• Aanvullend onderzoek naar concentraties koper, chroom en arseen in luchtstof, bodem en gras bij houtverduurzamingsbedrijven in Nederland

      Mennen MG; Knol-de Vos T; Fortezza F; van de Beek ACW; Ritsema R; Piso S; Kliest JJG; LAC; IEM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1998-11-02)
      Beschreven wordt een aanvullend onderzoek naar de luchtconcentraties en de verspreiding van koper, arseen en chroom bij twee van de circa dertig houtverduurzamingsbedrijven in Nederland. Het aanvullend onderzoek had tot doel meer duidelijkheid te krijgen omtrent enkele onzekerheden in de conclusies van het eerder uitgevoerd onderzoek. Het aanvullend onderzoek bestond uit concentratiemetingen van grof stof en daarin aanwezig koper, chroom en arseen bij de houtopslag van een houtverduurzamingsbedrijf tijdens een periode van warm, droog weer met hoge windsnelheden (zo'n periode had zich tijdens het eerder uitgevoerd onderzoek niet voorgedaan). Daarnaast zijn enkele bodem- en grasmonsters genomen in de directe omgeving van twee houtverduurzamingsbedrijven. Deze monsters zijn geanalyseerd op koper, chroom en arseen. Doel hiervan was de resultaten van verspreidings- en depositieberekeningen uit het voorafgaande onderzoek te verifieren. Bij de grof stof metingen bij droog, winderig weer werden benedenwinds van de houtopslag concentraties aerosoldeeltjes en daarin aanwezig koper, arseen en chroom gemeten die vergelijkbaar waren met de waarden die in het eerder onderzoek zijn gemeten tijdens meer vochtige dan wel windstille perioden. In de meeste bodem- en grasmonsters werden vrijwel geen aantoonbaar verhoogde gehaltes koper, chroom en arseen gemeten ten opzichte van waarden die op achtergrondlocaties zijn gevonden. Hieruit werd afgeleid dat verspreiding en depositie van koper-, chroom- en arseenhoudende aerosoldeeltjes afkomstig van de houtverduurzamingsbedrijven niet leidt tot aantoonbare verontreiniging van bodem en gras rond de bedrijven. Dit is in overeenstemming met de resultaten van de verspreidings- en depositieberekeningen uit het voorafgaande onderzoek. Op een locatie zijn wel hoge gehaltes koper, chroom en arseen gevonden in de bodem, maar gebleken is dat deze verontreiniging zeer waarschijnlijk een gevolg is van vroegere activiteiten. Op basis van dit aanvullend onderzoek blijven de conclusies betreffende risico's voor omwonenden en milieu uit het eerder uitgevoerde onderzoek ongewijzigd, d.w.z. dat de gemiddelde concentraties koper, chroom en arseen in de lucht aan de rand van de bedrijfsterrein en daaromheen beneden de toxicologische adviesgrenswaarden en Maximaal Toelaatbare Risicoconcentraties voor langjarige inhalatoire blootstelling liggen. De verspreiding en depositie van koper-, chroom- en arseenhoudende aerosoldeeltjes afkomstig van de houtverduurzamingsbedrijven leidt niet tot aantoonbare verontreiniging van bodem, gewassen en oppervlaktewater rond de bedrijven.
    • Kwaliteitsdocument inzake de bepaling van Cadmium in kunststoffen met behulp van Rontgenflurescentie

      Hoogerbrugge R; van de Wiel HJ; van de Beek ACW; Kliest JJG; IEM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1999-07-20)
      Bij de handhaving van het besluit Cadmium in Kunststoffen is gebleken, dat de analyse met behulp van Rvntgenfluorescentie (XRF) een snel en goedkoop alternatief zou kunnen zijn voor de op dit moment wettelijk voorgeschreven methoden. In opdracht van de Inspecteur Milieuhygikne is daarom door het RIVM in het navolgende document vastgelegd, welke kwaliteitseisen er gesteld dienen te worden aan methoden die worden ingezet voor de handhaving van het Cadmiumbesluit. Daarnaast is getoetst in hoeverre de bepalingsmethode met XRF, zoals toegepast door het Douane Laboratorium aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet. Bij deze beoordeling wordt uitgegaan van de gegevens in het validatierapport dat door het Douane Laboratorium is opgesteld ten behoeve van de auditors van de Raad voor Accreditatie. De beoordeling beperkt zich op grond hiervan tot de meetmethode zoals toegepast door het Douane Laboratorium, dan wel een daaraan aantoonbaar gelijk te stellen methode. Uit de beoordeling blijkt dat de XRF-methode van het Douane Laboratorium voldoet aan de eis dat overschrijding van de kritische waarde, met een zekerheid van ten minste 99 % kan worden vastgesteld indien de gemeten concentratie groter is dan 135 mg Cd/kg en indien poreuze, niet-compacte en inhomogene monsters worden verworpen. Gezien de aard van de XRF-bepaling dienen echter nauwgezette procedures te worden gevolgd bij de monsterselectie, de acceptatie van meetwaarden en de kwaliteitsbewaking. In het rapport worden hiertoe voorstellen gedaan.<br>
    • Mogelijkheden voor snelle kwantitatieve analyse van cadmium in kunststoffen met golflengte-dispersieve rontgenfluorescentiespectrometrie

      van de Beek ACW; Ritsema R; van de Wiel HJ; LAC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1995-12-31)
      Voor adequate handhaving van het Cadmiumbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen blijkt een snelle bepaling van het cadmiumgehalte in kunststof noodzakelijk. De aangewezen technieken zijn erg tijdrovend. Golflengte-dispersieve rontgenfluorescentie-spectrometrie (WD-XRF) is een geschikte techniek om het cadmiumgehalte te screenen. WD-XRF in combinatie met speciale software om de matrixeffecten te reduceren, maakt het mogelijk een kwantitatieve analyse van elementen in kunststof uit te voeren in circa 20 minuten. De methode is geschikt voor kunststoffen, er zijn geen matrixafhankelijke standaarden vereist. Het gehalte aan cadmium gemeten met de combinatie XRF / Uniquant bedraagt 88 - 110% van het gehalte aan cadmium gemeten met Instrumentele Neutronen Activerings Analyse (INAA).<br>
    • Resultaten van het onderzoek naar schade aan planten veroorzakende luchtverontreiniging in het Sloegebied

      Kliest JJG; van der Eerden LJM; Diederen HSMA; van de Beek ACW; IEM; LAC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1995-12-31)
      Sinds het midden van de jaren 80 komen er in het Sloegebied klachten voor over gewasschade welke in verband worden gebracht met luchtverontreiniging. Het betreft hierbij met name schade aan en bladval bij sneeuwbes en het optreden van een specifiek schadebeeld bij fruit. In vervolg op onderzoek dat is ingesteld in voorgaande jaren is door het RIVM, in opdracht van de Regionale Inspectie Milieuhygiene Zeeland in samenwerking met het Instituut voor Agrobiologisch en Bodemvruchtbaarheidsonderzoek van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (AB-DLO) en de Provincie Zeeland in het groeiseizoen van 1994 opnieuw onderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn gedurende het groeiseizoen van 1994 op een tweetal locaties metingen uitgevoerd naar het gehalte aan SO2, terwijl daarnaast gegevens zijn verzameld met betrekking tot de lokale concentratie aan O3. Op 6 locaties is met behulp van zogenaamde 'Luikse Bollen' het gedeponeerde grof stof verzameld. Dit stof is vervolgens op zijn samenstelling onderzocht. Doel van het onderzoek naar de SO2 en O3-concentraties, was om vast te stellen of de in het verleden waargenomen schade aan sneeuwbes een gevolg zou kunnen zijn van een hoge concentratie van SO2 al dan niet in combinatie met O3. Het onderzoek naar de depositie van grof stof diende ter verkrijging van een op gestandaardiseerde wijze genomen monster van de depositie, welke in verband zou kunnen staan met het aan fruit optredende schadebeeld en een indicatie van de herkomst van dit stof. Het in 1994 uitgevoerde onderzoek van het AB-DLO en RIVM bevestigt het reeds bestaande vermoeden dat de optredende gewasschade aan appels een gevolg is van luchtverontreiniging. Voor deze schade geldt, dat vrijwel zeker is dat deze wordt veroorzaakt door incidentele depositie van deeltjes, welke in een bepaald stadium van de vruchtzetting een specifiek schadebeeld veroorzaken. Evenals in 1993 werden ook in 1994 bij het AB-DLO een aantal gevallen van schade aan appels gemeld. De klachten betroffen een beperkt gebied. De materiele omvang van de schade werd becijferd op ca 7000 gulden. In 1994 zijn geen klachten met betrekking tot schade aan sneeuwbes binnengekomen. Voor de schade aan sneeuwbes geldt, dat een gecombineerde blootstelling aan O3 en SO2 mogelijk voor het optredende schadebeeld verantwoordelijk werd geacht. Uit het onderhavige onderzoek is gebleken, dat in het betrokken gebied inderdaad concentraties aan SO2 en O3 kunnen voorkomen, waarbij schade aan gevoelige planten niet kan worden uitgesloten. Vastgesteld is dat de gemeten verhoogde concentraties aan SO2 grotendeels afkomstig zijn uit een lokale bron. Een nabij gelegen raffinaderij is waarschijnlijk voor een belangrijk deel van de gemeten verhogingen de oorzaak. Incidenteel worden de voor planten geldende No-adverse effect levels overschreden. Een duidelijke overschrijding gedurende in totaal enkele uren van de No-adverse effect level voor planten is alleen vastgesteld tijdens een periode van een incidenteel sterk verhoogde SO2 -emissie bij een nabijgelegen raffinaderij. Met betrekking tot de schade aan fruit, kan op grond van het onderzoek slechts worden gesteld, dat van de potentiele bronnen in eerste instantie een nabij gelegen raffinaderij in aanmerking komt, maar dat herkomst uit een andere bron op grond van de onderzoeksresultaten niet uit te sluiten is.<br>