Show simple item record

dc.contributor.authorSchouten AJ
dc.contributor.authorBloem J
dc.contributor.authorDidden W
dc.contributor.authorJagers op Akkerhuis GAJM
dc.contributor.authorKeidel H
dc.contributor.authorRutgers M
dc.date.accessioned2017-02-20T07:53:10
dc.date.issued2003-04-10
dc.identifier607604003
dc.description.abstractHet project Bodembiologische Indicator (BoBI) heeft tot doel een meetmethode op te zetten om de biologische bodemkwaliteit in beeld te brengen en te kwantificeren. De ontwikkeling van BoBI is een meerjarige activiteit waarin veldbiologische gegevens worden verzameld over de diversiteit (aantallen en samenstelling) van bodemorganismen en het verloop van processen. De volgende groepen organismen zijn in het onderzoek betrokken: 1) microorganismen; 2) nematoden; 3) potwormen; 4) regenwormen; 5) mijten en springstaarten; en daarnaast de potentiele koolstof- en stikstofmineralisatie. In het totaal werden 63 indicatoren gebruikt om de biologische bodemkwaliteit te beschrijven. Het onderzoek is gekoppeld aan het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB). In 1999 is het meetprogramma van start gegaan voor een periode van 5 jaar. In dat meetjaar werden drie categorieen van graslanden op zandgrond onderzocht. Een groep van 10 biologische bedrijven werd als referentie gekozen voor 19 extensieve en 20 intensieve melkveehouderij bedrijven uit het LMB. Bij de extensieve bedrijven verschilde er 13 indicatorwaarden (21%) significant van de biologische bedrijven. In de categorie intensief waren dit er 17 (27%). Wanneer gekeken wordt naar de specifieke diversiteitsmaten (bijv. aantal soorten), dan had het merendeel, respectievelijk 59% en 71%, lagere waarden op de extensieve- en intensieve melkveehouderijbedrijven. Indien de indicatorwaarden van de biologische bedrijven op 100% worden gesteld, levert het gemiddelde van alle afwijkingen de volgende Bodemkwaliteitsindexen op: BKX(extensief)= 73%; BKX(intensief)= 67%.<br>
dc.description.abstractThe project Biological Indicator for Soil Quality (BISQ) has its roots in the Convention on Biological Diversity (Rio de Janeiro, 1992) and in the additional research programme of the Dutch government. The main object of the project is to develop quality standards for functional diversity of soil organisms outside protected area's, to fill the gaps in knowledge in the functional aspects of biodiversity. This report describes the measurements that were made in the first year (1999) of the biological monitoring programme. The investigated categories are pastures of (19) extensive and (20) intensive cattle farms on sandy soils. Ten organic cattle farms were used as a reference. The following groups of biota and indicators were assessed: 1) micro-organisms; 2) nematodes; 3) enchytraeids; 4) earth worms; 5) micro-arthropods; 6) potential carbon and nitrogen mineralisation. Results of ecological measurements are integrated in a so-called Amoeba-diagram. It shows the deviance of the individual indicator from the reference value. In the extensive farms 13 of the 63 indicators were significantly different from the reference. In the category intensive 17 out of 63. Of the specific diversity indicators 59% had lower values in extensive farms and 71% in intensive farms. The mean deviation of all the indicators was expressed as a Soil Quality Index (SQI). The SQI of extensive and intensive farms was 73% respectively 67% of the reference.<br>
dc.description.sponsorshipVROM/DGM/BWL
dc.formatapplication/pdf
dc.format.extent107 p
dc.format.extent3971 kb
dc.language.isonl
dc.publisherRijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM
dc.publisherAlterra
dc.publisherWUR
dc.publisherBlgg
dc.relation.ispartofRIVM rapport 607604003
dc.relation.urlhttp://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/607604003.html
dc.relation.urlhttp://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/607604003.pdf
dc.subject05nl
dc.subjectbodemkwaliteitnl
dc.subjectecologienl
dc.subjectbiodiversiteitnl
dc.subjectbiomonitoringnl
dc.subjectmeetnettennl
dc.subjectbio-indicatorennl
dc.subjectmelkveenl
dc.subjectveehouderijennl
dc.subjectgraslandnl
dc.subjectzandgrondnl
dc.subjectsoil qualityen
dc.subjectecologyen
dc.subjectbiodiversityen
dc.subjectbiomonitoringen
dc.subjectmonitoring networksen
dc.subjectbioindicatorsen
dc.subjectdairy cattleen
dc.subjectanimal husbandryen
dc.subjectgrasslanden
dc.subjectsandy soilen
dc.titleBodembiologische Indicator 1999. Ecologische kwaliteit van graslanden op zandgrond bij drie categorieen melkveehouderijbedrijvennl
dc.title.alternativeBiological Indicator for Soil Quality 1999. Ecological quality of Dutch pastures on sandy soil in relation to grazing intensityen
dc.typeReport
dc.contributor.departmentLER
dc.date.updated2017-02-20T06:53:10Z
html.description.abstractHet project Bodembiologische Indicator (BoBI) heeft tot doel een meetmethode op te zetten om de biologische bodemkwaliteit in beeld te brengen en te kwantificeren. De ontwikkeling van BoBI is een meerjarige activiteit waarin veldbiologische gegevens worden verzameld over de diversiteit (aantallen en samenstelling) van bodemorganismen en het verloop van processen. De volgende groepen organismen zijn in het onderzoek betrokken: 1) microorganismen; 2) nematoden; 3) potwormen; 4) regenwormen; 5) mijten en springstaarten; en daarnaast de potentiele koolstof- en stikstofmineralisatie. In het totaal werden 63 indicatoren gebruikt om de biologische bodemkwaliteit te beschrijven. Het onderzoek is gekoppeld aan het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB). In 1999 is het meetprogramma van start gegaan voor een periode van 5 jaar. In dat meetjaar werden drie categorieen van graslanden op zandgrond onderzocht. Een groep van 10 biologische bedrijven werd als referentie gekozen voor 19 extensieve en 20 intensieve melkveehouderij bedrijven uit het LMB. Bij de extensieve bedrijven verschilde er 13 indicatorwaarden (21%) significant van de biologische bedrijven. In de categorie intensief waren dit er 17 (27%). Wanneer gekeken wordt naar de specifieke diversiteitsmaten (bijv. aantal soorten), dan had het merendeel, respectievelijk 59% en 71%, lagere waarden op de extensieve- en intensieve melkveehouderijbedrijven. Indien de indicatorwaarden van de biologische bedrijven op 100% worden gesteld, levert het gemiddelde van alle afwijkingen de volgende Bodemkwaliteitsindexen op: BKX(extensief)= 73%; BKX(intensief)= 67%.&lt;br&gt;
html.description.abstractThe project Biological Indicator for Soil Quality (BISQ) has its roots in the Convention on Biological Diversity (Rio de Janeiro, 1992) and in the additional research programme of the Dutch government. The main object of the project is to develop quality standards for functional diversity of soil organisms outside protected area&apos;s, to fill the gaps in knowledge in the functional aspects of biodiversity. This report describes the measurements that were made in the first year (1999) of the biological monitoring programme. The investigated categories are pastures of (19) extensive and (20) intensive cattle farms on sandy soils. Ten organic cattle farms were used as a reference. The following groups of biota and indicators were assessed: 1) micro-organisms; 2) nematodes; 3) enchytraeids; 4) earth worms; 5) micro-arthropods; 6) potential carbon and nitrogen mineralisation. Results of ecological measurements are integrated in a so-called Amoeba-diagram. It shows the deviance of the individual indicator from the reference value. In the extensive farms 13 of the 63 indicators were significantly different from the reference. In the category intensive 17 out of 63. Of the specific diversity indicators 59% had lower values in extensive farms and 71% in intensive farms. The mean deviation of all the indicators was expressed as a Soil Quality Index (SQI). The SQI of extensive and intensive farms was 73% respectively 67% of the reference.&lt;br&gt;


This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record