• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    SubjectsTOXICOLOGIE (63)GEZONDHEID (53)WATER (46)LUCHT (38)risk assessment (37)View MoreAuthorsM&V (182)V&Z (113)mev (102)SEC (81)LER (55)View MoreYear (Issue Date)2010 - 2019 (675)2003 - 2009 (212)Types
    Briefrapport (887)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-10 of 887

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 887CSV
    • 887RefMan
    • 887EndNote
    • 887BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Jaarrapportage respiratoire infectieziekten 2006/2007

    Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008-02-19
    Respiratoire aandoeningen hebben het afgelopen respiratoire jaar (mei 2006 tot en met april 2007) tot aanzienlijke ziektelast geleid. Net als in eerdere jaren was ongeveer 10% van alle sterfte gerelateerd aan een pneumonie, duidend op een onveranderd grote ziektelast. Ook legionellose werd het afgelopen jaar veel vaker gediagnosticeerd. Naast een uitbraak gerelateerd aan een besmette koeltoren, kwamen er over het hele land verspreid meer patienten voor zonder duidelijke aanwijzing voor een gemeenschappelijke bron. Mogelijk spelen klimatologische factoren hierbij een rol. In 2006/2007 kwam het influenza seizoen laat, duurde kort, en leidde tot een relatief geringe ziektelast.
    Thumbnail

    Meetresultaten MOD van de luchtkwaliteit op en nabij terrein CHEMIE-PACK in periode 7-16 januari

    Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-04-01
    Thumbnail

    Aanvullende curatieve SOA-bestrijding. INSTRUCTIE GELDEND VANAF 1 JULI 2007. Versie 2, juni 2007

    Centrum voor Infectieziektebestrijding, 2007-12-07
    Abstract not available
    Thumbnail

    RIVM opinie betreffende het rapport "Meeting the deadline of the 2013 EU marketing ban"

    Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2011-12-02
    June 15, 2011, the Foundation "An Animal A Friend" (EDEV) sent a letter to the House of Commons to argue against postponement of the EU trade ban on cosmetics (ingredients) tested on animals. This trade ban is due March 2013, but in Europe there is a growing body of opinion to postpone the trade ban. The Foundation EDEV argues that postponing the trade ban is unnecessary because sufficient alternatives to animal testing exist. This notion is based on the report "Meeting the deadline of the 2013 EU Marketing Ban - A Scientific Review of Non-Animal Tests for Cosmetics" of the "British Union for the Abolition of Vivisection" (BUAV). This report indicates that for all toxicological endpoints for which no trade ban exists, suitable non-animal methods for determining the safety of cosmetics are available. This view clearly differs from that of a large number of experts that, upon invitation by the European Commission, have explored per toxicological endpoint the opportunities for non-animal methods for safety testing of cosmetics. They concluded that the development of non-animal methods for these endpoints needs at least 5-10 years (DG SANCO report). The present report discusses for each for of the above-mentioned endpoints if and how the tests proposed in the BUAV report can be used to determine the safety of cosmetics. Over the past decades, much progress has been made internationally in developing non-animal alternative tests for determining the safety of cosmetics. The acceptance and implementation of these tests in international guidelines for regulatory quantitative risk assessment is much less advanced. The current situation gives some cause for optimism, but it's still too early to implement guidelines based on the existing alternatives. Over the next 5-10 years significant progress is expected in this area. The DG SANCO report provides a realistic representation of the current situation. The RIVM therefore disagrees with the conclusions of the BUAV report that for the above-mentioned endpoints non-animal methods are available for determining the safety of cosmetics.
    Thumbnail

    Keuzepakket met tools voor integraal werken op lokaal en regionaal niveau

    Storm I; van Oers JAM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-11-30)
    Complexe gezondheidsvraagstukken worden in de publieke gezondheidszorg lokaal en regionaal steeds vaker aangepakt met behulp van integraal beleid en samenwerkingsverbanden. Integraal werken wordt steeds belangrijker omdat diverse sectoren en partijen binnen en buiten de volksgezondheid (zoals preventie, zorg, ruimtelijke ordening, scholen en bedrijven) overlappende taken of doelen hebben. Denk aan thema's als gezond gewicht en bewegen, gezond participeren in de buurt, een gezonde inrichting van de leefomgeving of de aanpak van gezondheidsachterstanden. Degenen die integrale beleids- of samenwerkingsprocessen vormgeven, hebben vaak vragen als: hoe krijg ik draagvlak, hoe maak ik goede beleidskeuzes en hoe werk ik samen met een andere sector? De afgelopen jaren zijn steeds meer tools beschikbaar gekomen die hierbij kunnen helpen. Voorbeelden zijn meetinstrumenten, stappenplannen, methodieken, checklists, werkvormen, et cetera. De tools worden echter onvoldoende benut omdat het ontbreekt aan een goed overzicht. Daarom heeft het RIVM met partners een keuzepakket samengesteld met een selectie van beschikbare tools die integraal werken ondersteunen. Met dit keuzepakket kunnen onderzoekers, adviseurs, beleidsmakers en professionals tools vinden om kennis te genereren over integraal werken en daar handelingsperspectieven bij te hebben. Ook worden aanbevelingen gedaan om tools uit het keuzepakket te implementeren. Het veld en landelijke organisaties (vooral vanuit publieke gezondheid) zijn betrokken bij de totstandkoming van het keuzepakket en de aanbevelingen. Landelijk is het gebruik van de tools te stimuleren door onder ander een overzicht van tools te publiceren op kennisportals (zoals Loketgezondleven.nl), scholing en ondersteuning te organiseren om de tools effectief te gebruiken, praktijkervaringen via regionale bijeenkomsten uit te wisselen, en een platform in te richten om te volgen of tools in de praktijk bruikbaar zijn en ze indien nodig door te ontwikkelen. De partijen waarmee dit project is uitgevoerd zijn partners die nauw betrokken zijn bij het lokale en regionale veld (Pharos, Platform31, GGD GHOR NL, CGL) en de negen onderzoeksgroepen uit het consortium instruments for integrated action (i4i).
    Thumbnail

    Recycling of waste streams containing human and veterinary pharmaceuticals : An overview of technological developments and possible consequences for pharmaceutical releases into the environment

    Derksen JGM; Moermond CTA; Bodar CWM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-12-01)
    Recycling van afvalstromen met resten van (dier)geneesmiddelen Afvalwater en mest bevatten waardevolle grondstoffen waaraan energie kan worden onttrokken. Ook kunnen er nieuwe producten van worden gemaakt, zoals bioplastics, bouwmaterialen en papier. De laatste tijd worden veel nieuwe technieken ontwikkeld die de recycling van afvalwater en mest mogelijk maken. Het is echter vaak nog niet duidelijk wat de invloed van deze recycling is op de mate waarin restanten van (dier)geneesmiddelen in het milieu terechtkomen. Dit blijkt uit onderzoek naar het RIVM. Het RIVM inventariseerde hiervoor de innovaties bij de afvalwater- en mestverwerking en onderzocht hoe deze technieken van invloed zijn op de emissie van (dier)geneesmiddelen naar het milieu. Meer onderzoek is nodig om te bepalen of, en zo ja in hoeverre, dit gebeurt. In de meeste gevallen ontbreken hiervoor nog de benodigde meetgegevens. Milieu-emissies van (dier)geneesmiddelen Diverse nieuwe zuiveringstechnieken voor afvalwater zorgen er naar verwachting voor dat er minder restanten van (dier)geneesmiddelen in het milieu komen. Maar het is bijvoorbeeld nog niet duidelijk of de emissie van (dier)geneesmiddelen naar het milieu verandert bij mestverwerking, of bij de (co)vergisting van slib en/of mest. (Co)vergisting levert biogas op, maar mogelijk blijven hoge concentraties (dier)geneesmiddelen over in het residu dat als mest wordt aangewend. Ook is onduidelijk hoeveel (dier)geneesmiddelen achterblijven in grondstoffen die ontstaan uit de afvalwaterzuivering, zoals bij de meststof struviet. Aanbevelingen voor beleid De milieurisicobeoordeling bij de Europese registratie van (dier)geneesmiddelen houdt nu nog geen rekening met de nieuwe verwerkingstechnieken voor afvalwater en mest. Het RIVM vindt het raadzaam om op EU-niveau de toekomstige technologische ontwikkelingen nauwlettend te volgen. Vanwege de bovengenoemde onduidelijkheden lijkt het echter nog te vroeg om de algemene Europese beoordelingsmethodologie te wijzigen. Verder pleit het RIVM ervoor dat er meer informatie beschikbaar komt over de omvang van de emissies van (dier)geneesmiddelen via de verschillende recyclingroutes. Dergelijke gegevens zijn ook belangrijk bij het afwegen van veiligheids- en duurzaamheidsaspecten in een circulaire economie.
    Thumbnail

    Stralingsniveaumetingen rond het terrein van de EPZ kerncentrale te Borssele in 2014

    Tanzi CP (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-12-07)
    Het stralingsniveau aan de terreingrens van de kerncentrale in Borssele lag in 2014 onder het toegestane maximum. Dit blijkt uit controlemetingen van het RIVM. Het RIVM rapporteert jaarlijks of de kerncentrale aan de vergunningseis voldoet. Volgens de kernenergiewetvergunning moet de kerncentrale ervoor zorgen dat personen buiten de terreingrens een effectieve stralingsdosis ontvangen van ten hoogste 40 microsievert per jaar. Om dit te controleren wordt op acht punten op de terreingrens het stralingsniveau gemeten. Dit gebeurt met het door het RIVM beheerde MONET-meetnet. Van de meting wordt vervolgens de natuurlijke achtergrondwaarde afgetrokken. Om het resultaat te vergelijken met het toegestane niveau, wordt de zogeheten Actuele Blootstellings Correctiefactor (ABC-factor) toegepast. ABC-factoren hangen samen met de bestemming van het gebied waar de effectieve stralingsdosis kan worden opgelopen. Rond Borssele geldt voor de kerncentrale een ABC-factor van 0,2. Het RIVM rapporteert in opdracht van de Kernfysische Dienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport. In dit rapport zijn de daggemiddelden van de metingen van de acht MONET-monitoren rond de kerncentrale in 2014 weergegeven. Ook wordt uitgelegd hoe voor elk meetpunt de natuurlijke achtergrondwaarde is bepaald. In 2014 was de hoogste waarde, na aftrek van de natuurlijke achtergrond, 1,7 microsievert per jaar. Na de toepassing van de ABC-factor, voor de toetsing van de vergunningslimiet, is de berekende maximale effectieve dosis 0,3 microsievert per jaar.
    Thumbnail

    Internationale activiteiten gericht op het verminderen van LC50 testen voor het vaststellen van acute toxiciteit in vissen : International efforts to reduce the use of acute toxicity tests in fish

    Kienhuis A; Dang ZC; Ezendam J; Hakkert B (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-12-14)
    Om de veiligheid van stoffen voor het milieu te beoordelen is informatie nodig over de mate waarin stoffen giftig zijn. Deze informatie wordt gedeeltelijk via dierproeven verkregen, zoals in vissen. Om zo min mogelijk dierproeven in te hoeven zetten, wordt gezocht naar alternatieven. In dat verband heeft het RIVM in kaart gebracht welke internationale activiteiten zijn ondernomen om het proefdiergebruik te verminderen voor studies naar de acute giftigheid van chemische stoffen voor vissen. Op dit moment vinden de meeste activiteiten hiervoor plaats bij de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) die zorgt voor uniforme testrichtlijnen en bij ECHA (Europees Agentschap voor Chemische Stoffen) in het kader van de Europese stoffenwetgeving REACH. Bij de acute giftigheidstesten voor vissen wordt gezocht bij welke concentratie 50 procent van de vissen sterft (zogeheten LC50-methode). Deze testen zijn in principe verboden, omdat de dieren veel ongerief ondervinden. Ze worden alleen met ontheffing ingezet als er geen alternatieve methoden mogelijk zijn. Een van de alternatieven is om visembryo's voor deze test te gebruiken; een methode die is geaccepteerd door de OESO en onder bepaalde condities voor REACH mag worden gebruikt. Visembryo's worden tot vijf dagen na bevruchting niet als proefdier aangemerkt, omdat ze dan nog niet zelfstandig kunnen eten en geen pijn en ongerief kunnen ervaren. Implementatie van deze test in de wettelijke richtlijnen kan het proefdiergebruik verminderen. Het is niet mogelijk dierproeven hiermee volledig te vervangen, doordat het gebruik van vissenembryo's niet voor alle (klassen van) chemische stoffen geschikt is. De OESO schrijft nu nog meerdere concentraties voor in de test met volwassen vissen. Het aantal proefdieren kan ook worden verminderd door de huidige test uit te voeren met één concentratie van de stof. Hiervoor wordt bij de OESO momenteel een strategie ontwikkeld.
    Thumbnail

    Estimation of the dietary intake of mycotoxins by means of measurements in human urine : The application of toxicokinetic models for the estimation of renal mycotoxin excretion

    Mengelers MJB; van Eijkeren JCH (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2016-02-29)
    Schimmels die bijvoorbeeld op granen, noten en vruchten groeien, kun-nen giftige stoffen maken die ons voedsel verontreinigen (mycotoxinen). Door de lage concentraties vormen ze doorgaans geen gevaar voor de gezondheid, maar het is wel van belang om te volgen in welke mate mensen deze mycotoxinen via voedsel consumeren. Een tijdrovende manier om dat te doen is door alle voedingsmiddelen door te meten, maar het kan ook in urine en bloed worden gemeten. RIVM-onderzoek maakt nu duidelijk onder welke voorwaarden via urine kan worden berekend hoeveel mycotoxinen mensen via voedsel binnen-krijgen. De snelheid waarmee mycotoxinen via de urine worden uitge-scheiden verschilt namelijk per mycotoxine en is daardoor van invloed op de manier waarop en wanneer de urine moet worden opgevangen. In dit onderzoek is ingezoomd op twee mycotoxinen die sterk verschillen in de snelheid waarmee ze via de urine worden uitgescheiden. Het ene mycotoxine (afgekort DON) wordt snel, binnen 24 uur, uitgescheiden. Hiervoor moet de urine worden verzameld gedurende 24 uur nadat het verontreinigde voedsel is gegeten. Het maakt daarbij niet uit of de con-sument DON gedurende lange of korte tijd voorafgaand aan de urinecol-lectie heeft geconsumeerd. Het andere mycotoxine (afgekort OTA) wordt gedurende enkele maan-den uitgescheiden. Daardoor heeft het geen zin om de concentratie in urine te meten als de consument maar kort aan OTA is blootgesteld, bijvoorbeeld enkele dagen of weken. Meten in urine is alleen zinvol als een consument gedurende enkele maanden dagelijks OTA binnenkrijgt. In dat geval is de manier waarop urine wordt verzameld minder belang-rijk dan bij DON: het kan door 24 uursurine of ochtendurine te verzame-len.
    Thumbnail

    Inzet van aanvullende gezondheidskundige ondersteuning op locatie : Evaluatie van een inzet op locatie en uitkomsten van een workshop

    Hagens W; IJzermans J; Alting D (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2015-12-16)
    Na een (grootschalig) incident met gevaarlijke stoffen kunnen onrust, gezondheidsklachten en vragen over de gezondheid ontstaan bij de bevolking. Het is van belang om hier snel en uniform op te reageren. Daarvoor kan het meerwaarde hebben om de bevolking op locatie gezondheidskundige ondersteuning aan te bieden, als aanvulling op reguliere werkzaamheden vanuit de bestaande zorg. Dat blijkt uit een evaluatie van de gezondheidskundige ondersteuning op locatie die is opgezet na de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk in januari 2011. Deze vorm van ondersteuning op locatie is altijd maatwerk. Per casus kan gekeken worden hoe groot de inzet moet worden. De ondersteuning kan heel beperkt van omvang zijn, bijvoorbeeld door alleen een telefoonlijn open te stellen. Maar ze kan ook worden opgeschaald tot een groot operationeel centrum, bijvoorbeeld om lokale medische faciliteiten te ondersteunen. In Moerdijk bijvoorbeeld kreeg de ondersteuning de vorm van een gezondheidskundige unit op het bedrijventerrein die twee weken operationeel is geweest. De GGD kan zelf afwegen of de aanvullende gezondheidskundige ondersteuning op locatie moet worden ingezet en welke vorm het meest geschikt is. Indien gewenst kan de GGD hierover advies inwinnen bij het centrum Gezondheid en Milieu van het RIVM. Dit centrum kan op zijn beurt een beroep doen op een breed scala aan deskundigen die zijn verbonden aan de Expertgroep Gezondheidsonderzoek en Nazorg na rampen en (milieu-) incidenten. Deze Expertgroep geeft een afgewogen en onafhankelijk advies over het nut en de noodzaak van een gezondheidsonderzoek en over de psychosociale hulpverlening na incidenten. Het is altijd een regionale afweging om het advies van de Expertgroep over te nemen.
    • 1
    • 2
    • 3
    • 4
    • . . .
    • 89
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.