RIVM official reports

Browse

Recent Submissions

  • Item
    Blootstelling-Responsrelaties vliegtuiggeluid. Geluidhinder en slaapverstoring rond Eindhoven Airport
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-11) Hoekstra, J; van Poll, R; Reedijk, M
    Op Eindhoven Airport vliegen vliegtuigen voor zowel burgers als militairen. De GGD Brabant-Zuidoost onderzoekt regelmatig hoe inwoners van 16 gemeentes in de omgeving van de luchthaven het vliegverkeer ervaren. Daarbij krijgen bewoners onder andere via een vragenlijst de vraag hoeveel hinder en slaapverstoring zij ervaren door vliegtuiggeluid. Voor het onderzoek heeft de GGD ook een zogeheten blootstelling-responsrelaties (BR-relaties) nodig voor Eindhoven Airport. Een BR-relatie geeft de relatie weer tussen blootstelling aan vliegtuiggeluid en de mate waarin omwonenden daarvan ernstige hinder of slaapverstoring ervaren. Het RIVM heeft deze BR-relaties voor Eindhoven Airport bepaald voor 2023. Voor de BR-relatie koppelt het RIVM de GGD-gegevens van de bewoners over hinder en slaapverstoring aan de hoeveelheid vliegtuiggeluid in de omgeving. Dat is het gemiddelde van het geluid over de periode van een jaar dat het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) berekent. Overdag was er een duidelijke BR-relatie tussen geluidsblootstelling van vliegverkeer en ernstige hinder. 's Nachts stonden deelnemers aan weinig geluid bloot. Hierdoor was het moelijker om een BR-relatie tussen slaapverstoring en blootstelling aan nachtelijk geluid van vliegverkeer te bepalen. Die relatie was alleen te zien bij deelnemers die aan relatief veel geluid blootstonden. Dat gaat om 10 procent van de bewoners. Het NLR heeft ook aangegeven hoeveel geluid er komt van vluchten voor militairen en van vluchten voor burgers (civiele vluchten). De BR-relaties van militair en civiel vliegverkeer verschillen van elkaar. Wanneer het aantal decibellen ongeveer even hoog is, hebben mensen meer last van het geluid van militair vliegverkeer dan van civiele vluchten. De BR-relaties zijn een update van de BR-relaties uit 2014. Vergeleken daarmee blijken er nu meer mensen met ernstige hinder te zijn in gebieden met minder geluid. En minder mensen met ernstige hinder in gebieden met veel geluid. In 2026 worden weer nieuwe BR-relaties voor Eindhoven Airport bepaald voor het nationale beleid voor vliegvelden. De basis daarvoor zijn gegevens over bronnen van hinder en slaapverstoring uit de Gezondheidsmonitor, die inwoners van heel Nederland invullen.
  • Item
    Jaarrapportage monitor Gecombineerde leefstijl interventie (GLI) 2024
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-11) Oosterhoff, M; de Weerdt, AC; Klein, PPF; Feenstra, T; de Wit, A
    Een Gecombineerde Leefstijlinterventie (GLI) is een behandeling voor mensen met overgewicht en obesitas. Het doel is om via een gezondere leefstijl een gezonder gewicht te bereiken. Dit gebeurt door aandacht te besteden aan onder andere voeding, beweging, slaap en stress. Deelnemers werken hier twee jaar aan. Sinds 2019 volgt het RIVM de ontwikkelingen rondom de GLI en de resultaten bij de deelnemers. Dit is de derde jaarrapportage, met cijfers tot 1 juni 2024. Sinds 2019 zijn 121.000 Nederlanders begonnen met de GLI. Bij de analyse van de cijfers wordt vooral gekeken naar het effect op gewicht, buikomvang en kwaliteit van leven. Aan het einde van het GLI-traject hebben deelnemers gemiddeld 5 procent gewicht verloren en is de buikomvang gemiddeld met bijna 5 procent afgenomen. De kwaliteit van leven is flink verbeterd: deze is 13 punten hoger dan bij het begin van de GLI, op een schaal van 0 (meest ongezond) tot 100 (meest gezond). De kwaliteit van leven is hoger bij deelnemers die meer dan 5 procent gewicht verliezen dan bij deelnemers die minder gewicht verliezen (15 punten hoger versus 11 punten hoger dan bij de start). Het RIVM heeft voor het eerst ook gekeken naar het effect van medicijnen met een gewichtsverlagende werking die tijdens de GLI worden gebruikt. Het kan gaan om medicijnen voor diabetes, waardoor mensen ook gewicht verliezen, maar soms ook om medicijnen die specifiek bedoeld zijn om af te vallen. Ongeveer een op de acht deelnemers (12 procent) gebruikt medicijnen met een gewichtsverlagende werking, de meesten omdat ze diabetes hebben. Slechts 1 procent van de GLI-deelnemers gebruikt medicijnen die specifiek bedoeld zijn om af te vallen. Dat zijn er te weinig om conclusies te kunnen trekken over effecten van déze obesitasmedicijnen bij GLI-deelnemers. Wel hebben we gekeken of de gemiddelde resultaten van de GLI worden vertekend doordat sommige deelnemers medicijnen met gewichtsverlagende werking gebruiken. De deelnemers zonder deze medicijnen vielen gemiddeld iets minder af (4,4 procent) dan alle deelnemers (5 procent), dus inclusief de deelnemers die wel medicijnen gebruikten (zowel voor diabetes als obesitas). Dit verschil is klein. Dit betekent dus dat de GLI ervoor zorgt dat mensen afvallen, ook zonder het gebruik van (diabetes)medicatie. De kwaliteit van leven verbetert evenveel in de groepen met en zonder gebruik van (diabetes)medicijnen. Deelnemers aan de GLI ervaren dus een flinke verbetering van de gezondheid.
  • Item
    Surveillance zoönosen in schapen 2023
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-11) Cuperus, T; Wit, B; Wullings, B; van Hoek, A; van Buuren, C; Hengeveld, P; Dierikx, C; Hoekstra, J; Opsteegh, M
  • Item
    Versterking kennisbasis gezondheid, veiligheid en milieu in relatie tot de energietransitie
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-10) van der Ree, J; Pieters, LI; Neuvel, JMM; Marinković, M; Sips, AJAM; Fikke, RC
    Sinds 2023 werkt het RIVM aan het versterken van de kennisbasis voor het beoordelen van effecten van de energietransitie op gezondheid, veiligheid en milieu. Om zichtbaar te maken wat deze investering oplevert, wordt in deze kennisnotitie gerapporteerd over de afgeronde werkzaamheden sinds 2023. Het gaat om vier projecten: successen en valkuilen bij burgerparticipatie in de energietransitie, RIVM-kennisstrategie voor (chemische stoffen in) batterijen, risico's van waterstof en waterstofdragers en een risicoverkenning warmtepompen.
  • Item
    Rapportage GALA-monitor 2024. Eerste stand van zaken
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-10) van den Brink, C; Baâdoudi, F; Bel, L; Brus, I; Buijs, M; Dinnissen, C; Geuijen, P; Hazekamp, T; Hendriks, C; Huiberts, M; Jansen, T; Koopman, N; Kruize, H; Lemmens, L; Molenaar, J; Reckman, P; Spijkerman, A; Steenbergen, E; Verweij, A; Vugts, M; Kemper, P
    Begin 2023 is het Gezond Actief Leven Akkoord (GALA) getekend. In dit akkoord ligt de nadruk op preventie, oftewel gezondheidsproblemen voorkomen. Hiervoor zijn afspraken gemaakt om lokaal en regionaal te werken aan zeven thema's om mensen gezonder en actiever te laten leven. Voorbeelden zijn: een gezonde leefomgeving, een gezonde leefstijl en vitaal ouder worden. Dat betekent dat het ministerie van VWS, gemeenten, zorgverzekeraars en GGD'en samenwerken aan bestaande en nieuwe preventieve maatregelen. Het akkoord loopt tot en met 2026. Het RIVM volgt in deze periode wat de betrokken partijen voor de zeven gezondheidsthema's doen en hoe de samenwerking zich hierbij ontwikkelt. Deze eerste rapportage van de GALA-monitor laat zien dat de betrokken partijen plannen hebben gemaakt om lokaal en regionaal te gaan samenwerken. De precieze uitwerking van die plannen is afhankelijk van wat er regionaal en lokaal nodig is, en is daarom maatwerk. Ook verschilt het tempo waarin de regio's eraan werken. Dit hangt vaak af van wat er eerder al is gedaan aan samenwerking, preventie en programma's die de gezondheid verbeteren. Het blijkt dat het GALA de samenwerking een impuls heeft gegeven. Bij de uitwerking van de plannen weten gemeente en zorgverzekeraar elkaar te vinden. De komst van het GALA heeft de samenwerking minder vrijblijvend gemaakt. Ook heeft het akkoord het urgenter en vanzelfsprekender gemaakt dat de verschillende partijen samenwerken aan gezondheid. Het is nu zaak om de ambities om te zetten in actie. Het kost tijd om de gezondheid te verbeteren. Concrete effecten van het GALA op gezondheid kunnen daarom in de monitor niet worden gegeven. Het RIVM benadrukt dat de activiteiten die in het GALA zijn afgesproken langer moeten doorgaan dan het akkoord duurt. Om de beweging die in gang is gezet gaande te houden, moeten knelpunten worden aangepakt. Het is bijvoorbeeld onzeker hoe lang de financiering voor de plannen van het GALA duurt. Ook zijn de partijen bezorgd of gemeenten genoeg personeel hebben om de extra vragen die op hen afkomen aan te kunnen. Tot slot is het belangrijk de gezondheidsthema's uit het GALA meer met elkaar te verbinden.
  • Item
    Monitor Valpreventie. Stand van zaken ketenaanpak Valpreventie in 2023 en eerste half jaar 2024
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-10) Baâdoudi, F; de Bekker, A; van der Heide, J; Reckman, P; Lemmens, L
    Elk jaar komen ruim 110.000 65-plussers op de Spoedeisende Hulp terecht na een val. Naast het persoonlijke leed brengt dat veel medische kosten met zich mee. Thuiswonende ouderen kunnen een val voorkomen door aan valpreventie te doen. Ze leren dan hun spieren en balans te trainen, gezond te eten en regelmatig hun ogen te laten controleren. Een deel van de gemeenten werkt al jaren aan valpreventie. Om ouderen met een grotere kans om te vallen op te sporen en de kans op ongelukken te verkleinen, is in 2023 de ketenaanpak Valpreventie opgezet. Sindsdien werken de rijksoverheid, gemeenten en zorgverzekeraars hier samen aan. De ketenaanpak bestaat uit vier stappen: 1. Signaleren welke mensen kans lopen om te vallen, 2. Bekijken welke factoren bijdragen aan de kans om te vallen, 3. Deelnemen aan een valcursus en 4. Structureel sporten en bewegen. Het RIVM brengt elk jaar het proces, de voortgang en de resultaten van de ketenaanpak Valpreventie in kaart. Daaruit blijkt dat in 2023 in veel gemeenten een begin is gemaakt om de ketenaanpak samen op te zetten. Gemeenten, GGD'en en zorgverzekeraars vinden dat positief. Maar niet alle stappen van de ketenaanpak worden al uitgevoerd. Ook is er nog niet genoeg informatie bekend om te weten of de doelen voor valpreventie in Nederland zijn gehaald. De monitor laat zien dat de ketenaanpak Valpreventie in 2023 in steeds meer gemeenten wordt aangeboden; van 271 gemeenten is dat bekend. Ook werken gemeenten en zorgverzekeraars met verschillende zorg- en welzijnspartijen samen om in kaart te brengen welke ouderen een grotere kans hebben om te vallen. Dat zijn mensen op hoge leeftijd met verschillende aandoeningen. In 265 gemeenten krijgen thuiswonende ouderen met een valrisico minstens een van de drie erkende valcursussen aangeboden. De betrokken partijen vonden het vooral lastig dat niet bekend was wie bij de mensen kan beoordelen welke factoren bijdragen aan de kans om te vallen. Dat komt onder andere doordat de betrokken partijen het niet eens zijn over welke professionals dit moeten beoordelen (huisartspraktijken of fysiotherapeut/ergotherapeuten).
  • Item
    Advies tot monitoren van mogelijke risicovolle uitstoot door mestverwerkers - onderbouwd met microbiologische metingen en modellering
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-09) Dollmann, SK; Schijven, J; Sterk, HAM; de Rijk, S; Stunnenberg, M; Wilbrink, M; de Roda Husman, AM; Schets, FM
    In mest zitten micro-organismen, zoals bacteriën en virussen. Sommige micro-organismen kunnen mensen ziek maken als ze ermee in contact komen. Dit kan gebeuren door direct contact, door lucht in te ademen waarin deze micro-organismen zitten of door besmet water in te slikken, bijvoorbeeld tijdens het zwemmen in oppervlaktewater waar mest in is terechtgekomen. In Nederland wordt steeds meer mest verwerkt, onder andere omdat er minder mest op het land mag worden gebruikt. De mest wordt op veehouderijen in mestverwerkingsinstallaties verwerkt of door speciale mestverwerkingsbedrijven die mest van verschillende veehouderijen verwerken (gecentraliseerde mestverwerkingsinstallaties). Bij de verwerking van mest kunnen sommige micro-organismen doodgaan en andere juist blijven leven. De provincie Noord-Brabant wil dat mestverwerkingsinstallaties hun uitstoot van micro-organismen zo veel mogelijk verminderen. Ze wil daarom weten hoe micro-organismen in de lucht rondom mestverwerking efficiënt kunnen worden gemeten. Het RIVM heeft hiermee een begin gemaakt door bacteriën in de lucht te meten op verschillende afstanden van twee varkensbedrijven die zelf mest verwerken. Dit is om praktische redenen gedaan tot 100 meter van de mestverwerkingsinstallatie. Het RIVM heeft twee soorten bacteriën gekozen die de mestverwerking kunnen overleven en makkelijk zijn te meten (intestinale enterokokken en sporen van sulfiet-reducerende Clostridia). Het is te bewerkelijk om alle micro-organismen te meten. Met een model dat het RIVM heeft gemaakt kan worden berekend hoe de bacteriën zich over een grotere afstand door de lucht verspreiden. De gemeten soorten bacteriën zijn in zowel verse als verwerkte mest, en in de lucht gevonden. De modelberekeningen laten zien dat de concentraties steeds lager worden als de afstand tot het bedrijf groter wordt. Meer metingen in mest en lucht zijn nodig om zeker te weten hoeveel bacteriën door mestverwerking in de lucht komen. Ook is het belangrijk om meer luchtmetingen te hebben van gecentraliseerde mestverwerkingsinstallaties. Dan is pas zeker dat de uitstoot uit de mestverwerking komt en niet uit de stallen op een veehouderij die zelf aan mestverwerking doet.
  • Publication
    Evaluatie luchtmeetnetten provincie Noord-Holland
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-03) Teeuwisse, S; Lammerts-Huitema, M
    Drie gebieden van de provincie Noord-Holland hebben een eigen luchtmeetnet: Haarlemmermeer, westelijk havengebied Amsterdam en IJmond regio. In de IJmond wordt de luchtkwaliteit al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw gemeten. De andere meetnetten zijn later opgezet. Het RIVM heeft op verzoek van de provincie Noord Holland onderzocht of de meetnetten nog geschikt zijn voor de vragen van nu, bijvoorbeeld of ze de goede stoffen op de goede plaatsen meten. Ook is aan verschillende betrokken partijen, zoals gemeenten en provincie en inwoners uit de omgeving gevraagd wat zij van de meetnetten verwachten. De meetnetten blijken geschikt te zijn om de luchtkwaliteit door de jaren heen te volgen (monitoren). Ook kan ermee worden getoetst of de concentraties van bepaalde stoffen onder de Nederlandse grenswaarden of de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO(World Health Organization )) voor de luchtkwaliteit blijven. De meetnetten leveren veel informatie om vragen van betrokken partijen over de luchtkwaliteit te kunnen beantwoorden. Wel hebben deze partijen behoefte aan uitleg bij de 'kale' meetresultaten om beter te begrijpen wat ze betekenen. Verder geven inwoners aan niet altijd goed te weten waar ze de meetresultaten kunnen vinden. Het RIVM adviseert de provincie Noord-Holland dan ook om de meetresultaten en kennis over luchtkwaliteit actiever met hen te delen. Het is aan de provincie hoe dit het beste kan worden gedaan. Een luchtmeetnet is niet geschikt om formeel te toetsen of een bedrijf zich aan de vergunde uitstoot van verontreinigende stoffen naar de lucht houdt. Luchtkwaliteit wordt door veel meer dan de aanwezigheid van een bedrijf bepaald. Wel kunnen de metingen van een luchtmeetnet, samen met berekeningen, helpen om inzicht te krijgen hoeveel een bedrijf bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Voor deze berekeningen worden onder andere gegevens van het bedrijf over de uitstoot gebruikt. Als het verschil tussen metingen en berekeningen groot is, kan dat voor het bevoegd gezag aanleiding zijn om dit met het desbetreffende bedrijf te bespreken. Sommige inwoners willen dat er lokaal op meer plekken wordt gemeten. Metingen en modelberekeningen samen geven nu een goed beeld van de luchtkwaliteit in een regio. Meer meetpunten geven hier niet meer informatie over. Het RIVM raadt ook af om meetpunten die al lang bestaan te verplaatsen. Vaste meetpunten zijn belangrijk om ontwikkelingen door de tijd goed in kaart te kunnen brengen. Het RIVM geeft de provincie in overweging om bestaande meetlocaties in de meetnetten IJmond en Haarlemmermeer uit te breiden met metingen van ultrafijnstof. Deze metingen geven meer inzicht in de concentraties ultrafijnstof in de regio. Ook helpen ze om te bepalen hoeveel ultrafijnstof de Nederlandse bevolking via de lucht inademt. Deze kennis is belangrijk om meer inzicht te krijgen in mogelijke gezondheidseffecten van ultrafijnstof.
  • Item
    EURL-Salmonella Proficiency Test Live Bivalve Molluscs 2024. Detection of Salmonella in mussels
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-05) Diddens, RE; Mooijman, KA
    In 2024 hebben 21 van de 22 Nationale Referentie Laboratoria voor Salmonella (NRL's-Salmonella) een goede score gehaald in het ringonderzoek voor de Salmonella-bacterie. Eén laboratorium heeft wel de verwachte resultaten gehaald, maar gebruikte niet de voorgeschreven methode. Daarom is dit keer voor dit laboratorium geen score bepaald. Alle lidstaten van de Europese Unie hebben een NRL-Salmonella. Deze NRL's zijn verplicht om elk jaar hun kwaliteit te laten toetsen met verschillende zogeheten ringonderzoeken. Een van de ringonderzoeken controleert of de NRL's de Salmonella-bacterie in levende tweekleppige weekdieren kunnen aantonen; dit keer in mosselen. Elk lidstaat van de EU wijst hiervoor het NRL aan dat verantwoordelijk is voor deze testen in hun laboratorium. De 22 deelnemers in dit ringonderzoek kwamen uit 19 lidstaten van de Europese Unie en uit drie andere Europese landen. De laboratoria gebruikten een verplichte, internationaal erkende analysemethode om Salmonella in mossel monsters aan te tonen. Elk laboratorium moest volgens een protocol zelf de mosselen openmaken en besmetten met Salmonella. Het Europese Unie Referentie Laboratorium voor Salmonella (EURL-Salmonella) leverde zowel de mosselen als de Salmonella-materialen. Het EURL-Salmonella organiseerde het ringonderzoek. Het EURL-Salmonella ziet toe op de kwaliteit van de NRL's-Salmonella in de Europese Unie en is gevestigd bij het RIVM.
  • Item
    Risk assessment of the mixture of cadmium and lead for people over fifty
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-05) de Wit-Bos, L; Chen, W; van den Brand, A; te Biesebeek, JD; Bokkers, B; Chen, G; Mengelers, M
    Cadmium en lood zijn zware metalen die in de bodem zitten. Via ons voedsel kunnen we cadmium en lood binnenkrijgen. Door hoge blootstellingen gaan de nieren minder goed werken, vooral bij oudere mensen. Eerder onderzoek van het RIVM toonde geen meetbaar negatief effect aan van cadmium op de werking van de nieren, maar wel van lood. Het effect op de nierfunctie is toen van elke stof apart bepaald. Het RIVM heeft nu gekeken wat het effect van de twee stoffen samen op de nierfunctie is (mengselrisicobeoordeling), omdat mensen allebei de metalen binnenkrijgen. Dit is onderzocht bij mensen van 50 jaar en ouder. De blootstelling is op twee manieren berekend. Bij de eerste manier is berekend hoeveel cadmium en lood mensen binnenkrijgen via voedsel. Daarna zijn deze hoeveelheden bij elkaar opgeteld en is het risico van dit mengsel berekend. Hieruit bleek dat mensen van 50 jaar en ouder te veel van deze zware metalen binnenkrijgen (de risico-index was hoger dan 1). Daardoor is er een kans dat hun nieren minder goed gaan werken. Dit geldt vooral voor lood, net als uit het eerdere RIVMonderzoek bleek. Bij de tweede manier is de hoeveelheid cadmium en lood in het bloed van deelnemers aan de Doetinchem Cohort Studie gemeten. Deze hoeveelheden zijn ook opgeteld. Door in bloed te meten wordt niet alleen de blootstelling aan de metalen via voedsel gemeten, maar ook via andere 'routes'. Bijvoorbeeld door ze in te ademen of door contact via de huid. Dit sluit beter aan bij het dagelijks leven. Ook deze aanpak toonde een te hoge blootstelling aan. Beide manieren laten zien dat het nodig blijft om te volgen hoeveel cadmium en lood mensen binnenkrijgen. Als laatste is bekeken in welke mate cadmium en lood bijdragen aan de kans op een minder goede nierfunctie. Hierbij is het verschil in de giftigheid van cadmium en lood meegenomen. Er bleken nog veel onzekerheden over de werking van deze stoffen op de nierfunctie. Daardoor kan het mengselrisico niet nauwkeurig worden bepaald. Om dat te kunnen doen is meer onderzoek nodig naar de precieze werking van beide stoffen op de nierfunctie.
  • Item
    Biomonitoring of cadmium and lead in adults
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-05) Mengelers, M; van den Brand, A; Picavet, S; Visser, W; Bogaardt, L
    Mensen kunnen onder andere via voedsel, lucht en drinkwater in aanraking komen met chemische stoffen. Als de blootstelling aan deze stoffen te hoog is, dan kan dat schadelijk zijn voor de gezondheid. Het RIVM onderzoekt in welke mate mensen aan deze stoffen worden blootgesteld. Een manier om dat te doen is om deze stoffen in bloed en urine te meten. We meten daarmee in het lichaam de totale hoeveelheid van een stof waaraan iemand via verschillende bronnen is blootgesteld. Dit type onderzoek heet humane biomonitoring (HBM). Het RIVM onderzocht met deze methode hoe hoog de totale blootstelling aan twee zware metalen, cadmium en lood, voor volwassenen is. En of mensen daar vooral via voedsel aan blootstaan. In het bloed en de urine van bijna alle deelnemers is cadmium en lood gevonden. De HBMgrenswaarde voor cadmium wordt nauwelijks overschreden. Voor lood is er nog geen HBM-grenswaarde bepaald. Voedsel is inderdaad de belangrijkste bron van de blootstelling. Het onderzoek bevestigt ook dat roken een andere belangrijke bron is voor zowel de blootstelling aan cadmium als aan lood. Hoge concentraties van deze stoffen kunnen schadelijk zijn voor, onder andere, de nieren. Daarom is onderzocht of er een relatie was tussen de gemeten metaalconcentraties en de nierfunctie. Het blijkt dat 15 procent van de deelnemers een minder goede nierfunctie heeft. Cadmium droeg daar niet aantoonbaar aan bij, maar de blootstelling aan lood wel. Dit is niet wenselijk omdat de nierfunctie van nature al afneemt naarmate mensen ouder worden. Dit onderzoek laat zien dat HBM een geschikte methode is om de totale blootstelling van cadmium en lood te meten. Deze totale blootstelling kan vervolgens worden vergeleken met de hoeveelheden waaraan mensen via voedsel blootstaan. Bovendien kan met HBM de relatie tussen blootstelling en gezondheid worden onderzocht. Het RIVM beveelt aan de concentratie van cadmium en lood in voedsel te blijven monitoren. Het onderzoek is in opdracht van het ministerie van VWS gedaan. Het RIVM kon hiervoor bloed en urine van deelnemers aan de Doetinchem Cohort Studie gebruiken. Deze studie volgt al ruim 30 jaar de gezondheid van een groep volwassenen uit Doetinchem.
  • Item
    Aggregate exposure - exploring the use of an allocation factor in risk assessment
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-03) Hermans, E; Brand, W; Wijnhoven, S; Woutersen, M
    In het dagelijks leven komen mensen op verschillende manieren in contact met chemische stoffen. Deze stoffen zitten bijvoorbeeld in voedsel, water, cosmetica of andere consumentenproducten. Om ervoor te zorgen dat mensen ze veilig kunnen gebruiken, wordt bepaald hoeveel er van een stof in een product mag zitten. Alleen wordt daarbij niet gekeken of mensen ook via andere ‘bronnen’ aan de stof blootstaan. Van vitamine A bijvoorbeeld is bekend dat het in zowel cosmetica als voedsel en voedingssupplementen zit. Als voor de risicobeoordeling naar één productgroep wordt gekeken, wordt geen rekening gehouden met de totale blootstelling aan de stof. Het is dus belangrijk om in de risicobeoordeling de blootstelling via verschillende producten mee te nemen. Het RIVM heeft daarom verkend of dat met een zogeheten allocatiefactor kan. Een allocatiefactor verdeelt de totale hoeveelheid van een stof waar mensen veilig aan kunnen blootstaan onder in de maximale blootstelling per bron. Volgens de richtlijn van de WHO(World Health Organization ) mag 20 procent van de totale blootstelling aan een stof via drinkwater komen. De allocatiefactor voor drinkwater is dan 20 procent. Het RIVM heeft de verkenning uitgevoerd op de productgroep cosmetica. Onder cosmetica vallen veel verschillende verzorgingsproducten, zoals make-up, zonnebrand, tandpasta en deodorant. Deze verkenning is gedaan om op Europees niveau te bespreken of een allocatiefactor in de wetgeving voor cosmetica kan worden opgenomen. Het RIVM stelt twee mogelijkheden voor om een allocatiefactor voor een risicobeoordeling voor cosmetica te gebruiken, met hun voordelen en nadelen. Bij de eerste mogelijkheid wordt de allocatiefactor altijd gebruikt, tenzij kan worden aangetoond dat cosmetica de enige bron is. Voor de tweede optie wordt de allocatiefactor alleen gebruikt wanneer er bewijs is dat mensen ook via andere bronnen aan de stof blootstaan.
  • Item
    RSV-vaccinatie in ouderen. Achtergrondinformatie voor de Gezondheidsraad
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-12-02) Knol, MJ; Teirlinck, AC; van Boven, M; van Gageldonk-Lafeber, AB; de Melker, HE
    Respiratory syncytial virus (RSV) is a virus that causes respiratory infections. An RSV infection usually results in mild symptoms, but it can also be more severe, requiring hospitalisation. RSV is common among young children, particularly in autumn and winter, and can cause them to become seriously ill. It can also affect older adults, sometimes leading to hospitalisation and even death. The European Medicines Agency (EMA) has approved three vaccines for adults aged 60 and over to prevent illness caused by RSV. The Ministry of Health, Welfare and Sport (VWS) has asked the Health Council for advice on RSV vaccination for the elderly. To support this advice, the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) has gathered information for the Health Council. This information mainly concerns the estimated number of elderly people with RSV in the Netherlands and how severe their resulting symptoms are (disease burden). For various reasons, this is difficult to estimate. Firstly, the cause of a respiratory infection is not always investigated. This laboratory confirmation is usually not necessary because most infections resolve without treatment. Secondly, the laboratory test to detect RSV does not always give accurate results. Especially in older people, it is therefore not possible to detect all infections. Thirdly, hospitals do not always record a confirmed RSV infection in their data (coding). Using this limited available information, RIVM has estimated how many people are hospitalised each year due to an RSV infection by conducting an attribution analysis. It was estimated that, in the Netherlands, approximately 3,000 people aged 65 or older are hospitalised for RSV each year. This is about 1 in 1,000 people aged 65 and over. The likelihood of being hospitalised due to RSV increases with age. These results are in line with other (inter)national data.
  • Item
    Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland; toestand (2020-2023) en trend (1992-2023). Resultaten van de monitoring van de effecten van de EU Nitraatrichtlijn actieprogramma's, 2024
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-11-13) Claessens, J; van Gils, D; Brussée, T; Vrijhoef, A; van Duijnen, R; Oosterwoud, M; Vrijhoef, A; Plette, ACC; Kotte, MC; Rozemeijer, JC; Ouwerkerk, K; Gosseling, M; Roskam, JL; Taconis, F
    Stikstof en fosfor in mest zorgen ervoor dat gewassen beter groeien. Wanneer landbouwbedrijven mest gebruiken, spoelt stikstof en fosfor weg naar het grond- en oppervlaktewater waardoor dat vervuilt. Nitraat is een van de vormen waarin stikstof voorkomt in de bodem en het water. Het RIVM rapporteert met vijf andere kennisorganisaties elke vier jaar over de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, en ontwikkelingen daarin door de jaren heen. Schoon grond- en oppervlaktewater is belangrijk om er drinkwater van te kunnen maken. Ook kunnen meer verschillende planten en dieren leven in schoon oppervlaktewater. Sinds de jaren negentig is de hoeveelheid stikstof en fosfor in het grondwater en oppervlaktewater sterk gedaald. Hierdoor is de waterkwaliteit verbeterd. Dit kwam vooral doordat boeren minder mest mochten gebruiken. Sinds 2012 is de daling gestopt. Tussen 2020-2023 zijn de nitraatconcentraties gestegen ten opzichte van de vorige meetperiode (2016-2019). Dit komt zeer waarschijnlijk voor een deel door de droge zomers van 2018 tot 2020. Bij droogte nemen gewassen onder andere minder stikstof op, waardoor er meer in de bodem achterblijft. Sinds 2021 dalen de nitraatconcentraties weer, maar ze zijn in de Zand- en Lössregio nog steeds hoger dan voor de droge zomers. Onder meer dan 50 procent van de landbouwbedrijven in de Zand- en Lössregio is de nitraatconcentratie in het grondwater vaak nog te hoog voor schoon grond- en oppervlaktewater. Naarmate dieper wordt gemeten, nemen de concentraties af. Door te veel stikstof en fosfor in oppervlaktewater voldoet in veel wateren in Nederland de biologische waterkwaliteit niet. Dan leven er bijvoorbeeld te weinig verschillende soorten planten en dieren in. In 44 procent van de wateren in Nederland is de biologie hierdoor niet op orde. In 11 procent van de wateren zijn de concentraties stikstof en fosfor hoog, maar leven er nog genoeg soorten planten en dieren. Er is wel een kans dat de soorten in deze wateren op termijn last krijgen van de hoge concentraties. De waterkwaliteit is in de jaren 2020-2023 in een deel van de oppervlaktewateren verbeterd. Maar er zijn ook wateren waar de kwaliteit achteruit is gegaan.
  • Item
    Tuberculose in Nederland 2023
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-11-28) Slump, E; Anthony, R; Mulder, AC; Kamst-van Agterveld, MP; ter Linde, G; Schimmel, H; Stempher, HJ; Vrublenskaya, N
    In 2023 is in Nederland bij 710 mensen de ziekte tuberculose (tbc(Tuberculose)) vastgesteld. Dit is 10 procent meer dan in de jaren 2020 tot en met 2022 tijdens de coronapandemie (gemiddeld 643 patiënten), maar 9 procent lager dan in de jaren voor de pandemie (gemiddeld 777 patiënten). Al tientallen jaren daalt het aantal tbc-patiënten in Nederland, het laagste aantal is tijdens de coronapandemie bereikt. Na de pandemie zijn de coronamaatregelen, zoals afstand houden en contacten tussen personen beperken, afgebouwd en is de tbc-bacterie weer vaker aan mensen overgedragen. Na het einde van de reisbeperkingen nam het aantal immigranten en asielzoekers in Nederland weer toe, ook uit landen waar tuberculose veel voorkomt. Zij worden na aankomst in Nederland verplicht gescreend op tuberculose en zo kan de ziekte snel worden opgespoord en behandeld. Tuberculose in Nederland komt vaker voor bij personen die niet in Nederland zijn geboren; in 2023 was dat bij 4 van de 5 zieken het geval. De meesten kwamen uit Eritrea (90), gevolgd door Somalië (60) en Marokko (37). In Afrika en Azië komt tuberculose veel voor. De infectieziekte tuberculose wordt veroorzaakt door een bacterie en kan besmettelijk zijn. Van de 710 tbc-patiënten in 2023 had 66 procent tuberculose in de longen, de overige patiënten hadden tuberculose buiten de longen. Van alle patiënten had 30 procent de besmettelijkste vorm (open tuberculose). Als een persoon wel besmet is met de bacterie maar (nog) geen tuberculose heeft, dan wordt dat een tuberculose-infectie genoemd. Door een tuberculose-infectie vroeg op te sporen kunnen mensen worden behandeld voordat ze ziek worden. Dit zorgt ervoor dat minder mensen tuberculose krijgen. In 2023 zijn er, naast de 710 personen die ziek waren, meer dan 1400 personen met een tuberculose-infectie gemeld. Ruim 40 procent is opgespoord door immigranten en asielzoekers uit landen waar tuberculose veel voorkomt, te testen. Bijna 30 procent is gevonden door bron- en contactonderzoek in de omgeving van een tbc-patiënt. Het RIVM rapporteert elk jaar de cijfers over tuberculose en tuberculose-infectie om te zien welke effecten maatregelen hebben om tuberculose in Nederland terug te dringen. Deze maatregelen staan beschreven in het Nationaal plan tuberculosebestrijding 2021-2025.
  • Item
    The essential use concept for accelerating the phase-out and substitution of most harmful chemicals. Requirements for horizontal implementation into EU legislations addressing chemicals
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-11-27) Gabbert, S; de Blaeij, A
    De Europese Commissie wil dat er geen schadelijke chemische stoffen in consumentenproducten worden gebruikt. Ze stelt voor om in wet- en regelgeving vast te leggen dat het gebruik van deze stoffen zo snel mogelijk wordt verboden. Dit betekent een verbod, tenzij het gebruik van deze stof essentieel is voor de maatschappij (‘essential use’). Essentieel voor de maatschappij betekent dat het onmisbaar is voor maatschappelijke behoeften en waarden, zoals gezondheid en veiligheid. Daarom wil de Europese Commissie dat sommige schadelijke stoffen toegestaan blijven in bijvoorbeeld levensreddende medicijnen en brandwerende kleding. Het is dan ook belangrijk om te kunnen bepalen wanneer een gebruik van een chemische stof wel of niet essentieel is. Als er een ‘verantwoord alternatief’ is, kan een gebruik nooit essentieel zijn. Bijvoorbeeld als een andere stof of technologie even goed werkt en niet schadelijk is. Het RIVM heeft onderzocht hoe schadelijke stoffen met het voorgestelde essential use concept kunnen worden verboden en dit vergeleken met de huidige aanpak. Als voorbeelden zijn de Europese stoffenwetgeving REACH(Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals ) en de Europese Biocidenverordening (BPR) beschreven. De bevindingen zijn input voor Nederlandse beleidsmakers en voor de internationale discussie hierover. Het RIVM heeft voor dit onderzoek op een rij gezet wat nodig is om het voorstel voor essential use te kunnen inzetten om gevaarlijke chemische stoffen sneller te verbieden. Allereest blijken de criteria om te bepalen of het gebruik van een stof essentieel is of niet, nog niet concreet genoeg. Het RIVM vindt het belangrijk dat duidelijkere en meetbare criteria worden bepaald. Ook is het belangrijk duidelijk te maken wanneer een andere stof als alternatief kan worden gezien. Een vraag daarbij is bijvoorbeeld of de maatschappij accepteert dat het alternatief veiliger is maar iets minder goed werkt. Dit onderzoek beschrijft ook hoe het voorgestelde essential use concept maatschappelijke behoeften en waarden bepaalt. Bij de keuze of het gebruik van een stof wel of niet essentieel is, wordt nu vooral naar de voordelen gekeken. Bijvoorbeeld voor de gezondheid. Om beter beleid te maken vindt het RIVM het belangrijk om zowel naar de voor- als de nadelen, zoals schade aan het milieu, te kijken en deze goed tegen elkaar af te wegen. Een manier om het voorstel goed te laten werken is door eerst de gebruiksvormen die niet essentieel zijn te bepalen. Om te bepalen dat een stof niet essentieel is zijn meestal minder criteria nodig. Wanneer er bijvoorbeeld een acceptabel alternatief voor bestaat is dat al genoeg om een schadelijke stof te verbieden.
  • Item
    Naar een gezonde leefomgeving in een veranderend klimaat. Themaverkenning bij de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2024
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-11-27) Staatsen, B; Hall, E; Strak, M; Betgen, C; Limaheluw, J; Mulder, Y; van Bakel, M; Kupper, N; Deuning, C; Couwenbergh, C; den Broeder, L
    Onze leefomgeving zal de komende jaren ingrijpend veranderen door klimaatverandering en bevolkingsgroei. Er is ruimte nodig voor woningbouw en een energievoorziening zonder fossiele brandstof. Ook moet de inrichting van steden en platteland aan klimaatverandering worden aangepast. De uitdaging is om deze veranderingen zo te sturen, dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving en de gezondheid van huidige en toekomstige generaties. De leefomgeving kan zowel een negatieve als positieve invloed hebben op gezondheid. Ongeveer 4,5 procent van het totale gezondheidsverlies komt door een ongezonde leefomgeving, vooral door luchtverontreiniging en geluid. In stedelijke gebieden en vlakbij grote industriegebieden en vliegvelden zijn meer mensen ziek dan gemiddeld in Nederland. Schonere lucht zal in de toekomst minder ziekte veroorzaken, maar klimaatverandering juist meer. Klimaatverandering zal meer hittegolven, droogte en extreme neerslag veroorzaken. Hittegolven en hoge temperaturen zorgen voor meer gezondheidsklachten, vooral bij ouderen, mensen met een chronische aandoening, zwangeren en (heel) jonge kinderen. De effecten zijn merkbaar in omgevingen met veel stenen en asfalt, en in slecht gekoelde woningen. Preventiebeleid, zoals het Nationaal Hitteplan, lijkt te werken: de sterfte door warmte is lager, nadat het plan is ingevoerd. Verder kunnen hogere temperaturen ervoor zorgen dat er andere infectieziekten in Nederland voorkomen. Bijvoorbeeld doordat muggen die infectieziekten overdragen, zoals knokkelkoorts, hier kunnen overleven. Het pollenseizoen begint eerder en duurt langer, waardoor mensen langer last kunnen hebben van hooikoorts. Door meer blootstelling aan uv(ultraviolet )-straling, door minder bewolking en meer zomerse dagen zullen waarschijnlijk meer mensen huidkanker krijgen. Klimaatverandering heeft ook gevolgen voor de kwaliteit en beschikbaarheid van drinkwater en voedsel. Meer mensen zullen mentale problemen en zorgen hebben door extreme weersgebeurtenissen, zoals overstromingen en hittegolven. Groepen in financiële bestaansonzekerheid lijden het meest onder klimaatverandering. Ze wonen vaker in wijken met meer luchtverontreiniging, verkeerslawaai, weinig groen en meer verstening en in woningen die slecht te koelen zijn. Maar klimaatmaatregelen bieden ook kansen om de leefomgeving en gezondheid te verbeteren. Zo is vergroening van wijken nodig om hittestress te voorkomen en regenwater op te vangen. Een groene omgeving is ook goed voor de gezondheid: het stimuleert bewegen, ontspannen en ontmoeten. Minder gebruik van fossiele brandstoffen zal de luchtkwaliteit verbeteren en daarmee ook de gezondheid. Vaker de fiets pakken in plaats van de auto of minder vlees en zuivel eten, zorgt voor minder uitstoot van broeikasgassen en is goed voor de gezondheid. Aandacht voor gezondheid bij klimaat- en ruimtelijk beleid is daarom essentieel.
  • Item
    Zorg en sociaal domein. Themaverkenning bij de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2024
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-11-27) Dekker, L; Busch, M; Rözer, J; Janssen-van Eijndt, T; Uiters, E; Snijders, B; van Zoonen, K; van Bakel, M; Deuning, C; Kupper, N; Couwenbergh, C; den Broeder, L
    Vroeg of laat krijgen we allemaal te maken met een zorgvraag, voor onszelf of onze naasten. De houdbaarheid van de zorg in Nederland komt steeds meer onder druk te staan door maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het tekort aan personeel in de zorg en aan mantelzorgers (informele zorg). Met deze themaverkenning van de Volksgezondheid Toekomstverkenning (VTV(Volksgezondheid Toekomst Verkenning )) verkennen we hoe brede maatschappelijke ontwikkelingen impact hebben op de toekomstige zorgvraag. In de vergrijzende samenleving zullen steeds meer mensen verschillende aandoeningen tegelijk hebben. Hierdoor komt er meer vraag naar zorg. Bovendien wordt die vraag steeds ingewikkelder omdat voor verschillende aandoeningen vaak andere vormen van zorg nodig zijn. Ook zullen zorgvragen vaker gaan over sociale problemen, zoals eenzaamheid en bestaansonzekerheid. Vanwege de personeelstekorten zal de zorgsector de grotere vraag maar voor een deel zelf kunnen opvangen. Veel mensen geven nu al mantelzorg en richting 2050 zijn nog veel meer mantelzorgers nodig. Door de vergrijzing zijn zij in verhouding minder beschikbaar. Als de groeiende vraag naar zowel formele als informele zorg niet kan worden geleverd, is er geen garantie dat de zorg in de toekomst even toegankelijk blijft als nu. Steeds meer mensen zijn tot op hoge leeftijd zelfredzaam. Zij wonen zelfstandig thuis en kunnen de zorg die ze nodig hebben goed regelen. Ook hebben ze een netwerk dat hen ondersteunt met informele zorg. In de toekomst zullen steeds meer mensen tot op hogere leeftijd voor hun naasten moeten zorgen. Deze zorg kan snel wegvallen wanneer deze mantelzorgers zelf ook zorg nodig hebben. Wanneer mensen niet genoeg informele zorg kunnen krijgen, kan de vraag naar formele zorg groter worden. Het verschil in de gezondheid en kwaliteit van leven tussen zelfredzame en niet-zelfredzame mensen kan hierdoor groter worden. In de toekomst zal de zorg steeds vaker digitaal worden ingezet, bijvoorbeeld met e-consulten en slimme sensoren. Door deze digitale toepassingen zal de zorg steeds meer op afstand plaatsvinden. Het voordeel is dat het zorgpersoneel op deze manier in contact blijft met mensen die op hoge leeftijd langer zelfstandig thuis wonen. Het nadeel is dat er minder ruimte is voor persoonlijk contact tussen zorgverlener en gebruiker. De data, zoals uitslagen van onderzoek, komen centraler te staan. Het is onzeker of meer digitalisering de druk op de zorg kan verlichten. Menselijke acties zullen altijd nodig zijn.
  • Item
    Gezonde Generaties 2050. Themaverkenning bij de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2024
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-11-27) Spijkerman, A; Blokstra, A; Busch, M; Janssen-van Eijndt, T; Uiters, E; van Bakel, M; Deuning, C; Kupper, N; Couwenbergh, C; den Broeder, L
    Het RIVM verkent in dit onderdeel van de Volksgezondheid Toekomstverkenning (VTV(Volksgezondheid Toekomst Verkenning )) hoe de mentale en lichamelijke gezondheid en leefstijl van twee generaties er in 2050 uitziet. Het gaat om de jongeren die nu 12-25 jaar zijn en om de vijftigplussers (50-67-jarigen) van nu. Bij beide generaties hebben maatschappelijke ontwikkelingen en grote veranderingen tijdens hun leven veel invloed op hun toekomstige gezondheid en leefstijl. De mentale gezondheid van de jongeren van nu zal in 2050 naar verwachting hetzelfde zijn, of iets verbeteren. Dit komt door een samenspel van positieve en negatieve invloeden. De negatieve effecten van de coronacrisis nemen naar verwachting langzaam af. Deze verbetering kan worden afgeremd door de effecten op de lange termijn van de psychische klachten en stoornissen die nu vaak voorkomen bij jongeren. Mogelijk werken de huidige psychische klachten door in hun mentale gezondheid in de toekomst. Veel jongeren hebben nu al overgewicht waardoor de kans groter is dat ze ook in de toekomst te zwaar zullen zijn. Verder is bekend dat jongeren minder bewegen en zwaarder worden na grote veranderingen in het leven, zoals gaan studeren, trouwen/samenwonen en een eerste kind krijgen. Dat is van alle tijden, maar het is vooral zorgelijk als ze al overgewicht hebben. Ook wordt overgewicht via sociaaleconomische omstandigheden en leefstijlvoorkeuren van generatie op generatie doorgegeven. De mentale gezondheid van de huidige vijftigplussers zal naar verwachting minder goed zijn in 2050. Dat komt omdat zaken die een negatieve invloed op de mentale gezondheid hebben, zoals eenzaamheid, mantelzorg geven en financiële bestaansonzekerheid, in de toekomst vaker zullen voorkomen. De positieve invloed op de mentale gezondheid van met pensioen gaan wordt mogelijk afgezwakt door de verhoging van de AOW(Algemene ouderdomswet)-leeftijd. Nu al heeft ongeveer 60 procent van de vijftigplussers overgewicht, en in 2050 zal dat in deze groep nog vaker voorkomen. En daarmee komen ook chronische aandoeningen die met overgewicht te maken hebben, zoals hart- en vaatziekten vaker voor. Meer bewegen op middelbare leeftijd is goed voor de gezondheid later in het leven, maar nog niet de helft van deze generatie beweegt nu genoeg. Samen zullen deze zaken een grote stempel drukken op de gezondheid en het fysiek functioneren van de huidige vijftigplussers in 2050.
  • Item
    Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2024. Kiezen voor een gezonde toekomst
    (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2024-11-27) den Broeder, L; Hilderink, H; Polder, J; Staatsen, B; Dekker, L; Janssen-van Eijndt, T; van der Lucht, F; Spijkerman, A; van Bakel, M; Deuning, C; Kupper, N; Couwenbergh, C
    Het RIVM blikt elke vier jaar vooruit op ontwikkelingen in de volksgezondheid en zorg. Dit keer beschrijft de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV(Volksgezondheid Toekomst Verkenning )-2024) vijf grote opgaven op weg naar 2050. Ook schetst de VTV-2024 een aantal mogelijke maatregelen om deze opgaven aan te pakken. De VTV-2024 maakt duidelijk dat Nederland nog niet goed is voorbereid op deze opgaven. De VTV laat ook zien dat de opgaven met elkaar samenhangen, en dus gezamenlijk moeten worden aangepakt. De komende jaren is daarom een standvastig gezondheidsbeleid nodig, met concrete doelen. Kiezen voor een gezonde toekomst betekent dat beleid lange tijd wordt volgehouden. Het is ook belangrijk dat het beleid dat er al ís, zoals het anti-rookbeleid of beleid dat mensen stimuleert om te bewegen, blijft bestaan. En dat rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld armoede of slechte woonomstandigheden. Ten slotte is het belangrijk dat het beleid wordt geëvalueerd om lessen te leren voor de toekomst. De vergrijzing is en blijft de belangrijkste maatschappelijke ontwikkeling voor de volksgezondheid. Meer nieuwe woonvormen zijn nodig waarin ouderen samen kunnen leven, elkaar kunnen helpen en aandacht krijgen. Verder is het belangrijk maatschappelijk de discussie te voeren welke behandelingen, zorg en beslissingen rondom het levenseinde nodig en gewenst zijn. Tegelijkertijd zijn veel ouderen na de pensioenleeftijd nog vitaal. Het is daarom belangrijk dat oudere mensen kunnen blijven meedoen in de samenleving. Deze punten vormen samen de eerste opgave. De grote gezondheidsverschillen in Nederland vormen de tweede opgave. Mensen met een betere maatschappelijke positie leven gemiddeld 14 jaar langer in een goede gezondheid dan groepen die het slechter hebben. Hierbij is financiële bestaansonzekerheid belangrijk, vaak in combinatie met slechtere woonsituaties of arbeidsomstandigheden. Het is dus nodig om de omstandigheden waarin deze mensen leven te verbeteren. Als derde hebben jongeren een steeds ongezondere leefstijl. Zo zullen meer jongeren overgewicht hebben, op steeds jongere leeftijd. Ook zullen jongeren steeds vaker problemen met hun mentale gezondheid hebben. Aangezien de jeugd de toekomst is, is het belangrijk te investeren in hun gezondheid, zowel fysiek als mentaal. De vierde opgave is hoe goede zorg geleverd kan worden, ook bij een grotere vraag naar zorg en steeds grotere personeelstekorten. Ook zullen er in verhouding niet genoeg mantelzorgers zijn voor de vraag. Hierdoor kunnen mantelzorgers overbelast raken. De vijfde opgave gaat over een gezonde inrichting van de leefomgeving, om beter voorbereid te zijn op de gevolgen van klimaatverandering. Denk aan hittestress en wateroverlast. Op veel plekken worden al maatregelen genomen om Nederland daartegen te beschermen, zoals meer groen en water in steden en dorpen. Een groene omgeving is ook goed voor de gezondheid: het stimuleert ontmoeten, ontspannen en bewegen. Bij de VTV-2024 horen drie themaverkenningen: Gezonde generaties 2050 ; Naar een gezonde leefomgeving in een veranderend klimaat ; Zorg en sociaal domein.