Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Meetresultaten 1994. Deel 3: Regio 6 Utrecht en Flevoland, Regio 7 Gelderland, Regio 8 Overijssel, Regio 9 Noord-Nederland
Average rating
Cast your vote
You can rate an item by clicking the amount of stars they wish to award to this item.
When enough users have cast their vote on this item, the average rating will also be shown.
Star rating
Your vote was cast
Thank you for your feedback
Thank you for your feedback
Type
ReportLanguage
nl
Metadata
Show full item recordTitle
Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Meetresultaten 1994. Deel 3: Regio 6 Utrecht en Flevoland, Regio 7 Gelderland, Regio 8 Overijssel, Regio 9 Noord-NederlandTranslated Title
Dutch National Air Quality Monitoring Network. Monitoring results for 1994. Part 3: Region 6 (Utrecht and Flevoland), Region 7 (Gelderland), Region 8 (Overijssel), Region 9 (Noord-Nederland)Publiekssamenvatting
Betreft de meetresultaten van de regionale stations in samengevatte vorm. Over de volgende periodes wordt gerapporteerd: het kalenderjaar 1994, de zomer van 1994, de winter van 1993-1994 en van 1 april 1993 t/m 31 maart 1994 (meteorologisch jaar: EG-referentieperiode). De tabellen bevatten informatie over de componenten fijn stof (PM10), CO, Ox (=NO2+O3), O3, NO2, NO, NOx (=NO2+NO), zwarte rook (= zwevende deeltjes gemeten volgens de zwarte rook-methode) en SO2. De meetresultaten van fijn stof (PM10) zijn gecorrigeerd voor de systematische onderschatting veroorzaakt door een systematische afwijking van de PM10 afscheider. Tevens is voor alle stations nagegaan of de Nederlandse grenswaarden voor deze componenten in 1994 zijn overschreden. Op landelijk niveau werden overschrijdingen van de grenswaarden voor zwarte rook, PM10 en O3 waargenomen. De grenswaarden voor SO2, NO2 en CO zijn niet overschreden.<br>This report presents tabulated National Air Quality Monitoring Network results for the regions Utrecht & Flevoland, Gelderland, Overijssel and Noord-Nederland for the calendar year 1994, summer 1994, winter 1993-1994 and 1 April 1993 - 31 March 1994 (tropical year: EC reference period). The components monitored were: fine dust (PM10), CO, Ox (=NO2+O3), O3, NO2, NO, NOx (=NO2+NO), black smoke (= suspended matter measured by the black-smoke method) and SO2. The fine dust (PM10) measurements were corrected for a systematic underestimation caused by the sampler. In a check made at all stations in the network for exceedance of Dutch limit values in 1994, exceedances for black smoke, PM10 and O3 were observed. The limit values for SO2, NO2 and CO were not exceeded.<br>
Sponsors
DGMCollections
Related items
Showing items related by title, author, creator and subject.
-
De morbiditeit van astma en COPD in Nederland; een inventariserend onderzoek ten behoeve van de beleidsondersteuning van het Nederlands Astma FondsSmit HA; Beaumont M; CZE (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-03-10)In opdracht van het Nederlands Astma Fonds is een inventarisatie gemaakt van beschikbare kennis over de morbiditeit van astma en COPD in Nederland. De volgende vraagstellingen werden geformuleerd: Inventarisatie: welke gegevensbronnen zijn beschikbaar, welke gegevens zijn daarin aanwezig? In hoeverre kunnen de beschikbare gegevens inzicht verschaffen in incidentie en prevalentie van astma en COPD? Wat zijn leemtes in de beschikbare gegevens? Presentatie: wat is de incidentie en prevalentie van astma en COPD op basis van de beschikbare gegevens? Kan onderscheid worden gemaakt in astma en COPD afzonderlijk, ernstgraad en specifieke groepen? Er is reeds veel informatie beschikbaar over de morbiditeit van astma en COPD in Nederland. Het inzicht kan consistenter en ruimer worden wanneer een aantal aanvullende analyses worden verricht op bestaande gegevensbestanden door de beherende instanties van de bestanden. Inherent aan de overlap tussen de ziektebeelden astma en COPD, is het niet altijd mogelijk om een valide onderscheid daartussen te maken. Gegevens over ernstgraden ontbreken vrijwel geheel, maar deze zouden wel verzameld kunnen worden wanneer consensus bereikt zou kunnen worden over de wijze waarop 'ernst' wordt gedefinieerd. De meest opvallende leemtes betreffen beschikbaarheid van gegevens over astma en COPD morbiditeit in zeer jonge kinderen, jong-volwassenen en ouderen, alsmede kennis over astma en COPD morbiditeit in etnische groepen.<br>
-
Evaluatie van het erkenningstraject voor interventies : Een gezamenlijk initiatief van het Nederlands Jeugdinstituut, het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid en het RIVM Centrum Gezond LevenLanting LC; Zwikker MC; Kuiper JI; Adriaensens L; Kok MO; van Dale D; CGL; vz (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMConsument en Veiligheid, 2012-01-09)Het erkenningstraject wordt breed gewaardeerd en heeft de afgelopen jaren goed gefunctioneerd: het maakt de kwaliteit van interventies voldoende inzichtelijk en het stimuleert de kwaliteitsverbetering bij de ontwikkeling van interventies. Over de betekenis in de praktijk ligt de mening over de bijdrage van het traject genuanceerder: dat het traject niet voldoende bij de praktijk aansluit is het meest geuite punt van kritiek. Concreet betekent dit dat complexe interventies niet goed in het systeem passen en dat de meerwaarde van erkenning nog onvoldoende duidelijk is. Ook geven professionals aan te weinig tijd te hebben om hun interventies voor erkenning in te dienen. Verbeterpunten zijn onder andere: stel de eisen voor onderzoek van effectiviteit bij en breng de meerwaarde van erkenning voor interventie-eigenaren sterker naar voren. Uit aanvullend onderzoek op het terrein van gezondheidsbevordering blijkt dat specifieke aandacht nodig is voor de vraag 'wat werkt voor wie onder welke omstandigheden?' Maak dus explicieter waar erkende interventies uit bestaan en wat ze veronderstellen van de lokale context. En bied een breder palet aan leeren verbeterprocessen, zoals ondersteuning van professionals, om het functioneren van de gezondheidsbevordering te verbeteren. Dit blijkt uit de evaluatie die in 2011 is uitgevoerd naar het proces en resultaat van het erkenningstraject voor interventies.
-
Voedingsstatus van Hindoestaanse en Creoolse Surinamers en autochtone Nederlanders in Nederland : Het SUNSET-onderzoekVerkaik-Kloosterman J; van Valkengoed IGM; de Boer EJ; Nicolaou M; van der A DL; CVG (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVMAMC - UvA, 2011-04-01)Dit onderzoek toont aan dat de vitamine D status met name in Surinamers en de ijzerstatus van vrouwen in de vruchtbare leeftijd in het algemeen ontoereikend zijn. Daarnaast is aandacht nodig voor de matige vitamine D-status (< 50 nmol/L) bij autochtone Nederlanders, matige vitamine B12-status in de totale bevolking en matige zinkstatus bij Creools Surinaamse vrouwen. Onderzoek naar de voorziening van voedingsstoffen in het lichaam (voedingsstatusonderzoek) geeft inzicht in mogelijke problemen die er zijn met de voedingsstoffenvoorziening en kan aanleiding zijn om bepaalde bevolkingsgroepen gericht te adviseren hoe de voedingsstoffenvoorziening verbeterd kan worden. Over het algemeen is er weinig bekend over de voedingsstatus van Nederlanders met een niet-westerse achtergrond. Op basis van de beperkt beschikbare gegevens wordt verondersteld dat eventuele knelpunten in de voedingsstoffenvoorziening kunnen verschillen tussen autochtone Nederlanders en Nederlanders met een niet-westerse achtergrond, waardoor deze laatste groep specifieke aandacht verdient. In het huidige onderzoek is de voedingsstatus onderzocht van 35-60 jarige deelnemers aan de SUNSET-studie (SUrinamers in Nederland: Studie naar gezondheid en ETniciteit). Deze studie is uitgevoerd tussen 2001 en 2003 bij een steekproef uit de Surinaamse en autochtoon Nederlandse bevolking van Amsterdam. Aan de hand van verschillende parameters is van deze groepen de vitamine D, ijzer, vitamine B12, magnesium en zink status vastgesteld en beoordeeld. Vergeleken met de door de Gezondheidsraad opgestelde richtlijn voor een toereikende vitamine D status (>30nmol/L, en voor vrouwen >50 jaar >50nmol/L), komt een gebrek aan vitamine D voor bij ongeveer 40% van de Surinamers. Bij Surinaamse vrouwen ouder dan 50 jaar ligt dit percentage zelfs op 80% (tegenover 40% van de Nederlandse vrouwen ouder dan 50 jaar). Van de autochtoon Nederlandse bevolking heeft circa 40% een matige (<50 nmol/L) vitamine D status. De resultaten van het onderzoek laten verder geen verschil zien tussen autochtone Nederlanders en Surinamers wat betreft de voedingsstoffenvoorziening van ijzer, vitamine B12 en magnesium. IJzergebrek is een punt van aandacht voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd in het algemeen. Matige vitamine B12-status komt voor bij een tiende van de onderzochte populatie. Deze groep heeft een verhoogd risico op het ontwikkelen van vitamine B12-deficiëntie. De prevalentie van lage zinkstatus in deze populatie geeft geen problemen aan met de zinkstatus. Wel komt een lage zinkstatus relatief vaker voor onder Creools Surinaamse vrouwen. De magnesiumstatus is voldoende in beide bevolkingsgroepen.