijkt de jaargemiddelde EU norm van 40 mug/m3 voor fijn stof in Nederland over het algemeen haalbaar. Lokale overschrijdingen op op 'hot spots' zijn echter niet uit te sluiten. In 2010 is de indicatieve jaargemiddelde waarde van 20 mug/m3 voor PM10 in Nederland niet haalbaar, zelfs niet tegen hoge kosten. De verbetering van de luchtkwaliteit voor NO2 zet met het bestaand beleid door, waardoor overschrijdingen steeds meer een lokaal fenomeen worden. In 2010 zal lokaal vooral langs snelwegen in stedelijk gebied de EU-norm nog worden overschreden bij zo'n 300 tot 30000 mensen.<br>
    • Knelpuntanalyse van milieudruk in relatie tot de provinciale natuurdoelen

      van Hinsberg A; Esbroek MLP; Hendriks AM; Beugelink GP; van Pul WAJ; Pastoors MJH; Aben JMM; LBG; LLO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2001-11-30)
      In de Natuurbalans 2000 zijn de knelpunten als gevolg van de verwachte milieudruk in 2020 op de beoogde natuurdoelen in beeld gebracht. Dit rapport bevat de achtergrondinformatie van de analyses die voor de Natuurbalans ten aanzien van dit aspect zijn uitgevoerd. Mede omdat de provinciale natuurdoeltypenkaarten veelal nog de status van een (eerste) concept hebben, zijn de uitgevoerde analyses verkennend van aard. De provinciale natuurdoeltypenkaarten geven een eerste invulling aan de kwaliteitsdoelstellingen van de ecologische hoofdstuctuur (EHS). Uit de analyses blijkt, dat er aanzienlijke knelpunten bestaan voor de beoogde natuurdoeltypen zowel ten aanzien van grondwaterstand als depositieniveaus van zuur en stikstof. De uit oogpunt van een duurzame natuur(ontwikkeling) noodzakelijke beleidsinspanningen t.a.v. verzuring (reductie van depositie van zuur en stikstof) en verdroging (grondwaterstandverhoging) zijn dan ook fors, m.n. in de duinen en de hogere zandgronden. Ook als het verzuringsbeleid, dat in UN/ECE verband is voorgesteld, volledig is geimplementeerd, dan is de verzuringsdruk (in relatie tot de stikstof- en zuurdepositie) op terrestrische natuurdoeltypen nog aanzienlijk. De druk op het rivierengebied, het zeekleigebied en het noordelijk deel van de hogere zandgronden neemt wel af door het UN/ECE-beleid. Daarnaast is en blijft de grondwaterstand voor de grondwaterafhankelijke natuur in veel gevallen te laag voor de realisatie van beoogde natuurkwaliteit.<br>
    • (Kosten-) Effectiviteit Generiek en Gebiedsgericht Ammoniakbeleid

      van Pul WAJ; de Haan BJ; van Dam JD; van Eerdt MM; de Ruiter JF; van Hinsberg A; Westhoek HJ; LDL; LED; NLB (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-03-11)
      De depositie van ammoniak bedreigt de biodiversiteit van de Nederlandse natuur. Daarom zijn maatregelen die de uitstoot van ammoniak bestrijden het voornaamste instrument in het nationale natuur- en milieubeleid om de overbelasting van stikstofdepositie tegen te gaan om zodoende de natuur beter te beschermen. De maatregelen zijn ook noodzakelijk om aan de emissiedoelen die in internationaal verband zijn aangegaan te voldoen. Omdat landbouwactiviteiten dichtbij natuurgebieden kunnen plaatsvinden, is overwogen om bufferzones in te stellen, waar economische groei wordt beperkt, om zo de gevolgen van ammoniakemissies te reduceren. In deze studie geven we een overzicht van de effecten en kosten van a) de huidige en aangekondigde (pijplijn) maatregelen en b) het instellen van buffer zones. De generieke maatregelen zijn, over het algemeen, kosteneffectiever om stikstofdepositie op natuurgebieden te reduceren. Generieke maatregelen hebben ook het grootste potentieel om deze deposities te reduceren. Hoewel verplaatsing van stallen uit de buffer zones zeer duur is, kan deze maatregel in individuele gevallen, als die stallen de depositie op een specifiek nabijgelegen natuurgebied domineren, net zo duur zijn als generieke maatregelen.
    • MOVE, nationaal model voor de vegetatie, versie 3. De kans op voorkomen van ca. 900 plantensoorten als functie van 7 omgevingsvariabelen

      de Heer M; Alkemade R; Bakkenes M; van Esbroek M; van Hinsberg A; de Zwart D; LBG; ECO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-11-06)
      Als onderdeel van het decision support system De Natuurplanner wordt het vegetatiemodel MOVE primair ingezet voor nationale verkenningen. MOVE gebruikt multipele logistische regressie om de kans op voorkomen van plantensoorten te voorspellen als functie van omgevingsvariabelen. MOVE bevat ruim 900 plantensoorten. De responsfuncties van MOVE 2 gebruiken vermesting, verzuring en verdroging als verklarende factoren. Deze studie breidt het model uit met variabelen op het gebied van vegetatiestructuur, zware metalen, saliniteit en regio-verschillen. Bovendien is de empirische basis van de responsfuncties vergroot tot ruim 100.000 vegetatieopnamen. De modellen zijn statistisch getoetst.<br>
    • Quick scan van mogelijke gevolgen en effectiviteit van zoneringsvarianten rond VHR en WAV

      van Hinsberg A; Noordijk H; Esbroek MLP; van Pul WAJ; Lammers W; NLB; LDL (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-09-19)
      Dit rapport evalueert met een quick scan methode een aantal beleidsvarianten voor zonering rond VHR en WAV-gebieden, wat betreft de effectiviteit inzake de bescherming van natuurgebieden. Tevens wordt ingegaan op de mogelijke risico's van de beleidsvarianten. Uit de resultaten blijkt dat voor realisatie van de gestelde natuurdoelen (inclusief Habitatrichtlijn verplichtingen), los van de discussie over zoneringsmaatregelen, het terugdringen van de hoge achtergronddepositie met generiek beleid een conditio sine qua non is. De zoneringsvarianten kunnen wel een afwaartse beweging van landbouw ten opzichte van natuur ingang zetten. Bovendien kan zonering, mits resulterend in emissiereductie, een bijdrage leveren aan de aanpak van lokale 'hot spots', waar hoge natuurwaarde worden beinvloed door hoge lokale emissiebronnen.<br>
    • Vergelijking van en voorstellen voor verbetering van de effectmodellering in de ecologische voorspellingsmodellen SMART/MOVE en DEMNAT

      van Hinsberg A; LBG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMRIZANationaalonderzoeksprogramma Verdroging-stuurgroepLelystad, 1998-01-31)
      In het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma Verdroging, thema multistress, werden de doorrekenresultaten van de ecologische voorspellingsmodellen SMART/MOVE en DEMNAT met elkaar vergeleken voor verdrogings- en vernattingsscenario's. De vergelijking vond plaats op het vlak van de toegepaste modelconcepten en de overall modeluitkomsten. Uitgangspunt was dat de modellen in principe dezelfde uitkomsten zouden moeten genereren wanneer deze waren toegespitst op dezelfde set van ingrepen en ecologische systemen. Ondanks de overlap in globaal dezelfde geografische en hydrologische modelinvoer en de overeenkomst in beschouwde procesketens, zijn aanzienlijke verschillen in de modelvoorspellingen geconstateerd. Er zijn voorstellen gedaan om de modellen te verbeteren; deels zijn deze gebaseerd op verbetering van de effectmodellering in de afzonderlijke modellijnen en deels op samenwerking en bundeling van kennis en onderzoek. Tevens werd een aanzet gegeven tot de discussie omtrent toekomstige modelontwikkeling en/of modelintegratie.<br>