Development of the integrated monitoring area Lheebroekerzand - the Netherlands. Data of 1990, 1991 and 1992
Average rating
Cast your vote
You can rate an item by clicking the amount of stars they wish to award to this item.
When enough users have cast their vote on this item, the average rating will also be shown.
Star rating
Your vote was cast
Thank you for your feedback
Thank you for your feedback
Type
ReportLanguage
en
Metadata
Show full item recordTitle
Development of the integrated monitoring area Lheebroekerzand - the Netherlands. Data of 1990, 1991 and 1992Translated Title
Het opzetten en uitvoeren van een monitoring programma voor het integraal meetpunt Lheebroekerzand - Nederland. Gegevens over 1990, 1991 en 1992Publiekssamenvatting
In 1979 zijn op initiatief van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UN-ECE) in de "Convention on Long-range Transboundary Air Pollution" (CLTAP) afspraken gemaakt met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van grootschalige luchtverontreiniging. Dit leidde tot een overleg- en onderzoekskader dat o.a. het opstellen van protocollen ondersteunt. Dit kader bestaat uit een Executive Body dat verschillende expert-, coordinatie- en werkgroepen in het leven heeft geroepen, o.a. de "Working Group on Effects". Deze omvat een aantal "International Co-operative Programmes" (ICP's) gericht op: bossen (ICP Forests), zoetwater (ICP Freshwaters), materialen en gewassen (ICP Materials, ICP Crops), alsmede het "Programme on Integrated Monitoring on Air Pollution Effects on Ecosystems" (ICP/IM) dat na intensief overleg over indicatoren en variabelen van start ging. Ook maken deel uit het "Coordination Centre for Effects" (RIVM-CCE) en de "Task Force Mapping". Het ICP/IM is een programma dat zowel biologische als fysisch-chemische indicatoren meet in een gebied. Een van de belangrijkste doelen van dit effectgerichte programma is de ondersteuning van de mathematische analyse ter bepaling van kritische niveau's en emissies (critical levels and loads) en om inzicht te verwerven in de mogelijke effecten van luchtverontreiniging op ecosystemen. Het programma ging in 1988 van start. In het ICP/IM zijn in Europa (en Canada) een 40-tal meetstations voor dit doel ingericht. De centrale opslag en verwerking van gegevens vindt plaats in het "Environment Data Centre" (EDC, National Board of Waters and the Environment, Helsinki, Finland). Jaarlijks brengt het EDC rapport(en) uit met de gegevens van alle deelnemende landen welke ook informatie kan bevatten over specifieke studies. In 1989 is een start gemaakt met het opzetten van een Nederlands meetpunt, gelegen in het "Lheebroekerzand", provincie Drenthe. Het gebied voldoet niet aan alle eisen die door ICP/IM aan monitoring gebieden worden gesteld. Het Lheebroekerzand is geclassificeerd als een B-site (biomonitoring site). De coordinatie van de monitoring activiteiten geschiedt door RIVM-ECO, dat binnen het programma als National Focal Point (NFP) voor Nederland functioneert. Op basis van de ICP/IM handleiding (Manual for Integrated Monitoring, ProgrammePhase 1993-1996) is een programma opgesteld. Daarnaast worden een aantal parameters gemeten die voor Nederland van belang zijn (aanvullend programma). Het Nederlandse monitoring programma uitgevoerd in het Lheebroekerzand bestaat uit regelmatige inventarisatie van vogels, vlinders, bladmineerders, nematoden, macrofauna van het ven Kliplo en de vegetatie ; meteorologische variabelen ; chemische analyse van lucht, neerslag, mossen, bladeren, naalden, water van het ven Kliplo, bodem en grondwater ; verschillende variabelen betreffende bosvitaliteit en decompositie-processen. Dit rapport bevat alle beschikbare resultaten van 1990, 1991 en 1992. Het is niet goed mogelijk om de meetgegevens te bespreken omdat de periode van drie jaar daarvoor te kort is. Nog niet alle indicatoren van de programma's, die gestart zijn 1993, zijn gemeten. Dit rapport bevat bovendien een aantal aanbevelingen om het programma en de communicatie met ICP/IM en het EDC te verbeteren. Het programma in Lheebroekerzand, zoals het wordt uitgevoerd vanaf begin 1993, is een omvangrijk en arbeidsintensief programma waarbij een groot aantal biologische en fysisch-chemische parameters worden gemeten. Dankzij de medewerking van vele instanties en vrijwilligers lijkt het een compleet programma dat eventueel nog wel uitgebreid kan worden. Het programma biedt, dankzij het netwerk van meetpunten, in ieder geval de mogelijkheid om massa balansen en integrale effecten van luchtverontreiniging te meten zowel op lokale schaal als op internationale schaal.<br>In 1979 several monitoring programmes started within the UN/ECE Convention on Long-range Transboundary Air Pollution (CLTAP) with the purpose of monitoring and assessing effects from air pollutants in the environment and to support scientifically the development of protocols within this framework. These international cooperative programmes were directed towards: forests (ICP Forests), freshwaters (ICP Freshwaters), materials and crops (ICP Materials, ICP Crops). A programme on Integrated Monitoring on Air Pollution Effects" (ICP/IM) started later after intensive discussions on indicators and parameters. The ICP/IM is a programme that monitors biological as well as chemical indicators in one site. The programme came into effect since 1988. Around 40 monitoring sites in Europe and Canada are created. Since 1989 the Netherlands developed gradually its own monitoring site at Lheebroekerzand, in the province of Drenthe. This report presents results of all available data collected in 1990, 1991 and 1992. This report contains also a number of recommendations to improve the monitoring programme and communications within the ICP/IM and EDC.<br>
Sponsors
DGM/LECollections
Related items
Showing items related by title, author, creator and subject.
-
General surveillance of genetically modified plants : Possibilities for implementation in the NetherlandsGlandorf DCM; SEC; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-03-28)Volgens Europese regelgeving is het nodig om te monitoren of commerciële teelt van genetisch gemodificeerde gewassen onverwachte, schadelijke effecten heeft op het milieu (General Surveillance, GS). Het algemene idee in de EU is dat de nadruk ligt op het behoud van bijvoorbeeld biodiversiteit en van een gezonde bodem. Aangezien onverwachte effecten moeilijk op te sporen zijn, is het niet duidelijk hoe GS vorm moet krijgen. Daarom wordt in eerste instantie aangesloten bij bestaande monitoringnetwerken. Geschikte netwerken: In dat verband heeft het RIVM onderzocht welke van deze monitoringnetwerken geschikt zijn voor General Surveillance van genetisch gemodificeerde planten in Nederland. Dat blijken vooral het Netwerk Ecologische Monitoring, dat de ontwikkeling van de Nederlandse flora en fauna in kaart brengt, en het Bodembiologische Indicator systeem, dat de bodemkwaliteit volgt. Daarnaast kunnen satellietbeelden worden gebruikt om veranderingen in vegetatie aan te tonen. Mogelijk worden in Nederland in de nabije toekomst genetisch gemodificeerde planten op commerciële schaal geteeld. Werkwijze onderzoek: Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) en biedt handvatten voor keuzes tussen de netwerken. Hiervoor zijn eerst bestaande monitoringnetwerken in Nederland geïnventariseerd. Daarna zijn deze getoetst aan criteria die er zorg voor dragen dat de netwerken over een lange periode betrouwbare data voor GS verzamelen, die betrekking hebben op de biodiversiteit en een gezonde bodem. Daarna is getoetst of met de GS daadwerkelijk schadelijke milieueffecten opgespoord zouden kunnen worden. Het rapport kan ook worden gebruikt om een GS-systeem in andere EU landen op te zetten, of voor een geïntegreerd EU-systeem.
-
Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Meetresultaten 1994. Deel 2: Regio 4 Zuid-Holland, Regio 5 Noord-HollandSomhorst MHM; Stolk AP; LLO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1996-10-31)Betreft de meetresultaten van de regionale stations in samengevatte vorm. Over de volgende periodes wordt gerapporteerd: het kalenderjaar 1994, de zomer van 1994, de winter van 1993-1994 en van 1 april 1993 t/m 31 maart 1994 (meteorologisch jaar: EG-referentieperiode). De tabellen bevatten informatie over de componenten fijn stof (PM10), CO, Ox (=NO2+O3), O3, NO2, NO, NOx (=NO2+NO), zwarte rook (= zwevende deeltjes gemeten volgens de zwarte rook-methode) en SO2. De meetresultaten van fijn stof (PM10) zijn gecorrigeerd voor de systematische onderschatting veroorzaakt door een systematische afwijking van de PM10 afscheider. Tevens is voor alle stations nagegaan of de Nederlandse grenswaarden voor deze componenten in 1994 zijn overschreden. Op landelijk niveau werden overschrijdingen van de grenswaarden voor zwarte rook, PM10 en O3 waargenomen. De grenswaarden voor SO2, NO2 en CO zijn niet overschreden.<br>
-
PM10: Validatie en equivalentie 2006Beijk R; Hoogerbrugge R; Hafkenscheid TL; van Arkel FT; Stefess GC; van der Meulen A; Wesseling JP; Sauter FJ; Albers RAW; LVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2007-03-19)In het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) wordt op diverse locaties in Nederland fijnstof (PM10) concentraties gemeten. Om de kwaliteit van deze metingen te waarborgen zijn in 2006 een tweetal grote activiteiten ondernomen. Als eerste zijn de procedures, meetconfiguraties en instellingen in het meetnet grondig doorgelicht. De bevindingen van de doorlichting van het meetnet hebben geleid tot een hervalidatie. Het effect van deze hervalidatie op de metingen is gering, maar heeft wel geleid tot een vermindering van de meetonzekerheid. De tweede activiteit is het uitgevoerde equivalentieonderzoek. In dit onderzoek is de gelijkwaardigheid tussen de automatische PM10-metingen in het LML en de door de EU voorgeschreven referentiemethode aangetoond. Aan de hand van dit onderzoek is voor de PM10-metingen een nieuwe en nauwkeurigere kalibratie bepaald zodat niet langer de interim kalibratiefactor van de EU toegepast hoeft te worden. Het aantonen van de equivalentie tussen de automatische meetmethode en de referentiemeetmethode is volledig gebaseerd op de aanbevelingen die de Clean Air For Europe (CAFE) steering group begin 2006 heeft vastgesteld zodat Nederland geheel conform de Europese voorschriften werkt. In het equivalentieonderzoek zijn kalibratiefuncties voor verschillende apparaattypen voor regionale en stedelijke locaties bepaald. De consequentie voor de jaargemiddelden van regionale stations na 2003, die gebruikt zijn voor de Generieke Concentraties voor Nederland (GCN-kaarten) in 2006, is een daling van minder dan 1 mug/m3. Met de hervalidatie van meetdata en de resultaten van het equivalentieonderzoek zijn onzekerheden in de PM10-metingen verkleind en voldoen de metingen aan de gestelde kwaliteitseisen.