Towards development of a deposition monitoring network for air pollution of Europe ; Deposition monitoring over the Speulder forest
Average rating
Cast your vote
You can rate an item by clicking the amount of stars they wish to award to this item.
When enough users have cast their vote on this item, the average rating will also be shown.
Star rating
Your vote was cast
Thank you for your feedback
Thank you for your feedback
Authors
Erisman JWDraaijers GPJ
Mennen MG
Hogenkamp JEM
Putten E van
Uiterwijk W
Kemkers E
Wiese H
Duyzer JH
Otjes R
Wyers GP
Type
ReportLanguage
en
Metadata
Show full item recordTitle
Towards development of a deposition monitoring network for air pollution of Europe ; Deposition monitoring over the Speulder forestTranslated Title
Droge depositiemonitoring in het Speulder bos: 1. Projectbeschrijving en eindresultatenPubliekssamenvatting
In 1990 werd het 'Project Speuld' gestart dat tot doel had een depositie-monitoring opstelling voor verzurende komponenten boven het Speulderbos te implementeren ten behoeve van het continu bepalen van de depositie op het bos en daarmee het beleid onafhankelijk te kunnen evalueren. Het meetpunt Speulder bos zou uiteindelijk onderdeel moeten worden van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM. In 1993 werd vanuit het LIFE project van de Europese Commissie DG XI het project 'Towards the development of a deposition monitoring network for air pollution of Europe' gefinancierd. Het doel van dit project was het ontwikkelen en implementeren van een depositiemonitoring-methode voor luchtverontreiniging in Europa. Een dergelijke methode zou gebruikt moeten worden als uitbreiding van bestaande Europese monitoring netwerken voor het meten van luchtconcentraties om depositieschattingen op ecosysteem-schaal te kunnen maken. In dit project werd een drietal monitoringstations ontworpen welke op drie plaatsen in Europa gedurende een jaar werden ingezet: Auchencorth, in een semi-natuurlijke lage vegetatie in Schotland ; Melpitz, in een grasland in Duitsland en Speulder bos, een Douglas sparrenbos in Nederland. Dit project betekende een uitbreiding van het project Speuld, waardoor er een uitbreiding van gemeten componenten plaats vond en verbetering aangebracht kon worden in bestaande methoden. Dit rapport beschrijft de resultaten van het deel van het LIFE project dat is uitgevoerd in het Speulder bos. Daarnaast kan dit rapport beschouwd worden als de eindrapportage van het project Speuld.In 1990 a project started which was aimed at developing a monitoring method of SO2, NH3 and NO2 to Speulder forest. In January 1993, within the framework of the LIFE programme a project was financed which aim was to develop a deposition monitoring method for air pollution of Europe. This method should be used to extend existing European monitoring networks of air concentrations to provide deposition inputs on an ecosystem scale. Within this LIFE project, a monitoring station for atmospheric deposition was designed and constructed using existing methods, of which some were already installed at Speulder forest. Three such stations were applied in a pilot project for a year on three sites in different regions in Europe to estimate local inputs and to validate deposition models which are currently developed for estimation of ecosystem-specific deposition in Europe. Installation was completed by the end of 1994. One year of monitoring was executed in 1995, of which the results are presented in this report. The equipment for flux measurements provided continuous high quality data for all major gaseous and particulate pollutants throughout the range of pollution climates present in Central and Northern Europe. The monitoring facility was therefore highly successful.
Sponsors
DGM EC/DG11Collections
Related items
Showing items related by title, author, creator and subject.
-
General surveillance of genetically modified plants : Possibilities for implementation in the NetherlandsGlandorf DCM; SEC; mev (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2012-03-28)Volgens Europese regelgeving is het nodig om te monitoren of commerciële teelt van genetisch gemodificeerde gewassen onverwachte, schadelijke effecten heeft op het milieu (General Surveillance, GS). Het algemene idee in de EU is dat de nadruk ligt op het behoud van bijvoorbeeld biodiversiteit en van een gezonde bodem. Aangezien onverwachte effecten moeilijk op te sporen zijn, is het niet duidelijk hoe GS vorm moet krijgen. Daarom wordt in eerste instantie aangesloten bij bestaande monitoringnetwerken. Geschikte netwerken: In dat verband heeft het RIVM onderzocht welke van deze monitoringnetwerken geschikt zijn voor General Surveillance van genetisch gemodificeerde planten in Nederland. Dat blijken vooral het Netwerk Ecologische Monitoring, dat de ontwikkeling van de Nederlandse flora en fauna in kaart brengt, en het Bodembiologische Indicator systeem, dat de bodemkwaliteit volgt. Daarnaast kunnen satellietbeelden worden gebruikt om veranderingen in vegetatie aan te tonen. Mogelijk worden in Nederland in de nabije toekomst genetisch gemodificeerde planten op commerciële schaal geteeld. Werkwijze onderzoek: Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) en biedt handvatten voor keuzes tussen de netwerken. Hiervoor zijn eerst bestaande monitoringnetwerken in Nederland geïnventariseerd. Daarna zijn deze getoetst aan criteria die er zorg voor dragen dat de netwerken over een lange periode betrouwbare data voor GS verzamelen, die betrekking hebben op de biodiversiteit en een gezonde bodem. Daarna is getoetst of met de GS daadwerkelijk schadelijke milieueffecten opgespoord zouden kunnen worden. Het rapport kan ook worden gebruikt om een GS-systeem in andere EU landen op te zetten, of voor een geïntegreerd EU-systeem.
-
Development of the integrated monitoring area Lheebroekerzand - the Netherlands. Data of 1990, 1991 and 1992Mathijssen EAM; Erven R; de Kruijf HAM; ECO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-06-30)In 1979 zijn op initiatief van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UN-ECE) in de "Convention on Long-range Transboundary Air Pollution" (CLTAP) afspraken gemaakt met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van grootschalige luchtverontreiniging. Dit leidde tot een overleg- en onderzoekskader dat o.a. het opstellen van protocollen ondersteunt. Dit kader bestaat uit een Executive Body dat verschillende expert-, coordinatie- en werkgroepen in het leven heeft geroepen, o.a. de "Working Group on Effects". Deze omvat een aantal "International Co-operative Programmes" (ICP's) gericht op: bossen (ICP Forests), zoetwater (ICP Freshwaters), materialen en gewassen (ICP Materials, ICP Crops), alsmede het "Programme on Integrated Monitoring on Air Pollution Effects on Ecosystems" (ICP/IM) dat na intensief overleg over indicatoren en variabelen van start ging. Ook maken deel uit het "Coordination Centre for Effects" (RIVM-CCE) en de "Task Force Mapping". Het ICP/IM is een programma dat zowel biologische als fysisch-chemische indicatoren meet in een gebied. Een van de belangrijkste doelen van dit effectgerichte programma is de ondersteuning van de mathematische analyse ter bepaling van kritische niveau's en emissies (critical levels and loads) en om inzicht te verwerven in de mogelijke effecten van luchtverontreiniging op ecosystemen. Het programma ging in 1988 van start. In het ICP/IM zijn in Europa (en Canada) een 40-tal meetstations voor dit doel ingericht. De centrale opslag en verwerking van gegevens vindt plaats in het "Environment Data Centre" (EDC, National Board of Waters and the Environment, Helsinki, Finland). Jaarlijks brengt het EDC rapport(en) uit met de gegevens van alle deelnemende landen welke ook informatie kan bevatten over specifieke studies. In 1989 is een start gemaakt met het opzetten van een Nederlands meetpunt, gelegen in het "Lheebroekerzand", provincie Drenthe. Het gebied voldoet niet aan alle eisen die door ICP/IM aan monitoring gebieden worden gesteld. Het Lheebroekerzand is geclassificeerd als een B-site (biomonitoring site). De coordinatie van de monitoring activiteiten geschiedt door RIVM-ECO, dat binnen het programma als National Focal Point (NFP) voor Nederland functioneert. Op basis van de ICP/IM handleiding (Manual for Integrated Monitoring, ProgrammePhase 1993-1996) is een programma opgesteld. Daarnaast worden een aantal parameters gemeten die voor Nederland van belang zijn (aanvullend programma). Het Nederlandse monitoring programma uitgevoerd in het Lheebroekerzand bestaat uit regelmatige inventarisatie van vogels, vlinders, bladmineerders, nematoden, macrofauna van het ven Kliplo en de vegetatie ; meteorologische variabelen ; chemische analyse van lucht, neerslag, mossen, bladeren, naalden, water van het ven Kliplo, bodem en grondwater ; verschillende variabelen betreffende bosvitaliteit en decompositie-processen. Dit rapport bevat alle beschikbare resultaten van 1990, 1991 en 1992. Het is niet goed mogelijk om de meetgegevens te bespreken omdat de periode van drie jaar daarvoor te kort is. Nog niet alle indicatoren van de programma's, die gestart zijn 1993, zijn gemeten. Dit rapport bevat bovendien een aantal aanbevelingen om het programma en de communicatie met ICP/IM en het EDC te verbeteren. Het programma in Lheebroekerzand, zoals het wordt uitgevoerd vanaf begin 1993, is een omvangrijk en arbeidsintensief programma waarbij een groot aantal biologische en fysisch-chemische parameters worden gemeten. Dankzij de medewerking van vele instanties en vrijwilligers lijkt het een compleet programma dat eventueel nog wel uitgebreid kan worden. Het programma biedt, dankzij het netwerk van meetpunten, in ieder geval de mogelijkheid om massa balansen en integrale effecten van luchtverontreiniging te meten zowel op lokale schaal als op internationale schaal.<br>
-
Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Meetresultaten 1994. Deel 2: Regio 4 Zuid-Holland, Regio 5 Noord-HollandSomhorst MHM; Stolk AP; LLO (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1996-10-31)Betreft de meetresultaten van de regionale stations in samengevatte vorm. Over de volgende periodes wordt gerapporteerd: het kalenderjaar 1994, de zomer van 1994, de winter van 1993-1994 en van 1 april 1993 t/m 31 maart 1994 (meteorologisch jaar: EG-referentieperiode). De tabellen bevatten informatie over de componenten fijn stof (PM10), CO, Ox (=NO2+O3), O3, NO2, NO, NOx (=NO2+NO), zwarte rook (= zwevende deeltjes gemeten volgens de zwarte rook-methode) en SO2. De meetresultaten van fijn stof (PM10) zijn gecorrigeerd voor de systematische onderschatting veroorzaakt door een systematische afwijking van de PM10 afscheider. Tevens is voor alle stations nagegaan of de Nederlandse grenswaarden voor deze componenten in 1994 zijn overschreden. Op landelijk niveau werden overschrijdingen van de grenswaarden voor zwarte rook, PM10 en O3 waargenomen. De grenswaarden voor SO2, NO2 en CO zijn niet overschreden.<br>