Composition and sources of fine particulate matter (PM2.5) in the Netherlands
Average rating
Cast your vote
You can rate an item by clicking the amount of stars they wish to award to this item.
When enough users have cast their vote on this item, the average rating will also be shown.
Star rating
Your vote was cast
Thank you for your feedback
Thank you for your feedback
Type
ReportLanguage
en
Metadata
Show full item recordTitle
Composition and sources of fine particulate matter (PM2.5) in the NetherlandsTranslated Title
De samenstelling en bronnen van fijn stof (PM2,5) in NederlandPubliekssamenvatting
Tussen 1998 en 1999 vormde de uitstoot van wegverkeer de voornaamste bijdrage aan fijn stof. Andere belangrijke bijdrages waren indirecte emissies van alle vormen van gemotoriseerd verkeer (fijn stof gevormd uit gassen), energieproductie en landbouw. Dit blijkt uit een onderzoek van het RIVM naar de bronbijdragen aan PM2,5 (fijn stof met een diameter kleiner dan 2,5 micrometer) over deze periode.De negatieve gevolgen van fijn stof op de volksgezondheid, zoals een verkorte levensduur en een toename in ernst en omvang van luchtwegaandoeningen, zijn onderkend. Om passende beleidsmaatregelen tegen de uitstoot van fijn stof te kunnen bepalen heeft het RIVM onderzocht welke bronnen in de periode 1998-1999 aan deze uitstoot bijdragen. Hiermee wordt het beleid van de overheid, dat de vervuiling bij bron aanpakt, ondersteund.
Gemiddeld is in een bebouwd gebied in Nederland in de periode 1998-1999 de bijdrage van verkeer 38 procent (12 procent diesel, 26 procent benzine). De bijdrage van olieverbranding en daaraan gerelateerde bronnen bedraagt 7 procent. De bijdrage van natuurlijke bronnen (zeezout en bodemstof) bedraagt 10 procent. De resterende 45 procent zijn indirecte emissies van verkeer, energieproductie en landbouw.
De zes onderzochte meetlocaties lagen in het midden van het land. Elke locatie werd voornamelijk door een van de volgende fijnstofbronnen belast: drukke verkeersweg, stedelijke omgeving, industrieel gebied, landelijk gebied nabij de zee of nabij intensieve veehouderij. De relatieve bronbijdragen verschilden aanzienlijk per locatie en per seizoen. De concentraties fijn stof zijn groter in de winter dan in de zomer, wat in bebouwde gebieden vooral door verkeersbijdragen kan worden verklaard.
Voor een koppeling met gezondheidseffecten en een nauwkeurigere schatting van de bronbijdragen op een locatie zijn uitgebreidere metingen noodzakelijk.
Traffic emissions were the most important source of particulate matter (PM) for the period 1998 through 1999. Secondary aerosol formation fuelled by precursors emitted from traffic, energy production and agricultural sources was also a major contributor. This is the conclusion of a source apportionment study carried out on PM2.5 (PM with a diameter smaller than 2.5 5m) for this period by the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) of the Netherlands.
The negative impacts of PM on human health, such as increased risk of cardio-respiratory disease and decreased life expectancy, are well recognized. The RIVM has determined the source contributions to PM2.5 during the period 1998-1999 with the aim of providing the government with data that would contribute to the development of an appropriate abatement strategy for PM. The results support the current government policy of reducing pollution on a source contribution basis.
On average, traffic emissions contributed 38% (12% diesel, 26% petrol) of the PM2.5 mass concentrations in urban areas during the period 1998-1999. Residual oil combustion and related sources contributed 7%, while 10% of the mass was emitted from natural sources (sea spray and crustal material). The remaining 45% of the PM2.5 mass consists of secondary aerosol formation fuelled by precursors emitted from traffic, energy production and agriculture.
The six sites studied were all located in the geographic centre of the Netherlands. Each location was primarily affected by one of the following PM sources: heavy traffic, urban environment, industrial area, rural area close to the sea and agricultural area. The relative contributions of each source differed considerably between locations and displayed seasonal variations. The PM concentrations were higher in the winter than in the summer, which could be explained in urban areas by the increased contribution from traffic in the winter.
To link these outcomes with epidemiological data and to provide a more accurate estimation of the source contributions at a location, it will be necessary to carry out more frequent sampling over a longer period of time.
Sponsors
VROM-DGM-KvICollections