Average rating
Cast your vote
You can rate an item by clicking the amount of stars they wish to award to this item.
When enough users have cast their vote on this item, the average rating will also be shown.
Star rating
Your vote was cast
Thank you for your feedback
Thank you for your feedback
Series/Report no.
RIVM rapport 773001031Type
ReportLanguage
nl
Metadata
Show full item recordTitle
Referentieramingen energie en emissies 2005 - 2020Translated Title
Reference projections energy and emissions 2005 - 2020Publiekssamenvatting
De ontwikkelingen van energiegebruik en emissies naar lucht tot 2020 zijn geschat voor twee economische scenario's,(Global Economy (GE) met hoge economische groei en "Strong Europe" (SE) met middelmatige groei). Door temperatuurstijging neemt het energiegebruik minder snel toe dan in een situatie zonder temperatuurstijging. In beide scenario's blijft Nederland energie-intensief in vergelijking met andere landen. Het tempo van energiebesparing ligt in beide scenario's op ongeveer 1% en is in de periode tot 2020 ongeveer gelijk aan dat van de afgelopen tien jaar. Door toenemende kosten voor winning en levering van aardgas en elektriciteitsproductie stijgen de energieprijzen voor eindverbruikers licht. Nederland zal meer elektriciteit in eigen land gaan produceren, aangezien het kostenvoordeel van de productie in het buitenland kleiner wordt. Het aandeel duurzame energie, vooral wind en biomassa, groeit sterk onder invloed van beleid, maar de rol blijft bescheiden met een aandeel van 6-9% in het totale binnenlands energiegebruik in 2020. Door de groei nemen de jaarlijkse MEP-subsidies toe tot 0,6 (SE) a 1,5 miljard euro in 2020 (GE). Het Kyoto-doel wordt bereikt in beide scenario's mits de voorziene subsidies van duurzame energie worden gerealiseerd, en het huidige CO2-emissieplafond voor de industrie voor de periode na 2007 wordt vastgesteld op het huidige niveau. Daarnaast is verondersteld dat de overheid de voorgenomen aankoop van buitenlandse emissiereducties via de Kyoto-mechanismen realiseert. Met het vastgestelde beleid dalen de emissies van verzurende emissies (NOx en SO2) onvoldoende om in 2010 te voldoen aan internationale emissieverplichtingen (NEC-doelen). Wanneer de huidige initiatieven van de overheid om de emissies verder te reduceren succesvol zijn, is de kans fifty fifty dat de doelen wel worden gerealiseerd. Voor NH3 en NMVOS is het nog onzeker of aan de NEC-verplichting kan worden voldaan. Dit hangt onder meer af van nieuwe inzichten in de NH3-emissie bij mestaanwending en de NMVOS-emissie bij de koude start van benzineauto's.The Reference Projection 2005-2020 covers the future development of Dutch energy use, greenhouse gas emissions and air pollution up to 2020. The Reference projection is based on assumptions regarding economic, structural, technological and policy developments. Two scenarios have been used: the Strong Europe (SE) scenario is characterized by moderate economic growth and strong public responsibility, the Global Economy (GE) scenario assumes high economic growth and has a strong orientation towards private responsibility. Energy consumption continues to grow in both scenarios and energy intensity is declining in the GE scenario. Gradual rise of temperature is now included in the estimates for space heating and air conditioning. Energy prices for end users will rise, due to increased imports of natural gas and rising costs of electricity generation. The share of renewables in electricity consumption increases considerably due to subsidies for wind at sea and biomass, up to the target of 9% in 2010. Emissions of non-CO2 greenhouse gases are reduced and stabilise after 2010. The Dutch Kyoto target is met in both scenarios, assuming considerable emission reduction efforts abroad. Acidifying emissions of NOx and SO2 stabilise after reductions, but at levels that exceed their national emission ceiling (NEC). Emissions of volatile organic compounds are projected to fall with approximately 25% between 2002 and 2010 below their NEC. Emissions of ammonia are projected to meet their NEC. The emission of fine particles (PM10) will stabilise at present levels.
Description
Versie d.d.13/05/2005;aanpassingen zie pag. 2-4Publisher
ECNSponsors
EZ VROMCollections
Related items
Showing items related by title, author, creator and subject.
-
Gerealiseerde energiebesparing 1995 -2002Boonekamp PGM; Gijsen A; Vreuls HHJ; KMD; ECN; SenterNovem (ECNSenterNovem, 2005-02-15)In dit rapport wordt de gerealiseerde energiebesparing in Nederland in de periode 1995-2002 gepresenteerd voor de sectoren huishoudens, industrie, land- en tuinbouw, diensten, transport, raffinaderijen en elektriciteitsvoorziening, en voor het nationale niveau. Eerst wordt een korte beschrijving gegeven van het 'Protocol Monitoring Energiebesparing', een gemeenschappelijke methode en database die eerder opgezet is door de vier instituten CPB, ECN, Novem en RIVM. Er worden resultaten gepresenteerd voor besparing op finaal energieverbruik, voor conversie in eindverbruik sectoren (wamte/kracht) en voor conversie in de energiesector. Een nationale besparing van 1,0% per jaar gevonden, met een dalende tendens in recente jaren, zowel in de meeste verbruiksectoren als bij de elektriciteitsproductie met warmtekracht installaties en centrales. Veel aandacht is gegeven aan de onzekerheid die resulteert uit de marges in de input data en de 'kwaliteit' van de variabele die is gebruikt om het referentie energieverbruik (zonder besparing) te bepalen. Het blijkt niet mogelijk om een betrouwbaar cijfer voor besparing op finaal verbruik in de diensten sector te geven. Maar besparing door betere conversie kan heel goed bepaald worden. Overall wordt een marge van +/- 0,3% gevonden voor het nationale jaarlijkse besparingscijfer. Het rapport bevat ook een analyse van volume- en structurele effecten betreffende energie verbruik, energie-intensiteitsontwikkelingen en andere relevante factoren in verschillende sectoren. Tenslotte zijn de besparingen in perspectief geplaatst: een vergelijking met cijfers voor de EU-landen, de bijdrage van besparing tot de reductie van CO2-emissies en een vergelijking met andere evaluatie studies. In de periode 1995-2002 was de gemiddelde nationale besparing 1,0% per jaar, wat overeenkomt met een CO2-reductie van circa 15 Megaton (ongeveer 8% van de totale Nederlandse CO2-emissies). Besparing heeft daarmee vijf maal zoveel bijgedragen aan de reductie van CO2-emissies dan duurzame energie.
-
Realised energy savings 1995 -2002Boonekamp PGM; Gijsen A; Vreuls HHJ; KMD; ECN; SenterNovem (ECN, 2005-02-15)In dit rapport wordt de gerealiseerde energiebesparing in Nederland in de periode 1995-2002 gepresenteerd voor de sectoren huishoudens, industrie, land- en tuinbouw, diensten, transport, raffinaderijen en elektriciteitsvoorziening, en voor het nationale niveau. Eerst wordt een korte beschrijving gegeven van het 'Protocol Monitoring Energiebesparing', een gemeenschappelijke methode en database die eerder opgezet is door de vier instituten CPB, ECN, Novem en RIVM. Er worden resultaten gepresenteerd voor besparing op finaal energieverbruik, voor conversie in eindverbruik sectoren (wamte/kracht) en voor conversie in de energiesector. Een nationale besparing van 1,0% per jaar gevonden, met een dalende tendens in recente jaren, zowel in de meeste verbruiksectoren als bij de elektriciteitsproductie met warmtekracht installaties en centrales. Veel aandacht is gegeven aan de onzekerheid die resulteert uit de marges in de input data en de 'kwaliteit' van de variabele die is gebruikt om het referentie energieverbruik (zonder besparing) te bepalen. Het blijkt niet mogelijk om een betrouwbaar cijfer voor besparing op finaal verbruik in de diensten sector te geven. Maar besparing door betere conversie kan heel goed bepaald worden. Overall wordt een marge van +/- 0,3% gevonden voor het nationale jaarlijkse besparingscijfer. Het rapport bevat ook een analyse van volume- en structurele effecten betreffende energie verbruik, energie-intensiteitsontwikkelingen en andere relevante factoren in verschillende sectoren. Tenslotte zijn de besparingen in perspectief geplaatst: een vergelijking met cijfers voor de EU-landen, de bijdrage van besparing tot de reductie van CO2-emissies en een vergelijking met andere evaluatie studies. In de periode 1995-2002 was de gemiddelde nationale besparing 1,0% per jaar, wat overeenkomt met een CO2-reductie van circa 15 Megaton (ongeveer 8% van de totale Nederlandse CO2-emissies). Besparing heeft daarmee vijf maal zoveel bijgedragen aan de reductie van CO2-emissies dan duurzame energie.
-
Scenario's voor duurzame energie in verkeer en vervoer; beoordeling op verschillende criteria voor duurzaamheidBrink RMM van den; RIM (2003-07-15)Dit rapport geeft een inschatting van het technisch potentieel op lange termijn van drie duurzame energiebronnen (biomassa, CO2-opslag, zon/wind/water) om de mondiale CO2-emissies met meer dan 80% te verminderen ten opzichte van 1990. 'Biomassa' blijkt alleen niet voldoende potentie te hebben om de mondiale CO2-emissies met meer dan 80% te reduceren ten opzichte van 1990. 'Fossiel + CO2-opslag' heeft dat wel, maar voor een beperkt aantal jaren. De technische potentie van hernieuwbare energie uit zon, wind of water blijkt op mondiale schaal ruim voldoende om het fossiele energiegebruik volledig te substitueren. Bovendien kunnen windturbines of zonnecollectoren worden geplaatst op onvruchtbare gronden zodat concurrentie met voedselproductie en afwenteling op biodiversiteit zijn uitgesloten. Andere conclusies uit de studie zijn: 1) de niet-CO2-emissies door de sector verkeer kunnen op lange termijn technisch gezien met 95% worden teruggedrongen en voor deze reductie is de toepassing van brandstofcel-elektrische of batterij-elektrische aandrijving niet noodzakelijk omdat ook de emissies uit verbrandingsmotoren door technische verbeteringen met meer dan 95% kunnen worden teruggedrongen ten opzichte van de huidige emissieniveau's, 2) het ruimtegebruik ten behoeve van een mondiale verduurzaming van de energievoorziening in alle sectoren is aanzienlijk in het geval de optie CO2-opslag wordt uitgesloten, 3) in het meest optimistische geval zijn de technische kosten voor alternatieve energieketens iets lager dan of vrijwel gelijk aan de technische kosten van de referentieketen (fossiel + verbrandingsmotoren), 4) problemen kunnen optreden met externe veiligheid bij energieketens waarbij gasvormig onder hoge druk opgeslagen waterstof als energiedrager wordt toegepast maar deze problemen zijn te elimineren door andere vormen van vervoer en opslag toe te passen. Als ruimtegebruik in relatie tot de concurrentie met voedselproductie/drinkwatervoorziening en afwenteling op biodiversiteit door het beleid als belangrijke indicatoren worden aangemerkt voor een keuze tussen energieketens, ligt het voor de hand de aandacht voor de lange termijn te richten op elektriciteit of waterstof uit zon/wind/water. Dit omdat deze energiebron op mondiale schaal een enorm potentieel heeft en omdat windparken of zonnecollectoren op bijvoorbeeld woestijngronden kunnen worden geplaatst en concurrentie met voedselproductie of drinkwatervoorziening of aantasting van biodiversiteit uitgesloten zijn. In de tijd die het vergt om op grote schaal energie op te wekken uit zonlicht, wind of waterkracht zou de optie 'fossiel + CO2-opslag' kunnen worden ingezet om op korte termijn al een bepaalde mate van CO2-emissiereductie te kunnen realiseren. Ook biomassa moet voor de korte termijn niet worden uitgesloten omdat een transitie naar biobrandstoffen (toegepast in verbrandings-motoren) in de sector verkeer, in vergelijking tot een transitie naar bijvoorbeeld energieketens met waterstof als energiedrager of met brandstofcelvoertuigen, relatief eenvoudig is te realiseren.