• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjects
    05 (31)
    bodem (10)soil (10)grondwater (7)groundwater (7)View MoreAuthorsLBG (26)Alkemade JRM (3)Boersma WT (3)Boumans LJM (3)ECO (3)View MoreYear (Issue Date)
    1997 (31)
    TypesOnderzoeksrapport (31)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-10 of 31

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 31CSV
    • 31RefMan
    • 31EndNote
    • 31BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Een indicatorsysteem voor life support functies van de bodem in relatie tot biodiversiteit

    Schouten AJ; Brussaard L; Ruiter PC de; Siepel H; Straalen NM van (1997-05-31)
    In het Strategisch Plan van Aanpak biodiversiteit (SPA) worden beleidsdoelstellingen ontwikkeld voor het behoud van biodiversiteit buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het duurzaam gebruik van ecosysteemprocessen is hierbij een belangrijk uitgangspunt voor het behoud van functies. De rijksoverheid wil een landelijk beeld van de kwaliteit van bodemecosystemen als productiemiddel (bijv. landbouw) voor de mens en als ecosysteem dat bijdraagt aan de instandhouding van een zo natuurlijk en stabiel mogelijk milieu. Aspecten zoals gesloten stofkringlopen (geen uitspoeling), natuurlijke plaagregulatie, laag energieverbruik en efficient ruimtegebruik zijn daarbij belangrijk. Het geheel aan ecologische processen dat bijdraagt aan het (natuurlijk) functioneren wordt aangeduid met de term Life Support System. De bodem is een belangrijke drager van life support functies. De meeste functies zijn een resultante van de activiteiten van bodemorganismen. Daarom is er primair behoefte aan een bodembiologisch indicatorsysteem waarmee een beeld kan worden gegeven van de mate waarin life support functies worden bedreigd. De ontwikkeling van zo'n indicator is tevens van belang voor gebruik in de milieu- en natuurverkenningen. Bij de opzet van een indicatorsysteem is uitgegaan van een functioneel gerichte invalshoek met de volgende hypothese: De bedreiging van de vitale bodemprocessen is gerelateerd aan het aantal (groepen van) soorten die aanwezig zijn voor het uitvoeren van een bepaald proces. Als referentie dient het aantal betrokken soorten in een natuurlijke ongestoorde situatie (referentie). In eerste instantie zijn de belangrijkste life support functies van de bodem geselecteerd. Vervolgens zijn bijbehorende processen beschreven, met de soortgroepen die hier verantwoordelijk voor zijn. Bij de keuze van de uiteindelijke indicatoren (=hetgeen berekend of gemeten wordt) zijn praktische aspecten als meetbaarheid, kosten van analyse en de diversiteit van vertegenwoordigde functies in beschouwing genomen. Zonder volledig te kunnen zijn, is gestreefd naar het verkrijgen van een representatieve doorsnede van het bodemecosysteem, waaruit m.b.v. modellen kwantificering van een aantal life support functies mogelijk is. Dit heeft geresulteerd in een set van 12 verschillende indicatoren.
    Thumbnail

    Vergelijking van de abiotische en biotische modellering bij grondwaterstandsveranderingen in de voorspellingsmodellen SMART/MOVE en DEMNAT

    Hinsberg A van (RIZA, 1997-09-30)
    In het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma Verdroging is een vergelijkende studie verricht naar de verschillen en overeenkomsten tussen de ecologische voorspellingsmodellen SMART/MOVE en DEMNAT op het gebied van de abiotische en biotische modellering bij effectberekening van grondwaterstandsveranderingen. Vergelijking heeft plaats gevonden op het vlak van de toegepaste modelconcepten en modeluitkomsten. Uitgangspunt bij de gemaakte modelvergelijkingen was dat modelonderdelen in principe dezelfde (deel)uitkomsten zouden moeten genereren, wanneer deze uitspraken doen over dezelfde set van ingrepen, schaal, situatie en effectparameters. SMART/MOVE en DEMNAT zijn beide ecologische voorspellingsmodellen die geschikt zijn voor het maken van effectberekeningen voor deels dezelfde (hydrologische) ingrepen. Beide modellen gebruiken hiervoor in grote lijnen dezelfde geografische en hydrologische invoergegevens en beschouwen daarbij vergelijkbare procesketens. Ongeacht deze overlap zijn er in verschillende modelleringsstappen aanzienlijke verschillen tussen de gebruikte modelconcepten en verkregen (deel)uitkomsten geconstateerd. Daarbij zijn knelpunten van de toegepaste modelconcepten beschreven naast de oorzaken van de geconstateerde verschillen in de modeluitkomsten. Veel van de geconstateerde modelverschillen blijken veroorzaakt te zijn door hetzij minder realistische (soms leidend tot interne inconsistentie) ofwel minder goed onderbouwde modelaannamen. Acties ten behoeve van verbetering van de onderbouwing van deze modelaannamen zullen resulteren in verbetering van zowel de interne modelconsistentie als de onderlinge consistentie tussen de modellijnen.
    Thumbnail

    Effect van neerslag op nitraat in het bovenste grondwater onder landbouwbedrijven in de zandgebieden; gevolgen voor de inrichting van het MOnitoringnetwerk effecten mestbeleid op Landbouwbedrijven (MOL)

    Boumans LJM; van Drecht G; Fraters B; de Haan T; de Hoop W (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-04-30)
    Het RIVM en het LEI-DLO onderzochten o.a. de nitraatconcentratie van de bovenste meter van het grondwater onder landbouwbedrijven met het Meetprogramma Kwaliteit Bovenste Grondwater Landbouwbedrijven (MKBGL). Op 40 tot 99 bedrijven in het zandgebied werd jaarlijks gemeten in de periode 1992 tot en met 1995. Deze bedrijven maken deel uit van het LEI-DLO bedrijveninformatienet. De variatie in de tijd van de nitraatconcentratie in de bovenste meter grondwater is waarschijnlijk grotendeels afhankelijk van menselijk handelen en neerslag. Beleid beinvloedt het toekomstige menselijk handelen waardoor de nitraatconcentratie gaat dalen. De nitraatconcentratie is ongeveer gehalveerd tussen 1992 en 1995 terwijl het effect van beleid nog niet wordt verwacht. De nitraatconcentratie daalde nadat de neerslaghoeveelheid toenam. De mate van verdunning van de bovenste meter grondwater, gedurende 1992, 1993, 1994 en 1995 is berekend met gemeten neerslag en verdampingsgegevens en een bodemmodel. De daling is vervolgens verklaard met de verdunning. Systematische verschillen tussen jaren verdwijnen als rekening wordt gehouden met de neerslag. Andere onbekende oorzaken hebben geen duidelijke invloed gehad. Op basis van dit rapport is een voorstel gemaakt voor de inrichting van het MOL-zand. In dit voorstel zijn statistische en praktische overwegingen alsook de randvoorwaarden gesteld door het beleid geintegreerd.<br>
    Thumbnail

    Simulatie van de ruimtelijke perspectieven 2030

    Schotten CGJ; Boersma WT; Groen J; Velde RJ van de (1997-04-30)
    Dit rapport beschrijft een onderzoek om met de Ruimtescanner de vier ruimtelijke perspectieven uit het project Nederland 2030 van de Rijks Planologische Dienst (RPD) in beeld te brengen. Uitgaande van het huidige ruimtegebruik, de verwachte ruimteclaims voor wonen en werken tot 2030 en de aantrekkelijkheid (of attractiviteit) van gebieden voor wonen en werken, zijn met de Ruimtescanner ruimtelijke beelden gesimuleerd. Vier fijnmazige kaarten voor de vier toekomstperspectieven (Stedenland, Nederland Landschapspark, Nederland Stromenland en Neerlands Palet) zijn hiervan het resultaat. Zij geven per cel van 500 m2 het verwachte ruimtegebruik in 2030 weer. Met behulp van deze gesimuleerde ruimtelijke beelden is het effect van de verschillende ruimtelijke planningstrategieen op de mobiliteit bepaald.
    Thumbnail

    Eindrapportage praktijksanering &quot;In Situ Biorestauratie&quot; te Asten; een evaluatie van de technische en financiele haalbaarheid

    Scheuter AJ; Berg R van den; Wever D (1997-08-31)
    Na zes jaar is de praktijksanering, die in Asten (N.Br.) uitgevoerd werd in het kader van het project 'in situ biorestauratie van een met olie verontreinigde bodem', afgesloten. Dankzij de lange saneringsduur zijn goede resultaten geboekt. Ten opzichte van de beginhoeveelheid is 97% van de minerale olie verdwenen, 98% van de benzine en 99% van de BTX. De gemiddelde restgehaltes in de bodem overschrijden alleen in de laag op 300 tot 350 en 350 tot 400 cm-maaiveld de streefwaarden; voor minerale olie zijn deze gehaltes respectievelijk 385 en 30 mg.kg-1 droge stof, voor BTX 9 en 6 mg.kg-1 droge stof. Benzine overschrijdt de streefwaarde alleen in de laag 300 tot 350 cm-maaiveld met een gehalte van 120 mg.kg-1 droge stof. De gemiddelde benzineconcentratie in het grondwater overschrijdt de streefwaarde nog. Deze is 540 mug.l-1. In totaal is nog 107 kg minerale olie aanwezig op de locatie. Van de 3373 kg die aanwezig was aan het begin is 330 kg met het grondwater van de locatie onttrokken, 1327 kg direct omgezet door de micro-organismen tot koolstofdioxyde en 558 kg is ingebouwd geweest in het celmateriaal van deze organismen. Waarschijnlijk is ongeveer 1051 kg omgezet in de onverzadigde zone. In vergelijking met de verwachtingen omtrent het eindresultaat die vooraf gewekt zijn, is de saneringsduur is tegengevallen en zijn de bereikte restgehalten teleurstellend. Geconcludeerd wordt dat in situ biorestauratie met waterstofperoxyde zowel technisch als financieel haalbaar is.
    Thumbnail

    Resultaten Meetprogramma Kwaliteit Bovenste Grondwater Landbouwbedrijven in het zandgebied (MKBGL-zand) 1992 - 1995

    Fraters B; Vissenberg HA; Boumans LJM; de Haan T; de Hoop DW (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-12-31)
    Het rapport bevat de meetresultaten van het vierjarig meetprogramma gestart in 1992 met als doel de kwaliteit van het bovenste grondwater op landbouwbedrijven in het zandgebied in beeld te brengen. Aanvullend is een multiple- regressie uitgevoerd, waarbij gebruik gemaakt is van de gegevens uit het LEI-Bedrijven Informatienet. Dit om een relatie te vinden tussen bedrijfsvoering en grondwaterkwaliteit. Het programma is een samenwerkingsproject tussen het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Landbouweconomisch Instituut (LEI-DLO). De bovenste meter van het grondwater, voorkomend binnen 5 meter beneden maaiveld, is bemonsterd op 99 bedrijven en geanalyseerd op chloride, nitraat, ammonium , kalium, opgeloste organische stof en ortho- en totaal-fosfaat. De landbouwbedrijven - 80 veehouderijbedrijven en 19 akkerbouwbedrijven - zijn gelegen in de zandgebieden. De gemiddelde nutrientenbelasting van de bodem is gedurende de meetperiode niet gewijzigd. De grondwaterkwaliteit was als gevolg van de toegenomen neerslag in de periode 1992-1995 aan sterke wijzigingen onderhevig. De nitraat- en chlorideconcentratie halveerden, terwijl de fosfaatconcentratie verdubbelde. De kalium- en ammoniumconcentratie daalden slechts licht. De voor neerslageffecten gecorrigeerde gemiddelde nitraatconcentratie in het bovenste grondwatyer onder landbouwbedrijven in het zandgebied bedraagt 158 mg.l-1. Dit is meer dan driemaal zo hoog als de grenswaarde van 50 mg.l-1. Meer dan 95% van de bedrijven in het zandgebied heeft een bedrijfsgemiddelde (gecorrigeerde) nitraatconcentratie die hoger is dan de grenswaarde. Er is een relatie gevonden tussen de grondwaterkwaliteit op de veehouderijbedrijven (nitraat en kalium) en het nutrientenoverschot, het percentage van het areaal onder mais en de grondwatertrap. Voor akkerbouwbedrijven kon geen relatie worden afgeleid, omdat het aantal bedrijven te klein was.<br>
    Thumbnail

    Verkenning bodemkwaliteit regionale wateren ; huidige en toekomstige gehalten van PAK in slootbodems

    Kramer PRG; Huiting AM; Beurskens JEM; Aldenberg T (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-01-31)
    Regionale watergangen worden met de regelmaat van eens in de vijf tot twintig jaar gebaggerd. De zo verkregen baggerspecie mag op de kant worden afgezet mits de toetsingswaarde niet overschreden wordt. In het Beleidsstandpunt Verwijdering Baggerspecie is het voornemen verwoord om na 2000 geen klasse 2 (boven grenswaarde) meer te verspreiden. In 60% van de regionale wateren wordt het sediment op basis van PAK in klasse 2 of hoger ingedeeld. Om de huidige en toekomstige ontwikkeling van de baggerspeciekwaliteit te berekenen is het model IRIS (Integraal RisicoInstrumentarium voor Sloten) ontwikkeld. Het model beschrijft het gedrag van organisch, anorganisch materiaal en de afzonderlijke 10 PAK van VROM. Een probabilistische aanpak is gekozen om de onzekerheden m.b.t. model- en emissieparameters te kwantificeren. Voor onzekere en gevoelige parameters worden waarden uit een range getrokken waarmee Monte-Carlo-simulaties worden uitgevoerd, resulterend in verdelingen voor outputvariabelen. Het model is gekalibreerd en gevalideerd op veldgegevens uit de periode 1990-1995, waarbij de modelresultaten goed overeenkomen met de data. In de huidige situatie blijkt er een grote kans op klasse 2 specie of hoger te bestaan. Om in de komende 50 jaar beneden de klasse 2 grens te komen zijn verregaande emissiereducties noodzakelijk. De achtergrondbelasting via atmosferische depositie is echter al een zeer grote bron van PAK en deze zal ook in de toekomst een hoge kans op overschrijding van de grenswaarde veroorzaken. Beheerstechnische maatregelen, zoals baggeren met een hogere frequentie en/of baggeren met een hogere efficientie, verbeteren de sedimentkwaliteit substantieel. Ook het vergroten van de aerobe sedimentlaag, door het verbeteren van de waterkwaliteit waardoor er een meer natuurlijk ecosysteem ontstaat, heeft een positief effect op de sedimentkwaliteit.<br>
    Thumbnail

    Het bovenste grondwaterecosysteem onder een viertal veeteeltbedrijven op zandgrond en de relatie met het bodemgebruik

    Notenboom J; Folkerts AJ; de Zwart D; Sterkenburg A (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-03-31)
    De hier gerapporteerde studie beoogt duidelijker te krijgen hoe vormen van landgebruik de ecologische condities in het bovenste grondwater beinvloeden. Een inperking is gemaakt tot het allerbovenste grondwater vanwege de directe wisselwerking met de bodem. De nadruk ligt op het kwantitatief beschrijven van de leefgemeenschap van meercellige organismen in relatie tot fysisch-chemische condities en de variabiliteit in tijd en ruimte. Vanwege praktische overwegingen is de studie beperkt tot melkveehouderijbedrijven op zandgrond. Verschillen in fysisch-chemische eigenschappen tussen de onderzochte grondwatermonsters bleken duidelijk bedrijfsgerelateerd te zijn. Een scherpe scheiding tussen intensieve en extensieve bedrijven bleek echter niet aanwezig. Ondanks fysisch-chemische verschillen was er weinig differentiatie in de structuur van de meiofaunagemeenschap tussen de bedrijven. Redenen hiertoe zijn zowel methodologisch, statistisch (lage aantallen) als biologisch van aard. Biologische oorzaken voor een geringe differentiatie in de aangetroffen meiofaunagemeenschappen zijn de beperkte mogelijkheden de organismen tot op soortsniveau te identificeren, de grote ecologische amplitudo van veel soorten en sterk dominante abiotische omstandigheden die gerelateerd zijn aan het grondwatersysteem (zoals oligotrofie en laag zuurstofgehalte). Hierdoor komen grondwaterkwaliteitsverschillen, geassocieerd met verschillen in landgebruik, niet of amper tot uiting in structuurveranderingen van de leefgemeenschap. Geconcludeerd wordt dat bioindicatie met meercellige organismen van het ondiepe grondwater in zandgebieden niet zinvol is.<br>
    Thumbnail

    Freundlich-adsorptievergelijkingen voor cadmium, koper en zink in de bodem op basis van literatuurgegevens

    Elzinga EJ; van den Berg B; van Grinsven JJM; Swartjes FA; Vissenberg HA (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-04-30)
    Voor de drie zware metalen cadmium, koper en zink zijn Freundlich-adsorptievergelijkingen (Freundlich-isothermen) afgeleid door regressie op een uitgebreide literatuur dataset. De Freundlich constante werd hierbij beschreven als functie van bodemkarakteristieken zoals pH, CEC en organisch stofgehalte. Freundlich isothermen werden afgeleid op basis van zowel de totale concentratie in oplossing als de activiteit van het vrije metaalion in oplossing. De Freundlich isothermen zijn toegepast op een velddataset voor een twintigtal Nederlandse bodems. In het algemeen lijken de isothermen het gemeten gehalte te onderschatten. Niettemin bieden de isothermen een aanvulling op momenteel beschikbare partitiegegevens voor (modelmatige) schattingen van mobiliteit en biobeschikbaarheid van metalen in de bodem.<br>
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit; Resultaten 1994

    Groot MSM; Bronswijk JJB; Willems WJ; Haan T de; Castilho P del (1997-12-31)
    Het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) heeft als primaire doelstelling de trendmatige veranderingen na te gaan in de kwaliteit van de bodem ten gevolge van diffuse belasting van de bodem. Het object van onderzoek is de toplaag van de bodem (0-10 cm); daarnaast wordt ook een diepere bodemlaag en het bovenste grondwater onderzocht. Het LMB wordt in samenwerking met LEI-DLO en AB-DLO uitgevoerd. Jaarlijks worden een 2-tal combinaties van bodemgebruik en grondsoort bemonsterd, bestaande uit ca. 20 locaties per combinatie. In 1993 is gestart met de bemonstering van landbouwgrond op zandgrond. Voor het bodemgebruik landbouw is het bedrijf de schaal van de locatie. De categorieen die in 1994 zijn onderzocht, zijn melkveehouderijbedrijven met een groot aandeel intensieve veehouderij op zandgrond en bos op zandgrond. Naast algemene kwaliteitsparameters zijn parameters onderzocht die gerelateerd zijn aan de milieuthema's vermesting en verspreiding. Vermestingsparameters zijn fosfaat (bodem en grondwater) , nitraat, kalium en ammonium (grondwater). Voor verspreiding zijn zware metalen onderzocht (bodem en grondwater). Voorts zijn bodemgehalten aan PAK en een aantal organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) bepaald.
    • 1
    • 2
    • 3
    • 4
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.