• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjects
    07 (8)
    emissie (4)emission (4)depositie (3)broeikasgassen (2)View MoreAuthors
    LAE (8)
    LLO (3)Olivier JGJ (3)Bleeker A (2)Erisman JW (2)View MoreYear (Issue Date)1997 (2)1994 (1)1995 (1)1996 (1)1999 (1)Types
    Onderzoeksrapport (8)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-8 of 8

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 8CSV
    • 8RefMan
    • 8EndNote
    • 8BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Greenhouse gas emissions in the Netherlands 1990-1996: Updated methodology

    Spakman J; Olivier JGJ; van Loon MMJ (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-12-31)
    Met deze rapportage van Nederlandse broeikasgasemissies, gemaakt op basis van de IPCC richtlijnen, wordt voldaan aan de verplichtingen van het monitoring mechanisme van de Europese Unie inzake broeikasgasemissies en van het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties. Indien ozonlaagaantastende stoffen buiten beschouwing worden gelaten, nam de totale Nederlandse emissies van broeikasgassen met 7% toe tussen 1990 en 1996, voornamelijk doordat de emissie van kooldioxyde (CO2) toenam. In 1996 was de CO2 emissie 7,6% hoger dan in 1990. Ook de emissie van lachgas (N2O) nam toe tussen 1990 en 1996 (+9%) terwijl de uitstoot van methaan (CH4) in deze periode juist afnam (-13%). De CO2-equivalente emissies van de drie nieuwe broeikasgassen, HFK's, PFK's en SF6,, nam tussen 1990 en 1996 toe met 25% , vooral doordat de HFK-emissie met 47% steeg. In 1996 had kooldioxyde een aandeel van 75% in de Nederlandse broeikasgasemissies, methaan 11%, lachgas 9% en de drie nieuwe broeikasgassen samen 5%. Het rapport geeft een korte beschrijving van de toepassing van de IPCC richtlijnen in Nederland. Verschillen in nationale emissiegetallen tussen IPCC-sectoren en Nederlandse doelgroepen worden verklaard.<br>
    Thumbnail

    Binnenmilieu-kwaliteit: ventilatie en vochtigheid

    van Veen MP; Cromentuijn LEM; Janssen MPM; de Hollander AEM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2001-10-26)
    De kwaliteit van het binnenmilieu hangt samen met chemische factoren, die van de woningventilatie afhankelijk zijn en met biologische factoren, die samenhangen met ventilatie van en vocht in de woning. Ventilatie is van belang omdat het de binnenlucht-concentratie van stoffen uit consumentenproducten, apparaten en bouwmaterialen bepaalt. Als chemische stoffen in voldoende hoge concentratie voorkomen kunnen ze nadelige effecten voor de gezondheid veroorzaken door geurhinder, irriterende effecten en via het totaal aan vluchtige organische koolwaterstoffen. Ook kunnen bepaalde stoffen de kans op kanker verhogen. Doordat het aantal huizen met een dichte bouwschil toeneemt en daarmee de intrinsieke ventilatie af, wordt de ventilatie een kritische factor ten aanzien van blootstelling aan chemische stoffen. Daarom wordt verwacht dat daaraan gerelateerde gezondheidsproblemen toenemen in de toekomst. Vochtigheid is een factor die via biologische agentia als huisstofmijt en schimmel de gezondheid nadelig beinvloedt. Op basis van het Nederlands huizenbestand wordt verwacht dat de vochtigheid van de huizen, en daarmee de volksgezondheidseffecten, afneemt in de toekomst. Deze studie is uitgevoerd voor de milieuverkenning 5.<br>
    Thumbnail

    Indikatieve studie naar de ammoniakproblematiek in het ROM gebied Zuid-Oost Friesland

    Erisman JW; Bleeker A; van de Velde R; Bakema AH; van Grinsven JJM; Wiertz J; Hoogervorst NJP (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1996-01-31)
    Door de Ministers van VROM en LNV, als mede de milieugedeputeerde van Friesland is een zogenaamde 'Commissie NH3' ingesteld met als opdracht een oplossing te vinden in het conflict dat gerezen is o.a. omtrent de ammoniakproblematiek in het ROM gebied Zuid-Oost Friesland. Ter ondersteuning van de commissie is door het RIVM een studie uitgevoerd waarin de situatie in het ROM gebied in kaart is gebracht en enkele emissievarianten zijn doorgerekend. Voor het RIVM is dit een proef-projekt om te zien in hoeverre modellen en data voorhanden zijn om op deze lokale, gedetailleerde schaal de milieukwaliteit te beschrijven en inzicht te krijgen in de onzekerheden en hiaten in kennis. Uit de studie blijkt dat in 1993 een emissiereduktie van ongeveer 10% ten opzichte van 1980 is gerealiseerd. Voorlopige cijfers voor 1994 laten zien dat, voornamelijk door de onderwerkverplichting, de emissie verder gedaald is tot ongeveer 70% van de emissie in 1980. Emissiereduktie door implementatie van technische maatregelen geeft een emissieniveau dat in de buurt komt van het emissieplafond (41 kg NH3 ha-1) noodzakelijk voor het bereiken van deposities op de grote voor verzuring gevoelige gebieden, die overal onder de kritische waarden blijven. Uit de optimalisatiestudie is verder gebleken dat wanneer de generieke doelstelling voor totaal-stikstof aangehouden wordt, 1000 mol ha-1 j-1 voor alle grote natuurgebieden, een emissieplafond van ongeveer 45 kg NH3 ha-1 in het gebied zou volstaan.<br>
    Thumbnail

    Emissions inventories and options for control SUMMARY REPORT

    Swart RJ; van Amstel AR; van den Born GJ; Kroeze C (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-10-31)
    Dit is het eindrapport van het project "Maatschappelijke oorzaken broeikaseffect: emissie-inventarisaties en opties voor uitworpbeperking", gefinancierd door het Nationaal Onderzoek Programma Mondiale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering en het Directoraat Milieuhygiene van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. In 1990 was er weinig bekend over de nationale uitworp van de niet-CO2 broeikasgassen en de oorzaken ervan. De doelstellingen van het project waren tweeledig: het ondersteunen van de ontwikkeling van een Nederlands klimaatbeleid dat met alle broeikasgassen rekening zou houden en de identificering van lacunes in de kennis omtrent de bronnen van broeikasgassen teneinde de prioriteitstelling binnen het NOP te ondersteunen. Het eindrapport vat de vier fasen van het project samen. In de eerste fase werd een eerste voorlopige inventarisatie van de uitworp van broeikasgassen gemaakt, te weten koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide of lachgas (N2O) en de ozon precursors koolstofmonoxide (CO), stikstofoxiden (NOx) en vluchtige organische stoffen (VOS). In de tweede fase werd de opgedane kennis gebruikt om de ontwikkeling van Richtlijnen voor Nationale Uitworpinventarisaties door het gezamenlijk OESO/IPCC programma te ondersteunen, onder meer via de organisatie van een internationale workshop en de deelname aan de planningsgroep van het programma. In de derde fase werd een gedetailleerde analyse uitgevoerd van de nationale bronnen van methaan, de huidige en toekomstige uitworp, en de mogelijkheden tot beheersing van de uitworp. Tenslotte werd een vergelijkbare analyse uitgevoerd voor distikstofoxide. In deze studies werd gevonden, dat maatregelen die niet speciaal gericht zijn op het beperken van klimaatverandering, zouden helpen de uitworp van de niet-CO2 broeikasgassen te beheersen. Terwijl voor methaan, de nationale uitworp even zouden afnemen door maatregelen in de veeteelt en afvalverwijdering, zouden voor distikstofoxide de reductie in de uitworp vanuit de landbouw meer dan gecompenseerd worden door een toename in speciaal de transportsector. Het project laat ook zien, dat de toepassing van meer gedetailleerde informatie leidt tot verschillen met de Richtlijnen, enerzijds omdat niet alle broncategorieen in de Richtlijnen zijn opgenomen en anderzijds vanwege andere locatie-specifieke emissiefactoren.<br>
    Thumbnail

    Greenhouse Gas Emissions in the Netherlands: summary Report 1990-1997 (IPCC Tables 7A)

    Olivier JGJ; Spakman J; Berg JC van den (1999-02-01)
    Dit rapport over de Nederlandse inventarisatie van broeikasgasemissies is geschreven om te voldoen aan de rapportageverplichtingen in 1998 in het kader van het Bewakingsmechanisme Broeikasgassen van de Europese Unie en aan de verplichtingen in het kader van het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties. In de periode 1990-1997 zijn de emissies van CO2 en N2O met resp. 14% en 10% gestegen, terwijl de CH4-emissies met 14% daalden. Van de zgn. 'nieuwe' gassen HFK's, PFK's en SF6, waarvoor 1995 het referentiejaar is, daalden de HFK-emissies aanmerkelijk met 35% in 1997 ten opzichte van 1995, terwijl de emissies van PFK's en SF6 (potentieel) op hetzelfde niveau bleven. De totale CO2-eq. emissies voor de zes gassen waren in 1997 8% hoger dan in het basisjaar 1990 (1995 voor de 'nieuwe' broeikasgassen); temperatuur-gecorrigeerd is deze stijging 6%. (Update van RIVM rapport 728001008)
    Thumbnail

    Gezondheids- en natuureffecten van verschillende verzuringsambities in 2010

    Beck JP; van Bree L; Diederen HSMA; Dolmans JHJ; Esbroek MLP; Fischer PH; Folkert RJM; van Hinsberg A; van Velze K; Marra M; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2002-12-20)
    Dit rapport doet verslag van de doorrekening van drie emissieniveaus voor verzurende stoffen op het terrein van de depositie van zuur en stikstof, ozon, fijn stof en NO2 in 2010. De doorgerekende pakketten zijn de Referentieraming voor broeikasgassen, een variant met 12 aanvullende beleidsopties ten opzichte van de Referentieraming en de NMP4-inspanningsverplichtingen voor 2010. Er is verondersteld dat de buitenlandse emissies worden gereduceerd conform de NEC richtlijn voor de EU-lidstaten en volgens het Gotenburg protocol voor de overige landen. Het uitstootreductiepotentieel van de 12 beleidsopties lijkt voor SO2, NOx en NH3 voldoende om in 2010 aan de EU-verplichtingen te kunnen voldoen. Het verschil tussen de huidige situatie (2001) en de varianten in 2010 is aanzienlijk. Gegeven alle onzekerheden is er slechts een geringe kans dat het huidige beleid (Referentieraming) afdoende is om de nationale depositiedoelstellingen uit het NMP4 te halen. Met de 12 aanvullende maatregelen en met het NMP4 pakket is deze kans reeler. Het percentage landnatuur dat beschermd is (cq areaal onder de kritische depositieniveaus) tegen de invloed van depositie zal in 2010 ca 10 tot 30% bedragen. In 2010 worden geen overschrijdingen meer verwacht van de EU-doelstelling voor de bescherming van gezondheid en vegetatie tegen ozon. In 2005 lijkt de jaargemiddelde EU norm van 40 mug/m3 voor fijn stof in Nederland over het algemeen haalbaar. Lokale overschrijdingen op op 'hot spots' zijn echter niet uit te sluiten. In 2010 is de indicatieve jaargemiddelde waarde van 20 mug/m3 voor PM10 in Nederland niet haalbaar, zelfs niet tegen hoge kosten. De verbetering van de luchtkwaliteit voor NO2 zet met het bestaand beleid door, waardoor overschrijdingen steeds meer een lokaal fenomeen worden. In 2010 zal lokaal vooral langs snelwegen in stedelijk gebied de EU-norm nog worden overschreden bij zo'n 300 tot 30000 mensen.<br>
    Thumbnail

    Scenarios for global emissions from air traffic. The development of regional and gridded (5 degrees x 5 degrees) emissions scenarios for aircraft and for surface sources, based on CPB scenarios and existing emission inventories for aircraft and surface sources

    Olivier JGJ (1995-07-31)
    Een schatting is gemaakt van de huidige mondiale emissies van vliegverkeer met behulp van statistische informatie over brandstofverbruik, vliegtuigtypen en de toepassing van emissiefactoren voor verschillende stoffen. Voor scenario's van toekomstige emissies van vliegverkeer zijn aannames gebruikt over de volume-ontwikkeling van vliegverkeer, de ontwikkeling van het specifiek energieverbruik en voor de emissiefactoren. Tevens zijn enkele varianten opgesteld van scenario's waarin extra emissiereducerende maatregelen verondersteld zijn. In samenwerking met het Britse Department of Trade and Industry (DTI) zijn met het DTI-luchtvaartmodel scenario's voor de volume-ontwikkeling van de mondiale luchtvaart opgesteld waarbij de economische groeicijfers zijn gebruikt van drie door het Centraal Plan Bureau gedefinieerde scenario's genaamd 'European Renaissance' (ER), 'Global Shift' (GS) en 'Balanced Growth' (BG). Samen met veronderstellingen voor de ontwikkeling van specifiek brandstofverbruik en emissiefactoren zijn hiermee mondiale emissiescenario's voor luchtvaart opgesteld voor 2003 en 2015. De huidige trend van broeikasgasemissies door vliegverkeer vertoont in de periode 1990-2015 een aanzienlijke autonome groei van 140 tot 190% voor NOx en tussen 180 en 250% voor andere stoffen. De ontwikkeling van de wereldwijde emissies van broeikasgassen door vliegverkeer is tamelijk ongevoelig voor de verschillen tussen de economische scenario's die gebruikt zijn. Ten opzichte van andere energie-gerelateerde emissies is de groei van luchtvaartemissies groter, omdat luchtverkeer naar verwachting sneller zal groeien dan het overige energiegebruik. Er is ook een schatting gemaakt van het maximale mondiale effect van beleidsmaatregelen gericht op de reductie van luchtvaartemissies. Afhankelijk van de stof zouden de emissies in 2015 aanmerkelijk gereduceerd kunnen worden ten opzichte van de referentiescenario's (gemiddeld zo'n 25%), indien een zwaar pakket van maatregelen volledig geimplementeerd zou worden (zonder zgn. retrofits bij de bestaande luchtvloot). Het cumulatieve effect van een geintegreerd (technisch, operationeel en economisch) pakket van reductiemaatregelen kan aanzienlijk zijn, in het bijzonder bij de emissies van NOx. De resultaten laten zien dat een aanzienlijke beperking - en in sommige gevallen zelfs een reductie in absolute zin - van de autonome groei van de emissies zou kunnen worden bereikt, mits de veronderstelde sterke technologische ontwikkeling inderdaad plaats vindt en deze nieuwe technologie ook volledig wordt toegepast, en wordt gecombineerd met andere, stringente (operationele en economische) beleidsmaatregelen. De berekende toekomstige mondiale emissies zijn drie-dimensional verdeeld met behulp van de 3D-luchtvaartdatabase van Warren Spring Laboratory (WSL) (nu: AEA, Harwell) en emissiefactoren opgesteld door WSL en het Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium (NLR). De gegevens van deze database zijn opgenomen in Versie 1 van de Emissions Database for Global Atmospheric Research (EDGAR) van het RIVM, en vervolgens bewerkt tot drie-dimensionale emissieverdelingen voor de jaren 2003 en 2015. Vlieghoogte per vliegtuigtype en tijdverdeling (over maanden) zijn daarbij constant verondersteld. Samen met tijdprofielen, die ontwikkeld zijn door bewerking van gegevens van McDonnell-Douglas, zijn deze emissiescenario's gebruikt worden voor atmosferisch-chemisch onderzoek. Door de combinatie van resultaten van een luchtvaart-scenariomodel met een luchtvaart-emissiedatabase op grid, zijn voor toekomstige jaren 3-dimensionale ruimtelijke verdelingen van luchtvaartemissies verkregen, die gebaseerd zijn op bekende en goed gedocumenteerde basisscenarios. Dit maakt het mogelijk om een geintegreerde analyse te maken van de atmosferische effecten van de emissies van luchtverkeer tegen de achtergrond van andere emissiebronnen. Deze resultaten zijn een 'ruimtelijke aanvulling' van de geaggregeerde vergelijking tussen de totale luchtvaart en wereldwijde grondemissies zoals hierboven beschreven en verschaffen informatie voor analyse van de milieu-effecten van de emissies door atmosferisch-chemische modellen.
    Thumbnail

    Watersysteemverkenningen 1996; emissies naar lucht, en atmosferische depositie op Nederland en de Noordzee

    van Liere L; van Jaarsveld HJ; Ros JPM; Paardekooper EM; Elzenga HE; Beurskens JEM; Bleeker A; Booij H; Erisman JW; Hoogervorst NJP; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-03-31)
    Uitgaande van de gegevensset uit het TNO/RIVM rapport 'Calculation of atmospheric deposition of contaminants on the North Sea' werden voor enige stoffen aanvullende buitenlandse emissies verzameld en atmosferische depositie geevalueerd. Door het model PROMISE werd de atmosferische depositie toebedeeld naar de waterbelasting. Verder werd de emissiereductie berekend, die nodig was om milieukwaliteitsdoelstellingen te bereiken. Enige gevolgtrekkingen uit deze berekeningen: 1) Atmosferische depositie is een belangrijke bron van belasting van Noordzee en binnenwateren, met name voor persistente organische stoffen (PAK, PCB en bestrijdingsmiddelen en stikstof). Deze bijdrage wordt nog groter wanneer uit- en afspoeling deze stoffen op de bodem wordt meegenomen. Dit geldt met name voor stikstof. 2) De bijdrage aan de belasting van het water met zware metalen door Nederlandse emissies naar lucht is gering. 3) Nederlandse emissies naar lucht van PAK en PCB dragen ongeveer 10% bij aan de belasting van Noordzee en binnenwateren. 4) Ondanks de geringe bijdrage 'op eigen water' is Nederland een netto exporteur van stoffen via emissies naar lucht. 5) Nederlandse emissies van bestrijdingsmiddelen dragen aanzienlijk bij, via atmosferische depositie Noordzee en binnenwateren. 6) De atmosferische depositie van zware metalen daalt met 10-20% van 1990 tot 2000, uitgezonderd lood dat daalt met 50-60%. 7) De atmosferische depositie van PAK daalt met ongeveer 20% van 1990-2000. 8) De atmosferische depositie van stikstof (totaal) op water daalt met ongeveer 30% in 2000 t.o.v 1990. 9) De onzekerheid in de berekeningen varieert per stof, voor zware metalen is de onder- of overschatting 20-50%; voor NOx 30%; voor PAK een factor 200%; voor bestrijdingsmiddelen 500%.<br>
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.