• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjects
    02 (16)
    epidemiologie (16)
    aids (12)hiv (12)druggebruik (10)View MoreAuthors
    CIE (16)
    Laar MJW van de (10)Berns MPH (8)Snijders BM (8)Houweling H (7)View MoreYear (Issue Date)2001 (4)1997 (3)1999 (3)2000 (3)1994 (2)TypesOnderzoeksrapport (16)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-10 of 16

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 16CSV
    • 16RefMan
    • 16EndNote
    • 16BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Seksueel Overdraagbare Aandoeningen in Nederland; update 1996

    Laar MJW van de; Ossewaarde JM (red.) (1997-10-01)
    Een volledig overzicht is gegevens van de huidige stand van zaken met betrekking tot de belangrijkste SOA: gonorroe, syfilis, infectie met Chlamydia trachomatis, genitale infecties met humaan papillomavirus (HPV) , hepatitis B, herpes genitalis, HIV-infectie en AIDS. Er wordt uitgebreid ingegaan op de surveillance van SOA, het voorkomen van SOA in Nederland in de periode 1991-1996 (incidentie, prevalentie, determinanten, morbiditeit en mortaliteit). Er wordt gesteld dat er slechts beperkt inzicht bestaat in het voorkomen van SOA in Nederland door gebrek aan uniform verzamelde gegevens. Door veranderingen in de wetgeving zal de aangifteplicht voor SOA vervallen: een alternatief surveillancesysteem wordt voorgesteld. De trends van gonorroe en syfilis zijn neerwaarts, SOA komt voornamelijk voor bij specifieke subgroepen van de bevolking. Recente verheffingen bleken wel gecorreleerd te zijn met hoog risicogroepen (i.e. personen met veel wisselende seksuele contacten, homoseksuele mannen, druggebruik). De prevalentie van chlamydia blijkt veel hoger dan werd verondersteld sinds het gebruik van de nieuwe gevoelige diagnostische methoden. Chlamydia lijkt ook veel minder geassocieerd met bepaalde risicofactoren. De incidentie van AIDS heeft zich gestabiliseerd sinds 1992, grotendeels door een afname bij homoseksuele mannen; het aandeel van druggebruik en heteroseksuele contacten als besmettingsbron is toegenomen. In het algemeen wordt geconcludeerd dat nationale bestrijdingsplannen voor chlamydia nodig zijn en dat de huidige surveillancesystemen voor SOA verbeterd dienen te worden om trends in de komende jaren te volgen, van zowel chlamydia als virale SOA.
    Thumbnail

    Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in Nederland: meting Amsterdam 1998

    Beuker RJ; Berns MPH; Rozendaal CM van; Snijders BM; Ameijden EJC van; Houweling H; Laar MJW van de (GG&GD Amsterdam, 2000-01-27)
    Tussen 2 juni en 18 augustus 1998 werd bij 202 IDs uit Amsterdam een speekselmonster en een vragenlijst naar risicogedrag afgenomen. De IDs werden geworven via straatwerving (76%) en via een laagdrempelige instellingen voor druggebruikers (24%). Van de 197 IDs waren 51 deelnemers HIV-positief (prevalentie 25,9%; 95% betrouwbaarheidsinterval [BI] 19.9 - 32.6%). Van de 197 IDs had 12% in de laatste zes maanden een gebruikte spuit of naald van een ander geleend. Van hen was 4% HIV-positief. Elf procent had een spuit of naald uitgeleend (1996: 8,5%, niet significant). Spuitattributen (gebruikt watje, lepel, filter of spoelwater) werden door 28% gedeeld. Zevenenvijftig procent van de IDs had in de laatste zes maanden een vaste seksuele partner gehad. Bij 31% hiervan was dat geen druggebruiker, bij 13% een niet-injecterende druggebruiker. In beide groepen was 1 ID HIV-positief. Met de vaste seksuele partner werd in 85% van de contacten niet altijd een condoom gebruikt (1996: 76%). Met losse partners en klanten worden condooms vaker gebruikt (niet altijd condoom gebruikt: losse partners 42%, klanten 29%). De prevalentie van HIV onder IDs in Amsterdam is 26% en vergelijkbaar met de meting van 1996. Het lenen van gebruikte spuiten/naalden is in vergelijking met de vorige meting niet significant gedaald. Het condoomgebruik in vaste, losse en commerciele seksuele contacten is laag en niet veranderd sinds de laatste meting. Er zijn aanwijzingen voor een beperkte maar continue HIV-transmissie in deze groep.
    Thumbnail

    Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in Nederland: meting Almelo/Enschede/Hengelo 2000

    Haks K; Berns MPH; Snijders BM; Watzeels JCM; Regteren AF van; Laar MJW van de (Tactus instelling voor verslavingszorg, 2001-09-24)
    Tussen 19 mei en 4 juli 2000 werden bij 79 IDs (injecterende druggebruikers) uit Almelo, Enschede en Hengelo een speekselmonster en een vragenlijst naar risicogedrag afgenomen. De deelnemers werden geworven via de methadonposten in Almelo en Enschede.Van de 79 IDs waren twee deelnemers HIV-positief (prevalentie 2,5%; 95% betrouwbaarheidsinterval 0,3-8,8). Van de 40 deelnemers die in de laatste zes maanden intraveneus drugs hebben gebruikt ('actuele spuiters') had 30% in de laatste zes maanden een gebruikte spuit of naald van een ander geleend. Dit percentage is veel hoger dan in de andere steden (11-17%). De geleende spuit/naald werd door 83% niet of niet goed schoongemaakt. Achttien procent van de actueel spuitende IDs had recent een gebruikte spuit of naald uitgeleend. Dit gebeurt meer in Twente dan in andere steden, zoals Heerlen/Maastricht, Amsterdam en Groningen, waar een vergelijkbare meting werd uitgevoerd. Spuitattributen (watje, lepel, filter, spoelwater) werden door 40% van de actuele spuiters wel eens geleend.Van alle IDs had 49% in de laatste zes maanden een vaste seksuele partner. Bij 44% van deze IDs was de vaste partner geen druggebruiker en bij 15% een niet-injecterende druggebruiker. Bij seksueel contact met de vaste partner gebruikte slechts 8% van de IDs altijd een condoom. Met losse partners en met klanten (prostitutie) werden condooms vaker gebruikt (altijd condooms gebruikt: 32% en 50% respectievelijk). Toch wordt, gezien de lage HIV-prevalentie, het risico van verspreiding van HIV naar niet-IDs of de rest van de algemene bevolking laag ingeschat.
    Thumbnail

    Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem

    Sprenger MJW; van Pelt W (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-04-30)
    In the Netherlands an electronic network has been proposed for structured data transfer and communication concerning the control of infectious diseases. This project has been baptized ISIS (Infectious diseases Surveillance Information System). It is an initiative of the Dutch Government. ISIS will be developed, implemented and exploited by the Department of Infectious Diseases Epidemiology (CIE) of the National Institute of Public Health and Environmental Protection (RIVM). Objectives for ISIS: 1) To provide the quantitative basis for making decisions about priorities in the control of infectious diseases, i.e. to allow the government to make rational choices about the necessity of developing and implementing control programs, epidemiologic surveys and diagnostic studies. 2). It should be fast and accurate to allow early warning for an outbreak and to facilitate the actual control of an epidemic in the sence that intervention can be focused on the right place and the right subgroup. 3). To facilitate the management of an outbreak in that it provides an efficient infrastructure for communication between participants. At the same time it should monitor the control activities allowing the evaluation of an intervention afterwards. ISIS will replace and extend the current system for the registration of notifiable diseases. The transfer of selected positive and negative findings from a laboratory information computer system will be completely automated. In the end ISIS will encompass all Municipal Health Services (GGD), most Medical Microbiological Laboratories, hospitals, food inspection departments and veterinary information systems. The use of current standards for data-communication allows nationwide and international collaboration and data-exchange.<br>
    Thumbnail

    Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in Nederland: meting Eindhoven/Helmond/&apos;s Hertogenbosch 1999

    Berns MPH; Snijders BM; Rozendaal CM; Hoek AFM; Laar MJW van de (GGD Eindhoven, 2000-06-29)
    Tussen 3 maart en 15 april 1999 werden bij 132 IDs (Infecterende Druggebruikers) uit Eindhoven, Helmond en 's Hertogenbosch een speekselmonster en een vragenlijst naar risicogedrag afgenomen. De deelnemers werden geworven via de methadonverstrekking in de drie steden. Van de 130 IDs waren zes deelnemers HIV-positief (prevalentie 4,6%; 95% betrouwbaarheidsinterval 1,7 - 9,7). Van de 85 actuele spuiters had 17% in de laatste zes maanden een gebruikte spuit of naald van een ander geleend, vergelijkbaar met metingen in andere steden. Vierentwintig procent had een spuit of naald uitgeleend, relatief veel vergeleken met andere metingen. Spuitattributen (gebruikt watje, lepel, filter of spoelwater) werden door 47% gedeeld. 37% van de IDs had in de laatste zes maanden een vaste seksuele partner gehad. Bij 19% van deze IDs was dat geen druggebruiker, bij 17% een niet-injecterende druggebruiker. Met de vaste seksuele partner werd in 88% van de contacten niet altijd een condoom gebruikt. Met losse partners en met klanten werden vaker condooms gebruikt (niet altijd condooms gebruikt: 61%, resp. 17%). De prevalentie van HIV onder IDs in Eindhoven, Helmond en 's Hertogenbosch is 5%. Het lenen van gebruikte spuiten/naalden is vergelijkbaar met de metingen in de andere steden, het uitlenen is meer dan in andere steden.Het condoomgebruik in vaste seksuele contacten is laag en vergelijkbaar met dat in de metingen in de andere steden. Door de lage HIV-prevalentie wordt het risico op verspreiding van HIV naar niet-IDs of de rest van de algemene bevolking laag ingeschat.
    Thumbnail

    Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in Nederland: meting Groningen 1997/1998

    Berns MPH; Snijders BM; Rozendaal CM van; Have J van der; Houweling H; Laar MJW van de (GGD Groningen, 1999-11-30)
    Tussen 24 november 1997 en 30 januari 1998 werd bij 196 IDs uit Groningen een speekselmonster en een vragenlijst naar risicogedrag afgenomen. De deelnemers werden geworven via de methadonverstrekking (91%), twee laagdrempelige dagcentra voor druggebruikers (5%), een dagbestedingsproject voor druggebruikers (2%) en via straatwerving (2%). Van de 196 IDs was een deelnemer HIV-positief (prevalentie 0,5%; 95% betrouwbaarheidsinterval 0,0 - 1.5%). Van de 126 actuele spuiters had 11% in de laatste zes maanden een gebruikte spuit of naald van een ander geleend, relatief weinig vergeleken met de metingen in andere steden. Twaalf procent had een spuit of naald uitgeleend. Spuitattributen (gebruikt watje, lepel, filter of spoelwater) werd door 38% gedeeld. 43% van de IDs had in de laatste zes maanden een vaste seksuele partner gehad. Bij 48% hiervan was dat geen druggebruiker, bij 14% een niet-injecterende druggebruikers. Met de vaste seksuele partner werd in 89% van de contacten niet altijd een condoom gebruikt. Met losse partners en met klanten werden vaker condooms gebruikt (niet altijd condooms gebruikt: 58%, resp. 24%). De prevalentie van HIV onder IDs in Groningen is 0.5%. Het lenen en uitlenen van gebruikte spuiten/naalden is minder dan in de metingen in de andere steden. Het condoomgebruik in vaste seksuele contacten is laag en vergelijkbaar met dat in de metingen in de andere steden.Door de lage HIV-prevalentie wordt het risico op verspreiding van HIV naar niet-IDs of de rest van de algemene bevolking laag ingeschat.
    Thumbnail

    HIV-Surveillance onder intraveneuze druggebruikers en Surinaamse/Antilliaanse harddruggebruikers in Amsterdam 1996

    Wiessing LG; van Rozendaal CM; Scheepens JMFA; Fennema JSA; Dorigo-Zetsma JW; Houweling H (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-08-31)
    In dit project wordt de prevalentie vastgesteld van HIV onder intraveneuze druggebruikers (IVDs), en onder druggebruikers van Surinaamse/Antilliaanse afkomst (SUR/ANT) in Amsterdam. Het risico wordt ingeschat op verdere verspreiding van HIV binnen beide groepen en naar de algemene bevolking. Tussen 22 mei en 17 juli 1996 zijn een speekselmonster en korte vragenlijst naar risicogedrag afgenomen bij 200 IVDs en 151 SUR/ANT in Amsterdam. Van de IVDs waren 51 seropositief, onder de SUR/ANT werden drie infecties gevonden. Achttien procent van de IVDs zei in de laatste 6 maanden een spuit of naald van een ander te hebben gebruikt ; dit niveau van riskant gedrag is vergelijkbaar met dat in andere steden in Nederland. Aangetroffen infecties onder IVDs die zeggen sinds 1991 voor het eerst gespoten te hebben of negatief getest te zijn vormen een aanwijzing voor beperkte maar continue HIV-transmissie onder de IVDs. Een op de negen IVDs heeft een niet-druggebruiker als vaste seksuele partner. Bij seksueel contact tussen vaste partners worden weinig condooms gebruikt. Concluderend is de prevalentie van HIV onder IVDs in Amsterdam is ongeveer 26%, vergelijkbaar met het niveau in 1993. De prevalentie onder SUR/ANT is 2%, en is niet significant verschillend van die in 1993. Onder IVDs blijft spuitgerelateerd risicogedrag voorkomen en er zijn tevens aanwijzingen voor een beperkte maar continue HIV-transmissie in deze groep.<br>
    Thumbnail

    Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in Nederland: meting Den Haag 2000

    Beuker RJ; Berns MPH; Watzeels JCM; Hendriks V; Coster EJM de; Tonino-van der Marel E; Laar MJW van de (Parnassia Psychometrisch Centrum, 2001-09-07)
    Tussen 21 maart en 3 juli 2000 werd bij 217 IDs uit Den Haag een bloedmonster en een vragenlijst naar risicogedrag afgenomen. De IDs werden geworven via methadonposten (35%) en laagdrempelige instellingen voor druggebruikers (65%). Van de 211 IDs waren vier deelnemers HIV-positief (prevalentie 1,9%; 95% betrouwbaarheidsinterval [BI] 0,5 - 4,8%). Vijfendertig procent van de deelnemers had antistoffen tegen HBc (vroeger doorgemaakte of huidige HBV-infectie), bij 3% van de deelnemers werd HBsAg aangetoond in het bloed (dragerschap). Bij 47% werden antistoffen aangetoond tegen HCV. De prevalentie van anti-HBc en anti-HCV is lager dan in andere Nederlandse steden. Van de 81 actuele spuiters had 20% in de laatste 6 maanden een gebruikte spuit of naald van een ander geleend, relatief veel in vergelijking met metingen in andere steden. Eveneens 20% had een spuit of naald uitgeleend. Eenenzestig procent van de IDs had in de laatste zes maanden een vaste seksuele partner gehad. Bij 48% van deze IDs was de vaste partner geen druggebruiker, bij 17% een niet-injecterende druggebruiker. Met de vaste seksuele partner werd in 84% van de contacten niet altijd een condoom gebruikt. Met losse partners en met klanten werden condooms vaker gebruikt. Door de lage HIV-prevalentie wordt het risico op verspreiding van HIV naar niet-IDs of de rest van de algemene bevolking laag ingeschat.
    Thumbnail

    Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in nederland:meting Arnhem 1997

    Berns MPH; Snijders BM; Rozendaal CM van; Schat Y; Houweling H; Laar MJW van de (Gemeentelijke Gezondheidsdienst Arnhem, 1999-05-31)
    In deze studie wordt de prevalentie van infectie met HIV vastgesteld en inzicht gekregen in het risicogedrag van injecterende druggebruikers(IDs) in Arnhem. Er wordt nagegaan of er belangrijke verschillen zijn ten opzichte van eerdere metingen in 1995 en 1991/1992. Er worden subgroepen IDs onderscheiden met een verhoogd risico op HIV-infectie. Het risico wordt ingeschat op verdere verspreiding van HIV naar andere IDs, niet-injecterende druggebruikers en de rest van de algemene bevolking. Tussen 6 oktober en 22 november 1997 werd bij 130 IDs uit Arnhem een speekselmonster en een vragenlijst naar risicogedrag afgenomen. De deelnemers werden geworven via de methadonverstrekking (84%), een laagdrempelig dagcentrum voor druggebruikers (12%), een voorziening voor prostituees (2%) en via straatwerving (2%). Van de 127 IDs was een deelnemer HIV-positief (prevalentie 0.8%,95% betrouwbaarheidsinterval [BI] 0,0 - 4,3%). Deze prevalentie was niet significant verschillend van de metingen in 1995 (2,2%, 95% BI 0,6 - 5,5%) en 1991/1992 (2,2%, 95% BI 0,4-6,3%). Van de 81 actuele spuiters had 15% in de laatste zes maanden een gebruikte spuit of naald van een ander geleend, een forse daling in vergelijking met de 39% en 42% in de metingen van 1995, respectievelijk 1991/1992. Zestien procent had een spuit of naald uitgeleend, eveneens een daling in vergelijking met 1995 (30%) en 1991/1992 (36%). Spuitattributen (gebruikt watje, lepel, filter of spoelwater) werd door 51% gedeeld. Deelnemers zonder een vast adres waren een risicogroep voor het lenen van spuiten van anderen. Zesendertig procent van de IDs had in de laatste zes maanden een vaste seksuele partner gehad. Bij 57% hiervan was dat geen druggebruiker, bij 17% een niet- injecterende druggebruiker. In 96% van de vaste relaties werd niet altijd een condoom gebruikt (1995: 89%, 1991/1992 92%). Met losse partners en met klanten worden condooms meer gebruikt maar niet meer dan in 1995 en 1991/1992. Concluderend is de prevalentie van HIV onder IDs in Arnhem 1%, vergelijkbaar met het niveau in de metingen van 1995 en 1991/1992. Het lenen en uitlenen van gebruikte spuiten/naalden is in vergelijking met de vorige metingen aanzienlijk gedaald. Het niveau van seksueel gerelateerd risicogedrag is daarentegen gelijk gebleven. Door de lage prevalentie is het risico op verspreiding van HIV naar niet-IDs of de rest van de algemene bevolking laag.
    Thumbnail

    Epidemiologisch en microbiologisch onderzoek met betrekking tot acute gastro-enteritis in huisartsenpeilstations in Amsterdam en Helmond, 1987-1991

    Hoogenboom-Verdegaal AMM; Goosen ESM; During M; Engels GB; Klokman-Houweling JM; Laar MJW van de (1994-02-28)
    Abstract niet beschikbaar
    • 1
    • 2
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.