Behaviour of Clostridium perfringens in simulated gastrointestinal conditions. An interim report
Citations
Series / Report no.
Open Access
Type
Language
Date
Research Projects
Organizational Units
Journal Issue
Title
Translated Title
Published in
Abstract
Het RIVM onderzoekt hoe mensen ziek worden als zij voedsel eten dat besmet is met de bacterie Clostridium perfringens. Dit wordt gedaan met experimenten die de omstandigheden in maag en darmen nabootsen.
Doel van het onderzoek is om een schatting te maken van het aantal ziektegevallen in Nederland per jaar. Momenteel is dat moeilijk omdat de klachten (voornamelijk waterige diarree) kortdurend en mild zijn. Daardoor gaan patienten niet snel naar een arts en worden gevallen van de ziekte niet snel geregistreerd.
Voor een gedegen schatting van het aantal ziektegevallen is kennis nodig over de manier waarop de ziekte ontstaat en hoe vaak en in welke mate de bacterie in voedsel voorkomt. Voor veel bacterien vormt de maag een moeilijk te nemen obstakel, maar C. perfringens lijkt de maag gemakkelijk te passeren.
Dit rapport is een tussenrapportage. Het onderzoek wordt bemoeilijkt doordat de productie van de gifstof, die de klachten veroorzaakt, een proces is dat moeilijk is na te bootsen en door veel factoren wordt beinvloed. Ook bestaan er veel stammen van deze bacterie die op verschillende manieren reageren. Daarnaast moet nog worden onderzocht hoe vaak en in welke mate de bacterie in voedsel voorkomt. Nader onderzoek is daarom nodig.
The RIVM is investigating how people become ill from eating food contaminated with the bacterium Clostridium perfringens. For the purpose of this research, conditions in the gastrointestinal tract are being mimicked.
The overall aim of the investigations is to estimate the number of disease cases occurring in the Netherlands each year. Currently, such estimates are hard to make because the disease symptoms, mainly watery diarrhoea, are relatively mild and short-lasting. As a consequence, few patients seek medical attention and disease cases are poorly registered.
In order to make solid estimates, data on certain factors, such as the pathogenic mechanism and the prevalence of the bacterium in food are necessary. Although the stomach, due to its acidity, presents an obstacle for many bacteria, C. perfringens cells appear to survive simulated gastric conditions easily.
This is an interim report for ongoing investigations. This research is being hampered by difficulties in producing the toxin that is responsible for the complaints. In addition, there are many differences in how the various C. perfringens strains react. Moreover, the prevalence of the bacterium in Dutch food commodities needs to be investigated more closely. Finally, all investigations should be integrated so that the risk for disease can be determined and, with that, the annual number of disease cases.