Now showing items 3932-3951 of 10235

    • Ice sheet mass balance in central West Greenland

      Greuell W; Denby B; NOP (Institute for Marine and Atmospheric ResearchUtrecht University, 2001-05-21)
      Abstract niet beschikbaar
    • De ICRU dosisequivalent grootheden in de stralingshygiene

      Grimbergen TWM (1990-09-30)
      Abstract niet beschikbaar
    • Identificatie en kwantificering van Escherichia coli door bepaling van de beta-glucuronidase-activiteit

      Schets FM; Havelaar AH (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1990-09-30)
      The determination of E.coli as a fecal indicator for surface- and drinking water according to NEN 6261 is based on the ability of E.coli to produce indole from tryptophane. E.coli is also able to use the constitutive enzyme beta-glucuronidase to produce the fluorescent methylum-belliferyl from the substrate 4-methylumbelliferyl-beta-D- glucuronide (MUG). This report describes research on the possibility to use the beta-glucuronidase-activity as an identification- characteristic for E.coli. 14% of the isolated E.coli strains was found to be beta-glucuronidase-negative at 44 degr. C. 24% of these strains showed a positive beta-glucuronidase-reaction at 37 degr. C. Two percent of the isolated E.coli strains was indole-negative and four percent of strains other than E.coli gave false positive reactions in this test. There were no false-positive beta-glucuronidase reactions. It is concluded that the indole-reaction gives better results than the beta-glucuronidase-reaction. The interpretation of the beta- glucuronidase- reaction is more difficult and it gives more false- negative results.<br>
    • Identificatie van belangrijke beroepsgroepen en stoffen bij het ontstaan van gezondheidseffecten en ziektelast door blootstelling aan stoffen onder arbeidsomstandigheden

      Dekkers S; Preller EA; Baars AJ; Marquart J; Raaij MTM van; SIR (TNO Kwaliteit van Leven, 2006-12-18)
      De ziektelast als gevolg van astma, chronische bronchitis en longemfyseem (COPD), contact-eczeem en longkanker zal naar verwachting afnemen, wanneer arbeidsgerelateerde blootstelling aan een aantal stoffen (chemicalien) binnen bepaalde beroepsgroepen wordt teruggedrongen. In een eerder RIVM-rapport werd voor negen aandoeningen de ziektelast als gevolg van blootstelling aan stoffen op de werkplek geschat. In dit vervolgonderzoek is voor de vier genoemde aandoeningen onderzocht bij welke combinaties van beroepsgroep en stof een relevante gezondheidswinst zou kunnen worden bereikt bij vermindering van de blootstelling. Relevante gezondheidswinst lijkt met name te behalen in de volgende combinaties van beroepsgroep en stof: - meelstof bij bakkers, isocyanaten in de bouwnijverheid, latex in de gezondheidszorg, en dierlijke allergenen in de landbouw voor astma; - anorganisch stof in de bouwnijverheid, meelstof bij bakkers en werkers in de voedselproductie, en organisch stof in de landbouw voor COPD; - nat werk, ontvetters, zepen, en detergentia bij diverse beroepen in de gezondheidszorg, schoonmakers, kappers en schoonheidsspecialisten voor contact-eczeem; en - kwartsstof in de bouw en passief roken in de horeca voor longkanker (uitgezonderd asbest als oorzaak van longkanker). De bovengenoemde opsomming geeft een indicatie van de belangrijkste combinaties van beroepsgroepen en stoffen in het Nederlandse bedrijfsleven. Echter, ook in andere beroepsgroepen en branches kunnen werknemers genoemde aandoeningen ontwikkelen door blootstelling aan bepaalde stoffen op de werkplek.
    • Identificatie van belangrijke beroepsgroepen en stoffen bij het ontstaan van gezondheidseffecten en ziektelast door blootstelling aan stoffen onder arbeidsomstandigheden

      Dekkers S; Preller EA; Baars AJ; Marquart J; Raaij MTM van; TNO Kwaliteit van Leven; SIR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-12-18)
      In a previous RIVM report the burden of disease due to exposure to chemicals at the workplace was estimated for nine investigated diseases. This follow-up study further investigates the determinants occupation and chemicals. For the diseases asthma, COPD, contact dermatitis and lung cancer (excluding lung cancer caused by asbestos) the most important occupations in which the diseases occurs relatively often are determined first. Then the most relevant chemicals associated with each of these diseases are identified. Finally, the occupation and chemical combinations that are actually present in meaningful magnitude in the Netherlands are selected. In spite of many uncertainties in the selection of important occupational-substance combinations, it is nevertheless predicted from which occupational-substance combinations it can probably be expected that a reduction in occupational exposure may lead to substantial health profit for each of investigated diseases. For asthma, the following occupational-substance combinations are probably important: flour dust at bakers, isocyanates in the construction industry, latex in health care, and animal allergens in agriculture. For COPD, inorganic dust in the construction industry, flour dust at bakers and workers in food production, and organic dust in the agriculture are relevant. Wet work, grease removers, soaps and detergents in several professions in the health care, cleaners, hairdressers and beauty specialists play an important role in the development of occupational contact dermatitis. For lung cancer, quartz dust in construction work and passive smoking in the hotel- and catering industry are likely to be relevant. However, this does not mean that there is no risk to develop the diseases due to occupational exposures within occupations and branches which are not mentioned in this inventory. But the occupational-substance combinations mentioned above do give an indication of the most important combinations within the entire businesses activities of the Netherlands.
    • Identification and Characterization of Proteins based on Mass Spectrometric Mapping of Tryptic Peptides and On-line Internet Database Searches

      Meiring HD; ten Hove GJ; de Jong APJM; LOC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-11-30)
      Er is een methode beschreven voor de identificatie en karakterisering van eiwitten, welke geisoleerd zijn met behulp van een- of tweedimensionale polyacrylamide gel elektroforese. De methode is gebaseerd op moderne technieken met betrekking tot concentrering en zuivering van eiwitten (elektro-elutie van eiwitten naar een secundaire gel en het reversed phase micro capillaire kolom schakel HPLC principe) gevolgd door massaspectrometrische analyse met behulp van nano-elektrospray ionisatie en de quadrupool ion trap. De beschreven studies zijn uitgevoerd met Bovine Serum Albumine (BSA) als modeleiwit. Met de beschreven elektro-elutie methode kan een concentreringsfactor van het eiwit van tenminste 50 verkregen worden. Dit kan nog verhoogd worden door eiwitspots uit meerdere primaire gels te combineren op een secundaire gel. Op deze wijze kunnen kleine hoeveelheden aan eiwit (lage femtomol gebied) geanalyseerd worden. Tevens wordt gebruik gemaakt van het internet om bestanden van bekende eiwitten on-line te raadplegen, en de uit de MS(n) experimenten bepaalde (gedeeltelijke) aminozuursequentie van de peptiden te correleren aan deze bekende eiwitten. Ingegaan wordt op enige praktische aspecten van de methode, met betrekking tot de matrix van de eiwitmonsters en eventuele modificaties van de peptiden na trypsine digestie.<br>
    • Identification and handling of uncertainties in dietary exposure assessment

      Ooijen HJ van; van der Voet H; Bakker MI; SIR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009-10-15)
      Het RIVM en het RIKILT-Instituut voor Voedselveiligheid schatten hoeveel chemische stoffen mensen via voeding binnenkrijgen. De huidige methode zou meer inzicht moeten kunnen geven in de mate waarin deze blootstellingsschattingen onzekerheden bevatten. Het kwantificeren van onzekerheden sluit aan bij de internationale wetenschappelijke activiteiten die momenteel op het gebied van onzekerheidsanalyse van blootstellingsschattingen gaande zijn. Naast het kwantificeren van meer onzekerheden moet de invloed van de (overgebleven) niet-gekwantificeerde onzekerheden op de blootstellingsschatting worden beschouwd. Deze conclusies blijken uit onderzoek van het RIVM en Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR), dat in opdracht van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) is uitgevoerd. In dit rapport wordt een voorstel gedaan om de huidige software (Monte Carlo Risk Assessment) aan te passen. Tevens wordt aan de hand van twee recente praktijkvoorbeelden geschetst hoe de richtlijn van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) toegepast kan worden voor het beschrijven van niet-gekwantificeerde onzekerheden. Een onzekerheidsanalyse is nodig om de resultaten van blootstellingsschattingen van stoffen beter op hun waarde te kunnen schatten. Bovendien kan een onzekerheidsanalyse aanwijzen welke bronnen van onzekerheid een belangrijke bijdrage leveren aan de totale onzekerheid van de blootstellingsschatting. Door vervolgens gericht de belangrijkste onzekerheden te verminderen (door bijvoorbeeld additionele gegevens te verzamelen) kunnen (toekomstige) schattingen worden verbeterd. Momenteel kan de software van het RIVM en het RIKILT een beperkte kwantitatieve onzekerheidsanalyse van een blootstellingsschatting uitvoeren. De methode zou relatief eenvoudig kunnen worden uitgebreid met het kwantificeren van een aantal andere bronnen van onzekerheid.
    • Identification of allergenic potency of Latex-chemicals in the auricular lymph node assay in the mouse

      de Jong WH; Tentij M; Legtenberg RJ; van de Vliet H; Vandebriel RJ; van Loveren H; LPI (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-10-31)
      De laatste jaren is het voorkomen van latexallergie toegenomen ten gevolge van een stijging in het preventieve gebruik van latex handschoenen. In dit onderzoek werd nagegaan of de auriculaire lymfklier assay (ALNA) gebruikt kon worden om allergene eigenschappen van latex handschoenen te detecteren. In deze zogenaamde auriculaire lymfklier test (ALNA) werd een teststof gedurende drie opeenvolgende dagen epicutaan op het oor toegediend. Enkele dagen na de toediening werd de drainerende lymfklier, de Lymphonodulus auricularis ofwel auriculaire lymfklier, verwijderd en werden gewicht, celaantal, en lymfocyt proliferatie bepaald. Een toename in deze parameters is een indicatie voor een interactie van de stof met het immuunsysteem, en dus immunogene cq allergene eigenschappen. In het algemeen wordt een verhoging in activiteit ten opzichte van met oplosmiddel behandelde controle lymfklieren, uitgedrukt als stimulatie index, waarbij een factor van drie of hoger beschouwd wordt als een positieve reactie. Bij de productie van latex handschoenen worden diverse chemicalien gebruikt zoals thiuram-, carbamaat-, thiazole-, en amine verbindingen. Vier stoffen, een uit elke categorie werden onderzocht in de ALNA, en wel tetramethylthiuramdisulfide (TMTD), zinkdimethyldithiocarbamaat (ZDMC), 2-mercaptobenzothiazole (MBT) en diethylamine (DEA). Dinitrochlorobenzeen (DNCB) en trimellitic anhydride (TMA) werden gebruikt als referentiestoffen. Latexallergie kan niet alleen door chemicalien maar ook door de eiwitten van de latex zelf veroorzaakt worden. In pilot-experimenten werd onderzocht of ook eiwitten, met ovalbumine als modelstof, een immunologische reactie gaven in de ALNA assay. De resultaten uit de pilot-experimenten uitgevoerd met het eiwit ovalbumine en de extracten van handschoenen geven aan dat het wellicht ook mogelijk is om de ALNA te gebruiken voor de detectie van sensibiliserende eigenschappen van deze materialen. Een verdere bevestiging van deze resultaten is echter noodzakelijk<br>
    • Identification of Beta-agonists in animal samples by means of cryotrapping gas chromatography-fourier transform infrared spectrometry

      Visser T; Vredenbregt MJ; Jong APJM de; Ginkel LA van; Rossum HJ van; Stephany RW (1993-01-31)
      Abstract niet beschikbaar
    • Identification of Endocrine Disruptive Effects in the Aquatic Environment - a Partial Life Cycle Study in Zebrafish

      Wester PW; Brandhof EJ van den; Vos JH; Ven LTM van der; TOX; LER (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-12-12)
      In this project, an assay was developed and applied to identify hormone active substances in the aquatic environment. Laboratory fish were exposed during the reproductive and development phase to a range of established endocrine active compounds; these were estrogen (17 beta-estradiol), anti-estrogen (tamoxifen), androgen (methyldihydrotestosterone), anti-androgen (flutamide), and an antithyroid compound (propylthiouracil); also a field sample from a national field study (LOES) was tested. Parameters were fecundity, fertility, development, plasma vitellogenin, and histopathology with emphasis on gonads; for vitellogenin, (immuno)histochemistry detection methods were developed, as an alternative for the common ELISA methods. This approach enables the identification of a variety of endocrine effects within a relatively short period (9wk); histopathology is the most specific and sensitive parameter for the reference compounds used. Changes in sex ratio of offspring appears the most sensitive endpoint with relevance for reproduction fitness. The educational histopathology database from this project is available on the Internet (http://www.rivm.nl/fishtoxpat/).
    • Identification of Endocrine Disruptive Effects in the Aquatic Environment - a Partial Life Cycle Study in Zebrafish

      Wester PW; van den Brandhof EJ; Vos JH; van der Ven LTM; TOX; LER (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2003-12-12)
      In dit project is een testmodel ontworpen en toegepast voor de identificatie van hormoonactieve stoffen in het aquatisch milieu. In het laboratorium zijn zebravissen gedurende de reproductie en ontwikkelingsfase blootgesteld aan een reeks bekende hormoonactieve stoffen, te weten een oestrogeen (17 beta-oestradiol) , een anti-oestrogen (tamoxifen), androgeen (methyldihydro-testosteron), anti-androgeen (flutamide), een schildklierremmer (propylthiouracil); tenslotte is een veldmonster getest in het kader van het landelijk onderzoek oestrogene stoffen (LOES). Onderzocht zijn parameters voor eiproductie, vruchtbaarheid en ontwikkeling van het eieren en nageslacht. Daarnaast is het plasmaeiwit vitellogenine bepaald, dat een maat is oestrogene activiteit. Hiervoor zijn (immuno)histochemische bepalingsmethoden ontwikkeld als alternatief voor de klassieke ELISA. Voorts zijn dieren histopathologisch onderzocht op afwijkingen in (ontwikkeling van) geslachtsorganen en endocriene organen. Uit de resultaten blijkt dat met het testsysteem binnen een betrekkelijk korte blootstellingsperiode (9 weken) inzicht verkregen kan worden in effecten van hormoonverstoring op het niveau van reproductie en ontwikkeling, waarbij met name het histopathologisch onderzoek een cruciale rol speelt, zowel betreffende gevoeligheid als specificiteit voor alle geteste referentiestoffen. Verstoring in de geslachtsverhouding blijkt het meest gevoelige voor de voortplanting relevante effect te zijn. De histopathologische bevindingen staan in de vorm van een educatieve atlas op Internet (http://www.rivm.nl/fishtoxpat/).<br>
    • Identification of MHC class I associated peptides. Development of sensitive mass spectrometric sequence analysis techniques

      de Jong APJM; van der Heeft E; ten Hove GJ; van Gaans-van den Brink JAM; van Els CACM; LOC; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1996-03-31)
      Betreft de ontwikkeling van gevoelige microkolom HPLC-ESI/MS methoden en technieken voor de analyse van MHC klasse I geassocieerde antigeenpeptiden. De analyse bestaat uit de identificatie van T-cel stimulerende peptiden in MHC elutiemengsels van geinfecteerde celkweekculturen gevolgd door de bepaling van de aminozuurvolgorde (sequentie) van deze peptiden. Elutiemengsels van MHC moleculen kunnen zeer grote aantallen (tot 2000) verschillende peptiden bevatten met sterk wisselende samenstelling afhankelijk van te onderzoeken cellijnen of weefselmateriaal. Beschikbare hoeveelheden van individuele peptiden in dergelijke mengsels voor onderzoek liggen in de femtomol (10 exp. -10) tot picomol (10 exp. -12) range per miljard cellen. HPLC-ESI/MS wordt als de meest geschikte techniek beschouwd voor deze toepassing. In dit onderzoek is microkolom HPLC schakeltechniek ontwikkeld ; de condities zijn aangepast voor een optimale gevoeligheid in ESI-MS. De hiermee behaalde gevoeligheden liggen tussen 10 en 50 fmol voor identificatiedoeleinden (molecuulgewichtbepaling), afhankelijk van aard en soort peptide. Sequentie-analyses vergen circa tien keer grotere hoeveelheden (100-500 fmol/peptide). Dit komt overeen met de hoeveelheden antigeenpeptiden in middelgrote celkweken (10 exp. 10 cellen).<br>
    • Identification of polycyclic aromatic hydrocarbons in combustion effluents by gas chromatography-infrared spectrometry

      Visser T; Sarobe M; Jenneskens LW; Wesseling J (1996-11-30)
      Orienterend onderzoek is uitgevoerd naar de mogelijkheden van gaschromatografie (GC) met infraroodspectrometrische (IR) detectie voor de structuuropheldering van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), ethynyl-gesubstitueerde PAK en 'cyclopenta fused' PAK. Experimenten zijn uitgevoerd aan standaardverbindingen en aan de pyrolyseproducten van in situ gevormde (T 600-1100oC) ethynyl-gesubstitueerde PAK als modellen voor de nabootsing van verbrandingsprocessen. De resultaten zijn vergeleken met die van de gebruikelijke analysetechniek bij de structuuranalyse van PAK, gaschromatografie met massaspectrometrie (GC-MS). GC-IR blijkt een waardevolle, complementaire aanvulling te zijn op GC-MS. Conclusies van de GC-MS analyses konden worden bevestigd en in een aantal gevallen kon de structuur van nog niet geidentificeerde componenten met behulp van de IR-gegevens worden opgehelderd. De combinatie van GC-IR en GC-MS is een vereiste voor de structuuropheldering van PAK-isomeren.
    • Identification of specific intrinsic liver clearance from a precision-cut liver-slice experiment

      Eijkeren JCH van; LBM (2000-06-20)
      Er wordt een model ontwikkeld dat metabolisme experimenten met liver-slices beschrijft die geincubeerd worden in een kweekmedium. Er worden formele wiskundige technieken geintroduceerd die het probleem van de identificatie van de specifieke intrinsieke leverklaring oplossen. Deze formele oplossing wordt bediscussieerd vanuit het oogpunt van de experimentele praktijk. Een nodige voorwaarde voor identificatie is de bemonstering van de moederstof in de slice of het kweekmedium. Maar door de experimentele limitaties is het vereist de moederstof in de slice te bemonsteren en daarnaast ook de metabolieten samengevoegd uit slice en kweekmedium. Bovendien blijkt dat de gevonden waarde voor de klaring onbetrouwbaar is als deze groter is dan de diffusiesnelheid van transport van moederstof van kweekmedium naar slice.
    • Identification of specific intrinsic liver clearance from a precision-cut liver-slice experiment

      Eijkeren JCH van; LBM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-06-20)
      A model describing metabolism experiments with precision-cut liver-slices incubated in a culture medium is developed. Formal mathematical techniques are presented that solve the problem of identifying the specific intrinsic liver clearance from the experimental data. The formal solution is discussed from the perspective of experimental practice. A necessary condition for identification is sampling parent compound in slice or culture medium. However, sampling parent compound in slice and additionally metabolite pooled from medium and slice is required by experimental limitations. Moreover it appears that identification is unreliable when the value of the slice's intrinsic clearance exceeds the diffusion rate of transport of the parent compound from the culture medium to the slice, a condition to be verified only afterwards.
    • Identification of the gestagenic steroid Algestone acetophenide in slaughter cattle. A possible misuse for illegal growth promoting purposes

      van Ginkel LA; Stephany RW; Sterk SS; van Rossum HJ; Schwillens PLWJ; Evers EAJM; Visser T; de Jong APJM; Jacquemijns M; Zomer G; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1993-12-31)
      The identity was elucidated of a compound detected in an application site and not identical to any compound known to be used as an anabolic agent or veterinary drug. The compound was identified as Algestone acetophenide (dihydroxyprogesterone acetophenide (DHPA)). For complete identification information obtained with a number of molecular spectroscopic techniques was combined. The identity was confirmed by comparing the spectroscopic data obtained with those of the reference compound. For meat inspection purposes diagnostic ions for the compound as HFB-derivative were established. Within the Netherlands the standard was made available to the appropriate government laboratories for regulatory purposes. The extent of the use of DHPA remains to be established.<br>
    • Identifying potential POP and PBT substances : Development of a new Persistence/Bioaccumulation-score

      Rorije E; Verbruggen EMJ; Hollander A; Traas TP; Janssen MPM; SEC ; LER; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-04-01)
      Het RIVM heeft van een zeer groot aantal stoffen de schadelijkheid bekeken. Hiervoor is een methodiek ontwikkeld waarmee kan worden onderzocht in welke mate deze stoffen in het milieu worden afgebroken dan wel zich in organismen ophopen. De resultaten zijn een eerste stap om stoffen te selecteren die vanwege hun chemische karakter gevaarlijk lijken te zijn. Nader onderzoek zal nodig zijn naar de mate waarin deze stoffen in de praktijk afbreken en/of ophopen. Deze informatie is nodig om geselecteerde stoffen via de REACH-verordening of het Stockholm-verdrag voor te kunnen dragen als Persistente Bioaccumulerende en Toxische (PBT) stoffen en Persistente Organische Verbindingen (POP). Als stoffen eenmaal aangemerkt zijn als POP en/of PBT zal dat leiden tot beperkingen of een verbod op de productie en het gebruik van deze stoffen. REACH (Registration, Evaluation and Authorisation of CHemicals) is de Europese wetgeving voor gevaarlijke stoffen die sinds 2007 van kracht is om de risico's van chemische stoffen in kaart te brengen en te beperken. Het internationale Verdrag van Stockholm, dat in werking trad in mei 2004, streeft ernaar de aanwezigheid van POP's in de wereld te elimineren of te beperken. In veel gevallen is de schadelijkheid van stoffen die later als POP en/of PBT zijn aangemerkt pas aan het licht gekomen nadat wetenschappers gealarmeerd werden door onderzoeksresultaten van monitoring studies van deze stoffen. Tegenwoordig wordt van de meeste stoffen standaard bekeken hoe schadelijk ze zijn voordat ze op de markt worden gebracht. Van een groot aantal stoffen is de schadelijkheid echter nog niet vastgesteld, omdat in het verleden minder strenge eisen werden gesteld toen ze op de markt werden gebracht, of omdat het om zeer beperkte marktvolumes gaat. De nieuw ontwikkelde Persistentie en Bioaccumulatie Score, zoals gepresenteerd in dit rapport, kan een belangrijke rol spelen in een snelle screening van deze stoffen waarvan nog weinig of geen gegevens bekend zijn.
    • Identifying prevalent carcinogens at the workplace in Europe

      Puts C; ter Burg W; NAT; M&V (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-06-02)
      Het RIVM heeft een short list opgesteld van kankerverwekkende stoffen en mengsels waar mensen in Europa op de werkplek het meest aan kunnen blootstaan. Hieronder vallen ook bepaalde arbeidsprocessen waar chemische stoffen aan te pas komen, zoals lassen, schilderen en werken met olie. Met behulp van deze lijst kunnen stoffen worden geselecteerd die in Europees verband als eerste aangepakt kunnen worden door bindende arbeidskundige normen (grenswaarden) vast te stellen. Stoffen of processen die veel voorkomen zijn onder andere benzeen, formaldehyde, asbest, houtstof en uitlaatgassen; deze behoren tot de top 30 van het totaal van 175 stoffen waarover informatie beschikbaar is. Voor zover bekend, vormen deze stoffen de voornaamste blootstelling aan kankerverwekkende stoffen, mengsels en arbeidsprocessen. Het onderzoek betreft kankerverwekkende stoffen, mengsels of werkzaamheden 'zonder drempelwaarde'. Hiervoor geldt dat er altijd, dus ook bij de geringste concentratie, een risico is als mensen eraan worden blootgesteld. Europese wetgeving schrijft voor om dergelijke stoffen waar mogelijk te vervangen. Wanneer dit niet kan, dient de werkgever de mogelijke blootstellingen en risico's zo laag mogelijk te houden. Op dit moment verschilt per lidstaat hoe de grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen worden afgeleid. De lijst is in opdracht van het ministerie van SZW opgesteld en is bedoeld om de veiligheid van werkers te vergroten. Er zijn zes Europese databases geraadpleegd met gegevens als het aantal werkers dat wordt blootgesteld aan een stof en zogeheten indicatoren voor blootstelling. Deze variëren van taken, zoals het mengen van vloeistoffen, tot het gebruik van chemische stoffen (bijvoorbeeld in/door de chemische industrie).