• Chronological overview of the 2009/2010 H1N1 influenza pandemic and the response of the Centre for Infectious Disease Control of the National Institute for Public Health and Environment (RIVM)

      Stein ML; van Vliet JA; Timen A; BBA; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-07-05)
      De Nieuwe Influenza A (H1N1) 2009/2010 pandemie vormde een unieke testcase voor de infectieziektebestrijding in Nederland. Tijdens de pandemie werden er op nationaal en internationaal niveau veel maatregelen getroffen. Gebeurtenissen volgden elkaar snel op en waren complex van karakter, want behalve de virustransmissie in Nederland waren er ook de reacties van internationale instanties, de bevindingen van wetenschappers en de publieke reactie. In Nederland was de coordinatie van de bestrijding in handen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), onder wiens verantwoordelijkheid het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM samen met een groot aantal organisaties nauw samenwerkte. De reactie van het Centrum Infectieziektebestrijding was allerminst routinematig, er moest onder grote tijdsdruk maar wel zorgvuldig en in overleg met betrokkenen crisisrichtlijnen gemaakt en aangepast worden. De vele activiteiten moesten steeds aangepast worden aan de veranderende omstandigheden. De tijd van terugblikken en evalueren is aangebroken. Doel van dit rapport is om de vele gebeurtenissen en maatregelen rond de Nieuwe Influenza A (H1N1)-pandemie vanuit het oogpunt van het Centrum Infectieziektebestrijding op een overzichtelijke wijze chronologisch in kaart te brengen. Het is geschreven voor beleidsmakers en professionals die betrokken waren bij de bestrijding van (de gevolgen van) deze pandemie. Dit rapport werd opgesteld in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om - naast andere bronnen - als basisinformatie te dienen voor een evaluatie van het beleid rondom de Nieuwe Influenza A (H1N1)- pandemie.
    • Chronologisch overzicht van de Nieuwe Influenza A (H1N1) 2009/2010 pandemie en de reactie van het Centrum Infectieziektebestrijding RIVM

      Stein ML; van Vliet JA; Timen A; LCI; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-06-20)
      De Nieuwe Influenza A (H1N1) 2009/2010 pandemie vormde een unieke testcase voor de infectieziektebestrijding in Nederland. Tijdens de pandemie werden er op nationaal en internationaal niveau veel maatregelen getroffen. Gebeurtenissen volgden elkaar snel op en waren complex van karakter, want behalve de virustransmissie in Nederland waren er ook de reacties van internationale instanties, de bevindingen van wetenschappers en de publieke reactie. In Nederland was de coördinatie van de bestrijding in handen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), onder wiens verantwoordelijkheid het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM samen met een groot aantal organisaties nauw samenwerkte. De reactie van het Centrum Infectieziektebestrijding was allerminst routinematig, er moest onder grote tijdsdruk maar wel zorgvuldig en in overleg met betrokkenen crisisrichtlijnen gemaakt en aangepast worden. De vele activiteiten moesten steeds aangepast worden aan de veranderende omstandigheden. De tijd van terugblikken en evalueren is aangebroken. Doel van dit rapport is om de vele gebeurtenissen en maatregelen rond de Nieuwe Influenza A (H1N1)-pandemie vanuit het oogpunt van het Centrum Infectieziektebestrijding op een overzichtelijke wijze chronologisch in kaart te brengen. Het is geschreven voor beleidsmakers en professionals die betrokken waren bij de bestrijding van (de gevolgen van) deze pandemie. Dit rapport werd opgesteld in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om - naast andere bronnen - als basisinformatie te dienen voor een evaluatie van het beleid rondom de Nieuwe Influenza A (H1N1)-pandemie.
    • Geen relatie tussen veranderingen in organisatorische aspecten met betrekking tot vaccineren binnen de jeugdgezondheidszorg en ontwikkeling in aantal gevaccineerden 2013-2017

      Quee FA; Mollema L; van Vliet JA; de Melker HE; van Lier EA; RVP; EPI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2018-11-22)
      De afgelopen jaren hebben iets minder kinderen zich laten vaccineren tegen ziekten vanuit het Rijksvaccinatieprogramma. De daling is sterker voor de HPV-vaccinatie die aan meisjes wordt aangeboden. Er is nog geen sluitende verklaring voor gevonden. Het RIVM heeft onderzocht of organisatorische veranderingen bij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) hier invloed op hebben; zij zijn verantwoordelijk voor de vaccinaties, die voor het merendeel via de consultatiebureaus worden gegeven. Uit het onderzoek blijkt dat er zowel positieve als negatieve organisatorische veranderingen zijn geweest. Er is geen verband gevonden met de daling in aantal vaccinaties. Ongeveer twee derde van de jeugdgezondheidsorganisaties heeft aan het onderzoek meegedaan, waardoor op basis van dit onderzoek geen volledig beeld van Nederland is gekregen. Vanuit de jeugdgezondheidszorg kwamen signalen dat ouders minder vaak op het consultatiebureau komen en zij het gebruik van JGZ minder als vanzelfsprekend zien. Dit zou te maken kunnen hebben met een afnemende toegankelijkheid van de Jeugdgezondheidszorg inzake de vaccinaties. Het RIVM heeft daarom in kaart gebracht welke organisatorische veranderingen tussen 2013 en 2017 bij de Jeugdgezondheidszorg hebben plaatsgevonden. Hoewel een aantal locaties zijn gesloten, is de gemiddelde afstand tot het consultatiebureau gelijk gebleven. De openingstijden van consultatiebureaus zijn verruimd ten opzichte van 2000 (bijvoorbeeld ook in de weekenden en 's avonds). Het aantal kinderen dat een consultatiebureau bezocht was in 2016 iets lager dan in 2015. Ook wordt het aantal bezoeken aan een consultatiebureau vaker aangepast aan de behoeften van de ouder. De vier 'contactmomenten' per jaar waarop de vaccinaties aan baby's en peuters worden toegediend, zijn niet veranderd. Verder hebben meer consultatiebureaus ouders een herinnering voorafgaand aan het bezoek gestuurd. Ook bieden een aantal organisaties extra voorlichting voor ouders over vaccinaties. De Jeugdgezondheidszorg noemt zelf als belangrijkste oorzaken de toenemende kritische houding van ouders, de invloed van fake news en berichtgeving in de media, het wantrouwen richting de overheid en de farmaceutische industrie, en een laag gevoel van urgentie doordat kinderziektes verdwijnen.
    • Melden van infectieziekten conform de Wet publieke gezondheid (2008)

      Bijkerk P; Haringhuizen GB; van der Plas SM; Siebbeles MF; Timen A; Veen A van 't; van Vliet JA; Westerhof GR; BBA (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-11-06)
      Per 1 december 2008 wordt de meldingsplicht van infectieziekten gewijzigd. Behalve de behandelende artsen en de hoofden van instellingen waar kwetsbare personen verblijven, moeten laboratoriumhoofden voortaan infectieziekten melden aan de GGD. Ook het aantal meldingsplichtige ziekten is verhoogd van 36 naar 42. De overheid heeft de meldingen nodig om bestrijdingsmaatregelen te kunnen nemen. Naar aanleiding van de nieuwe wet heeft het RIVM de achtergronden ervan en de meldingsplicht beschreven. Daarnaast geeft het een overzicht van de kenmerken van elke meldingsplichtige ziekte en wordt het nut van de meldingsplicht aan de hand van praktijkvoorbeelden geillustreerd. De wijzigingen zijn een gevolg van de wetswijziging van de Infectieziektenwet uit 1998, die op 1 december 2008 opgaat in de Wet publieke gezondheid. De meldingen worden gedaan aan de GGD, die de geanonimiseerde gegevens doorgeeft aan het Centrum Infectieziektebestrijding bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De GGD gebruikt de informatie om bestrijdingsmaatregelen te kunnen nemen, om de bron op te sporen (bijvoorbeeld van een voedselinfectie), evenals de mensen die in contact zijn geweest met een ziek of geinfecteerde persoon. Bovendien kunnen geneesmiddelen preventief worden toegediend en hygieneadviezen worden gegeven. Ook kan aanvullende diagnostiek worden aangevraagd en kunnen uitbraken worden gesignaleerd. Het RIVM zet de informatie in voor toezicht (surveillance) en voor het beoordelen van de effectiviteit van vaccinaties. In bijzondere gevallen waarbij de kans bestaat dat de ziekte internationaal wordt verspreid, waarschuwt het RIVM de WHO.
    • Meningococcal disease in the Netherlands. Background information for the Health Council

      Knol MJ; de Melker HE; Berbers GAM; Ravenhorst MB; Ruijs WLM; van Vliet JA; Kemmeren JM; Suijkerbuijk A; van Lier EA; Sanders EAM; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-05-09)
      Meningococcal disease is a very serious infectious disease caused by a bacterium, the meningococcus. There are different types of meningococcus; people become ill mainly from the B, C, W and Y serogroups. Since 2002, vaccination against serogroup C meningococcal disease has been included in the National Immunisation Programme for children of 14 months. As a result, serogroup C meningococcal disease has virtually disappeared. Vaccines against serogroup B have recently become available. In addition, since 2015, there has been a rapid increase in serogroup W meningococcal disease. Multi-component vaccines are available against A, C, W and Y serogroups. Based on these developments, among others, the Health Council will advise the Minister for Health, Welfare and Sport on whether and how the current immunisation programme against meningococcal disease should be adapted. To this end, RIVM has collected background information and recent data on meningococcal disease in the Netherlands. It includes the number of people in the Netherlands who become ill each year, the efficacy and safety of the vaccines, and what the public thinks about vaccination against invasive meningococcal disease. The infection causes a severe medical condition such as meningitis or blood poisoning, which can rapidly develop into shock, frequently causing death. The disease often begins with flu-like symptoms and fever which subsequently worsen very rapidly. The infection is relatively rare in the Netherlands; there are currently 100 to 150 patients a year. Five to ten percent of these patients die despite antibiotics and intensive care. Thirty percent of the patients are left with lifelong impairments such as hearing loss, limb amputation or epilepsy. Meningococcal disease is most common in children under the age of 5, adolescents and the elderly.
    • The national immunisation programme in the Netherlands: current status and potential future developments

      Abbink F; Al MJ; Berbers GAM; van Binnendijk RS; Boot HJ; van Duynhoven YTHP; van Gageldonk-Lafeber AB; de Greeff SC; Kimman TG; Meijer LA; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-07-05)
      Het Rijksvaccinatieprogramma in Nederland is zeer effectief en veilig. Om het succes en de effectiviteit van het vaccinatieprogramma te vergroten, is vaccinatie van andere (leeftijds)groepen aan te bevelen. Uitbreiding van het programma met nieuwe doelziekten kan voor een aantal ziekten aanzienlijke gezondheidswinst opleveren. De ziekten waartegen wordt gevaccineerd zijn grotendeels onder controle, maar bewaking van de effectiviteit van het programma is van groot belang. Handhaven van de hoge vaccinatiegraad is essentieel om terugkeer van de ziekten te voorkomen. Vaccinatie van (jong) volwassenen nu (kinkhoest) of in de toekomst (bof, mazelen, rodehond, hepatitis B) zal verder verbetering kunnen geven. Ook andere vaccinatiestrategieen verdienen aandacht, zoals vaccinatie van pasgeborenen of aanstaande ouders. De vervanging van het huidige difterie, tetanus, poliomyelitis, hele-cel kinkhoest en Haemophilus influenzae vaccin (DKTP/Hib) door een combinatievaccin met een a-cellulaire kinkhoestcomponent (DKATP/Hib) ingevoerd begin 2005 moet nauwkeurig worden gemonitored, zowel voor kinkhoest als de overige vaccincomponenten. Het Rijksvaccinatieprogramma kan met vaccins tegen andere ziekten uitgebreid worden. Pneumokokken-vaccinatie van kinderen levert belangrijke gezondheidswinst op. De wenselijkheid om waterpokken-vaccinatie te introduceren - mogelijk in een combinatievaccin met bof, mazelen en rodehond - moet bestudeerd worden. Als tegen meningokokken B, respiratoir syncytieel virus en humaan papillomavirus effectieve en veilige vaccins op de markt komen, is uitbreiding van het vaccinatieprogramma naar verwachting raadzaam. Dit geldt (nog) niet (of in mindere mate) voor de al beschikbare vaccins tegen influenza, hepatitis A en tuberculose. Voor deze ziekten is continuering van het huidige beleid nodig met mogelijke verlaging van de leeftijd voor influenzavaccinatie van 65 jaar naar 50 jaar. De wenselijkheid van vaccinatie van kinderen tegen influenza is een punt voor nader onderzoek, evenals pneumokokken-vaccinatie van ouderen. Vaccinatie tegen herpes simplex virus-2 en rotavirus is nog niet mogelijk. Vaccinatie levert naar verwachting relatief beperkte gezondheidswinst op voor herpes simplex virus-2. Als een rotavirus vaccin beschikbaar komt is een kosten-effectiviteitsanalyse aangewezen.
    • Signalen betreffende effecten van milieuverontreiniging op de volksgezondheid ; een checklist voor systematische beoordeling

      van Vliet JA; de Hollander AEM; Melse JM; Lebret E; CCM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1995-03-31)
      Door de Geneeskundige Hoofdinspectie (nu Inspectie voor de Gezondheidszorg) werd in 1992 een multidisciplinair overleg 'Contaminanten in relatie tot (on)gezondheid' (CONTO) opgericht, met als doel signalen betreffende effecten van milieuverontreiniging te beoordelen op hun betekenis voor de volksgezondheid. Deze signalen komen uit de praktijk van de deelnemers werkzaam op het terrein van de gezondheidsbescherming, wetenschappelijke publikaties, de media of maatschappelijke groeperingen. De deelnemers aan het overleg zijn afkomstig van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, van de ministeries van VROM en VWS en van het RIVM. Om deze signalen snel, inzichtelijk en navolgbaar te kunnen beoordelen is een checklist opgesteld. Dit is gebeurd op basis van interviews met de deelnemers over de beslisregels die zij impliciet en expliciet hanteren. De checklist is gegroepeerd rond vier hoofdvragen over het betreffende signaal, namelijk:- Wetenschappelijke plausibiliteit, - Effecten voor de volksgezondheid, - Beleving door het publiek, - Relevantie voor het beleid. Elke hoofdvraag is onderverdeeld in een aantal subvragen, waarmee de hoofdvraag gestructureerd benaderd kan worden. Op basis van de antwoorden op de vier hoofdvragen kan gekozen worden tussen een of meer van de volgende opties: - Terzijde leggen; reden?, - (voorlopig) Afwachten ; tot wanneer?, - (advies voor) Nader onderzoek ; welk?, - (advies voor) Maatregelen: welke?. In een bijlage zijn enkele signalen opgenomen waarvan de beoordeling plaats heeft gevonden volgens de checklist.<br>
    • Staat van Infectieziekten in Nederland, 2007

      Rahamat-Langendoen JC; van Vliet JA; van Lier EA; EPI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-07-07)
      De Staat van Infectieziekten geeft inzicht in epidemiologische ontwikkelingen van infectieziekten in Nederland. Het beschrijft ook de ontwikkelingen in het buitenland die voor Nederland relevant zijn. Deze jaarlijkse uitgave informeert beleidsmakers bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en bij het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM. In 2007 waren de meest in het oog springende gebeurtenissen in Nederland de uitbraken van Q-koorts en van psittacose (papegaaienziekte) en de toename van bof. Elk jaar komt een thema aan bod. Dit keer zijn dat ontwikkelingen binnen de commerciele veehouderij met mogelijk infectieziekterisico's voor de volksgezondheid: 1. De toename van antibioticagebruik: Dit bevordert dat micro-organismen bij vee resistentie ontwikkelen, zoals MRSA en ESBL-producerende E. coli. De mens kan via voedsel of via direct contact met vee besmet raken met resistente micro-organismen. Hierna is verdere verspreiding van mens-op-mens mogelijk. Het voorkomen en de toename van resistente micro-organismen is een van de hoofdproblemen in de huidige infectieziektebestrijding. 2. De schaalvergroting bij bedrijven: Bij gelijkblijvende bedrijfsvoering is er een grotere kans op introductie en verspreiding van micro-organismen onder dieren op het bedrijf, met risico op verspreiding naar de mens. Bijvoorbeeld Q-koorts, psittacose en bepaalde vogelgriepvormen. 3. De verbreding van bedrijven met nevenactiviteiten: Hierdoor ontstaat een grotere kans op contact tussen mens en dier en daaraan gerelateerde infectieziekten, zoals infecties veroorzaakt door E. coli O157 (STEC) en Campylobacter. 4. De toename van biologische landbouw: Hierdoor is er een grotere kans op contact tussen dier en natuurlijke omgeving, zoals vroeger gebruikelijk was, en daaraan gerelateerde infectieziekten, zoals toxoplasmose en trichinellose (veroorzaakt door de larven van een rondworm). Als de Wet publieke gezondheid binnenkort van kracht wordt, verandert de lijst van meldingsplichtige ziekten. Toegevoegd worden: de varianten van vogelgriep die gevaarlijk zijn voor de mens (bijvoorbeeld H5N1 en H7N7), bof, hantavirusinfectie, invasieve groep A streptokokkeninfectie, invasieve Haemophilus influenzae-infectie, invasieve pneumokokkenziekte (bij kinderen tot en met 5 jaar), listeriose, MRSA-infecties buiten ziekenhuizen, tetanus en West-Nilevirusinfectie. De meldingsplicht komt te vervallen voor febris recurrens (terugkerende koorts) en vlektyfus.
    • Staat van Infectieziekten in Nederland, 2008

      Bijkerk P; van Lier EA; van Vliet JA; Kretzschmar MEE; EPI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-09-10)
      De Staat van Infectieziekten geeft inzicht in epidemiologische ontwikkelingen van infectieziekten in Nederland. Het beschrijft ook de ontwikkelingen in het buitenland die voor Nederland relevant zijn. Deze jaarlijkse uitgave informeert beleidsmakers bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en bij het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM. In 2008 en de eerste helft van 2009 waren de meest in het oog springende gebeurtenissen in Nederland: de uitbraak van Q-koorts, de toename van bof, enkele clusters van mazelen en de verspreiding van nieuwe influenza A/H1N1. Elk jaar komt een thema aan bod. Dit keer is dat vergrijzing en de mogelijke infectieziektenrisico's voor de volksgezondheid. In 2050 zal naar verwachting een kwart van de Nederlandse bevolking uit 65-plussers bestaan; in 2008 was dit nog 15%. Bij het bekijken van de verwachte invloed van deze demografische verandering op het voorkomen van infectieziekten komen een aantal conclusies naar voren: 1. Bepaalde infectieziekten (gordelroos, luchtweginfecties en urineweginfecties) zullen overwegend bij ouderen gaan voorkomen. Ouderen hebben vaak minder duidelijke symptomen waardoor de ziekte minder goed door behandelaars wordt herkend. Bovendien hebben infectieziekten bij deze groep vaker een ernstig beloop. 2. Het jaarlijkse aantal nieuwe gevallen van sommige infectieziekten (gordelroos, luchtweginfecties en urineweginfecties) zal sterk toenemen. Hierdoor neemt het effect van deze ziekten op de volksgezondheid toe ten opzichte van ziekten die meer bij jongeren voorkomen of die een meer gelijkmatige leeftijdsverdeling kennen. 3. De vergrijzing zorgt er voor dat de ongevoeligheid voor antibiotica, bovenop andere ontwikkelingen rond antibioticaresistentie, toe zal nemen. 4. Een aantal aandoeningen zal in de toekomst vaker voorkomen omdat leeftijdscohorten, die nu besmet zijn met verwekkers die langetermijncomplicaties veroorzaken, verouderen. Gezondheidszorg voor bijvoorbeeld groepen zoals migranten en hiv-positieven zal in de toekomst bijzondere aandacht vragen.
    • Strategic Policy Plan RIVM-Centre for Infectious Disease Control 2011-2015

      de Boer AS; van Vliet JA; Coutinho RA; BBA; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-08-05)
      In het strategisch beleidsplan is een selectie gemaakt van onderwerpen waarvoor het RIVM-CIb zich de komende jaren extra moet inspannen om haar regierol en haar functie als netwerkorganisatie te versterken. Het beleidsplan is gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen vijf jaar en de resultaten van verschillende evaluaties. Belangrijke keuze voor de toekomst is die voor de versterking van het RIVM-CIb als netwerkorganisatie om zo tot een optimale preventie en bestrijding van infectieziekten te komen. Met dit doel zorgt het RIVM-CIb ook voor internationale samenwerking op het gebied van infectieziekten, voor een nationale laboratoriuminfrastructuur en voor een stevige onderzoeksbasis. Daarnaast zal het RIVM-CIb subsidies verlenen voor activiteiten, gericht op de preventie van infectieziekten, die effectief en efficiënt door andere organisatie dan het RIVM-CIb worden uitgevoerd. Het RIVM-CIb streeft naar het garanderen van de effectiviteit van het Rijksvaccinatieprogramma en naar het verminderen van de ziektelast door antimicrobiële resistentie en zorggerelateerde infecties. Ten slotte streeft het RIVM-CIb naar het verminderen van soa door regie te voeren op de soabestrijding, en naar het verminderen van het risico en de ziektelast van zoönosen, door samen met netwerkpartners op basis van signalering en onderzoek relevante sectoren en ministeries hierover te adviseren.
    • Strategisch Beleidsplan RIVM-Centrum Infectieziektebestrijding 2011-2015

      de Boer AS; van Vliet JA; Coutinho RA; BBA; cib (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-06-06)
      In het strategisch beleidsplan is een selectie gemaakt van onderwerpen waarvoor het RIVM-CIb zich de komende jaren extra moet inspannen om haar regierol en haar functie als netwerkorganisatie te versterken. Het beleidsplan is gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen vijf jaar en de resultaten van verschillende evaluaties. Belangrijke keuze voor de toekomst is die voor de versterking van het RIVM-CIb als netwerkorganisatie om zo tot een optimale preventie en bestrijding van infectieziekten te komen. Met dit doel zorgt het RIVM-CIb ook voor internationale samenwerking op het gebied van infectieziekten, voor een nationale laboratoriuminfrastructuur en voor een stevige onderzoeksbasis. Daarnaast zal het RIVM-CIb subsidies verlenen voor activiteiten, gericht op de preventie van infectieziekten, die effectief en efficient door andere organisatie dan het RIVM-CIb worden uitgevoerd. Het RIVM-CIb streeft naar het garanderen van de effectiviteit van het Rijksvaccinatieprogramma en streeft naar het verminderen van de ziektelast door antimicrobiele resistentie en zorggerelateerde infecties. Ten slotte streeft het RIVM-CIb naar het verminderen van soa door regie te voeren op de soabestrijding, en naar het verminderen van het risico en de ziektelast van zoonosen, door samen met netwerkpartners op basis van signalering en onderzoek relevante sectoren en ministeries hierover te adviseren.
    • Surveillance van het verloop van influenza-uitbraken en oseltamivir gebruik in verpleeg- en verzorgingshuizen in Nederland

      van Gageldonk-Lafeber AB; van der Sande MAB; van Vliet JA; Koopmans MPG; Ruijs WLM; Meijer A; Wilbrink B; van der Plas SM; CIE; LIS (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMLandelijke Coordinatiestructuur Infectieziektebestrijding, 2006-07-13)
      Er is nog niet met zekerheid vastgesteld of het middel oseltamivir griepuitbraken in verpleeg- en verzorgingshuizen verkort. De lage vaccinatiegraad onder het personeel en verlate inzet van oseltamivir veroorzaken deze onzekerheid. Dit blijkt uit een surveillance in negen zorginstellingen in het winterseizoen 2003-2004. Deze surveillance is uitgevoerd door het RIVM, GGD'en en verpleeghuisartsen. van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beschikbaar werd gesteld. Het middel zou bewoners van zorginstellingen extra moeten beschermen tegen griep en griepuitbraken kunnen verkorten. In de negen zorginstellingen was de vaccinatiegraad onder bewoners gemiddeld 93% en onder personeel 20%. In 6 instellingen kregen de bewoners oseltamivir om zowel griep te behandelen (therapeutisch) als te voorkomen (profylactisch). In 2 zorginstellingen werd oseltamivir alleen gebruikt om de bewoners te behandelen. In 1 instelling werd oseltamivir in sommige zorgeenheden gebruikt als therapie terwijl het in andere zorgeenheden gebruikt werd om griep te voorkomen. Door de vertraagde inzet van oseltamivir ter voorkoming van nieuwe grieppatienten en de afwezigheid van controles (grieppatienten waarbij geen oseltamivir toegediend is) is het onzeker of nieuwe casussen zijn uitgebleven door de behandeling of door de natuurlijke uitdoving van de epidemie.
    • Vaccinatiegraad en jaarverslag Rijksvaccinatieprogramma Nederland 2016

      van Lier EA; Geraedts JLE; Oomen PJ; Giesbers H; van Vliet JA; Drijfhout IH; Zonnenberg-Hoff IF; de Melker HE; RVP; I&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2017-06-22)
      Het RIVM beschrijft jaarlijks de ontwikkelingen binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), zowel inhoudelijk als organisatorisch. Vanaf dit jaar zijn de belangrijkste gebeurtenissen en de ontwikkelingen op het gebied van de vaccinatiegraad gebundeld. Belangrijke gebeurtenissen In 2016 waren er geen opvallende uitbraken van RVP-ziekten. Wel stijgt sinds oktober 2015 het aantal patiënten met meningokokkenziekte W, terwijl in het RVP tegen meningokokkenziekte C wordt ingeënt. Opvallend was het stevige debat dat in november 2016 in diverse media is gevoerd tussen voor- en tegenstanders van vaccinatie. Verder heeft het RIVM factsheets gemaakt voor zowel professionals als het publiek met informatie over vaccinaties tegen ziekten die wel beschikbaar zijn maar niet in het RVP zijn opgenomen. Voorbeelden zijn waterpokken, gordelroos en het rotavirus (www.rivm.nl/vaccinaties). Vaccinatiegraad De vaccinatiegraad, oftewel het aandeel zuigelingen, kleuters en schoolkinderen dat de vaccinaties uit het RVP krijgt, is nog steeds hoog. De vaccinatiegraad voor bof, mazelen en rodehond (BMR) daalt al een paar jaar licht. De norm van 95 procent van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die nodig is om mazelen uit te bannen, wordt in Nederland bij de eerste BMR-vaccinatie niet meer gehaald. Voor de tweede BMR-vaccinatie was dit al langer zo. Ook bij andere vaccinaties in het RVP is een lichte daling te zien. De deelname aan de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker is voor het eerst afgenomen, van 61 naar 53 procent. Een hoge vaccinatiegraad zorgt ervoor dat kwetsbare en (nog) niet gevaccineerde kinderen tegen ziekten worden beschermd (groepsbescherming). Een dalende vaccinatiegraad vergroot de kans dat in de toekomst ziekten zoals mazelen uitbreken.
    • Vaccinatiegraad en jaarverslag Rijksvaccinatieprogramma Nederland 2017

      van Lier EA; Geraedts JLE; Oomen PJ; Giesbers H; van Vliet JA; Drijfhout IH; Zonnenberg-Hoff IF; de Melker HE; RVP; EPI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2018-06-25)
      Het RIVM beschrijft jaarlijks de ontwikkelingen binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), zowel inhoudelijk als organisatorisch. Hierbij wordt aandacht besteed aan de belangrijkste gebeurtenissen in het afgelopen jaar en de ontwikkelingen op het gebied van de vaccinatiegraad. Belangrijke gebeurtenissen In 2017 waren er geen opvallende uitbraken van ziekten waartegen via het RVP wordt ingeënt. Wel is het aantal patiënten met meningokokkenziekte W verder toegenomen ten opzichte van 2015 en 2016. In mei 2018 wordt daarom de meningokokken C-vaccinatie op de leeftijd van veertien maanden vervangen door meningokokken ACWY-vaccinatie. Deze vaccinatie zal in het najaar 2018 ook worden aangeboden aan kinderen geboren tussen 1 mei 2004 en 31 december 2004. In 2017 zijn de e-learning Achtergronden RVP en de vernieuwde website (https://rijksvaccinatieprogramma.nl/) beschikbaar gekomen. Verder zijn voorbereidingen getroffen voor de invoering van het vaccinatieconsult, waarin ouders vragen over het RVP kunnen bespreken. Vaccinatiegraad De vaccinatiegraad, oftewel het aandeel zuigelingen, kleuters en schoolkinderen dat de vaccinaties uit het RVP krijgt, is nog steeds hoog maar daalt de laatste jaren licht. Voor de HPV-vaccinatie is de verdere daling in de vaccinatiegraad van 8 procent ten opzichte van vorig jaar opmerkelijk. Overigens is niet alleen in Nederland een daling te zien. Belangrijkste reden om niet tegen HPV te vaccineren of daarover te twijfelen, zijn zorgen over mogelijke bijwerkingen van het HPV-vaccin. De Gezondheidsraad zal opnieuw advies uitbrengen over HPV-vaccinatie in Nederland. Een hoge vaccinatiegraad is belangrijk. Wanneer veel mensen zijn ingeënt tegen een infectieziekte, komt deze ziekte minder vaak voor (groepsbescherming). Ook kwetsbare mensen en mensen die (nog) niet zijn ingeënt, lopen dan minder risico de ziekte te krijgen. Ze worden als het ware beschermd door de ingeënte groep. Om dit effect te behouden is het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen zijn ingeënt.
    • Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland : Verslagjaar 2016

      van Lier EA; Oomen PJ; Giesbers H; van Vliet JA; Drijfhout IH; Zonnenberg-Hoff IF; de Melker HE; RVP; I&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-06-30)
      Net als in voorgaande jaren is de vaccinatiegraad, oftewel de deelname aan de verschillende vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), in verslagjaar 2016 met 92 tot 99 procent hoog. Wel is de deelname aan de meeste vaccinaties met ongeveer 0,5 procent afgenomen. Voor zuigelingen is deze afname voor het tweede achtereenvolgende jaar zichtbaar. In het verleden zijn regionaal vaker dergelijke schommelingen waargenomen, maar ze zijn nu voor het eerst in het hele land geconstateerd. Een verklaring hiervoor ontbreekt. De deelname aan de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker is met 61 procent gelijk gebleven. De deelname onder zuigelingen in Caribisch Nederland is met 92 tot 100 procent ook onveranderd gebleven. Nieuw kerncijfer Sinds dit jaar wordt de stand van zaken op de verschillende beleidsterreinen van het ministerie van VWS weergegeven in zogeheten kerncijfers om het beleid te kunnen volgen en verantwoorden. Ook voor de vaccinatiegraad is een kerncijfer vastgesteld, namelijk het percentage van alle kinderen dat op de dag dat ze 2 jaar worden alle RVP-vaccinaties heeft gekregen. Voor kinderen die geboren zijn in 2013 ligt dit op 93 procent. Hepatitis B risicogroepen Vanaf 2012 wordt niet alleen aan kinderen van risicogroepen, maar aan alle kinderen de hepatitis B-vaccinatie aangeboden. Het blijkt echter dat juist de kinderen van wie ten minste één ouder geboren is in een land waar hepatitis B veel voorkomt, de vaccinatie niet altijd krijgen. Daarnaast wordt het hepatitis B-controleonderzoek naar de effectiviteit van het vaccin onder kinderen van moeders die drager zijn van het hepatitis B-virus, niet altijd uitgevoerd. Juist voor deze twee risicogroepen is bescherming tegen hepatitis B belangrijk. In Nederland wordt met vrijwillige vaccinatie een hoge vaccinatiegraad bereikt. Dit blijkt uit het landelijke registratiesysteem voor de vaccinaties van het RIVM. Een hoge deelname aan het programma is belangrijk om te voorkomen dat infectieziekten weer terugkomen. Een hoge vaccinatiegraad zorgt er ook voor dat kwetsbare (nog) niet gevaccineerde kinderen tegen ziekten worden beschermd (groepsimmuniteit).