• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjects
    grondwater (12)
    groundwater (12)
    nederland (12)
    netherlands (12)
    05 (11)View MoreAuthors
    LBG (12)
    Bronswijk JJB (5)Groot MSM (4)Boumans LJM (3)Castilho P del (3)View MoreYear (Issue Date)1996 (4)1994 (3)1997 (2)1995 (1)1999 (1)Types
    Onderzoeksrapport (12)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-10 of 12

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 12CSV
    • 12RefMan
    • 12EndNote
    • 12BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit; Resultaten 1996

    Groot MSM; Bronswijk JJB; Leeuwen TC van (LEI-DLO, 2001-04-09)
    Het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) heeft als primaire doelstelling het nagaan van trendmatige veranderingen in de kwaliteit van de bodem ten gevolge van diffuse belasting van de bodem. Het object van onderzoek is de toplaag van de bodem (0-10 cm); daarnaast wordt ook een diepere bodemlaag en het bovenste grondwater onderzocht. Het LMB wordt in samenwerking met LEI-DLO en Alterra uitgevoerd. Jaarlijks worden een 2-tal combinaties van bodemgebruik en grondsoort bemonsterd, bestaande uit ca. 20 lokaties per combinatie. In 1993, 1994 en 1995 is landbouwgrond en bosgrond op zandgrond bemonsterd, in 1995 is tevens landbouwgrond op veengrond bemonsterd. De categorieen die in 1996 zijn onderzocht, zijn akkerbouwbedrijven op zeeklei en melkveehouderijbedrijven op rivierklei. Naast algemene kwaliteitsparameters zijn parameters onderzocht die gerelateerd zijn aan de milieuthema's vermesting en verspreiding. Voor beide categorie6n geldt dat de categoriegemiddelde metaalgehalten in de bodem beneden de streefwaarde liggen, behalve de zinkgehalten op de melkveehouderijlokaties. In het grondwater geldt dat in beide categorieen de categoriegemiddelde metaalgehalten beneden de streefwaarden liggen. Voor een groot aantal individuele PAK liggen in beide categorieen de lokatiegemiddelde gehalten boven de streefwaarde. Voor de categorie akkerbouw liggen de categoriegemiddelde gehalten aan HCB, dieldrin en de som-DDT in de bodem boven de streefwaarde. Voor de categorie melkveehouderij geldt dit alleen voor y-HCH. Op de akkerbouwlokaties liggen de categoriegemiddelde concentraties aan orthofosfaat, chloride en sulfaat in het bovenste grondwater boven de normen, op de melkveehouderijlokaties geldt dit alleen voor orthofosfaat. Het overschot aan N, P en K is op de bemonsterde akkerbouwbedrijven hoger dan op het gemiddelde akkerbouwbedrijf. Op de bemonsterde melkveehouderijbedrijven is het stikstofoverschot vergelijkbaar met dat op het gemiddelde melkveehouderijbedrijf, het P-overschot iets hoger en het K-overschot veel hoger. Uit het zware metalen-overschot verminderd met de berekende uitspoeling op basis van de categoriegemiddelde concentraties aan zware metalen in het grondwater blijkt dat in beide categorie6n sprake is van accumulatie van cadmium, koper, zink en lood in de bodem. In het rapport is beschreven in hoeverre er correlaties bestaan tussen de huidige belasting (zware metalen) en gehalten in bodem en grondwater. In de categorie akkerbouw worden geen correlaties gevonden tussen metaalbelasting en bodemgehalten c.q. grondwaterconcentraties. In de categorie melkveehouderij wordt alleen voor zink een duidelijke positieve correlatie gevonden tussen belasting en concentraties in grondwater.
    Thumbnail

    Nitraat in het bovenste grondwater onder natuurgebieden op zandgrond in Nederland

    Boumans LJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-11-30)
    Nitraatconcentraties van het ondiepe grondwater onder de natuurgebieden op zandgrond zijn van invloed op de kwaliteit van het toekomstige diepere grondwater en het oppervlaktewater. Nitraat in het ondiepe grondwater van oligotrofe natuurgebieden is indicatief voor het stikstofoverschot dat is veroorzaakt door atmosferische stikstofdepositie van NHx en NOx. Nitraatconcentraties in het ondiepe grondwater zijn gemakkelijker te meten dan in het bodemvocht van de onverzadigde zone. Het doel van het onderzoek is om de oorzaken en de geografie van de nitraatconcentraties aan te geven. Daarom is het grondwater onderzocht onder natuurgebieden op zandgrond in Nederland. Het grondwater onder 155 ruiten (500 x 500 m2) met zandgrond, waarin zich 0,1 tot 25 ha bos en of heideveld bevindt, is eenmalig bemonsterd in de periode november 1989 tot en met april 1990. Per ruit zijn 10 grondwatermonsters genomen van de bovenste meter van het freatische grondwater van het natuurgebied. Natuurgebieden met een grondwaterstand dieper dan 5m beneden het maaiveld, zijn om technische redenen niet bemonsterd. Om organisatorische redenen zijn alleen natuurgebieden bemonsterd die in beheer zijn bij de overheid. In totaal zijn er 26467 ruiten met een oppervlak van 287000 hectares aan bos en heideveld op zandgrond. Uit de waarnemingen van de nitraatconcentraties blijkt dat de streefwaarde (5,6 mg/l aan nitraat-stikstof) en de drinkwaternorm (11,3 mg/l) in respectievelijk 37% en 20% van de 1526 waarnemingen wordt overschreden. De ruitgemiddelde nitraatconcentraties, die zijn berekend uit de afzonderlijke waarnemingen, overschrijden de streefwaarde en de drinkwaternorm in respectievelijk 50% en 19% van de 155 onderzochte ruiten. Mogelijke oorzaken voor hogere nitraatconcentraties zijn uitgedrukt in variabelen, die voorkomen in geografische gegevensbestanden over Nederland. Er is een relatie afgeleid tussen de gemeten nitraatconcentraties enerzijds en de variabelen anderzijds. Het is waarschijnlijk dat de ruitgemiddelde nitraatconcentraties worden beinvloed door: 1) het bodemtype. De nitraatconcentratie neemt toe in de volgorde: a -veenachtig (gooreerden, beekeerden en broekeerden), b -arm (humuspodzolen, vlakvaaggronden), c -droog en rijk (moderpodzolen, enkeerden). 2) de NHx-depositie en vegetatie. De nitraatconcentratie neemt toe bij meer NHx-depositie, hogere vegetatie en een groter aandeel naaldbomen in de vegetatie. 3) de oppervlakte van het natuurgebied ten opzichte van ander landgebruik. De nitraatconcentratie neemt toe naarmate de oppervlakte natuurgebied kleiner is. Dit wil zeggen dat dan lokale landbouwinvloeden en/of andere randeffecten groter zijn. Vervolgens is de relatie gebruikt om kansen op normoverschrijding te schatten voor nitraatconcentraties van niet bezochte lokaties en om een geografisch beeld te geven. Voor de nitraatconcentratie van het grondwater van bos en heide op zandgrond in Nederland, met uitzondering van de duinen, is geschat dat deze in ; - tenminste 48% en ten hoogste 58% van de 26467 ruiten hoger is dan de streefwaarde, - tenminste 46% en ten hoogste 56% van de 287000 hectares hoger is dan de streefwaarde, - tenminste 23% en ten hoogste 33% van de 26467 ruiten hoger is dan de drinkwaternorm, - tenminste 21% en ten hoogste 30% van de 287000 hectares hoger is dan de drinkwaternorm. Hoge concentraties komen vooral voor in het zuiden en oosten van het land en aan de randen van de Gelderse Vallei. Lage concentraties komen vooral voor in het noorden en midden van het land, met name op de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe.<br>
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit. Resultaten 1995

    Groot MSM; Bronswijk JJB; Willems WJ; Haan T de; Castilho P del (1999-05-31)
    Het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) heeft als primaire doelstelling het nagaan van trendmatige veranderingen in de kwaliteit van de bodem ten gevolge van diffuse belasting van de bodem. Het object van onderzoek is de toplaag van de bodem (0-10 cm) daarnaast wordt ook een diepere bodemlaag en het bovenste grondwater onderzocht. Het LMB wordt in samenwerking met LEI-DLO en AB-DLO uitgevoerd. Jaarlijks worden een 2-tal combinaties van bodemgebruik en grondsoort bemonsterd, bestaande uit ca. 20 lokaties per combinatie. In 1993 en 1994 is landbouwgrond en bosgrond op zandgrond bemonsterd. De categorieen die in 1995 zijn onderzocht, zijn akkerbouwbedrijven op zandgrond en melkveehouderijbedrijven op veengrond. Naast algemene kwaliteitsparameters zijn parameters onderzocht die gerelateerd zijn aan de milieuthema's vermesting en verspreiding. Vermestingsparameters zijn fosfaat (bodem en grondwater), nitraat, kalium en ammonium (grondwater). Voor verspreiding zijn zware metalen onderzocht (bodem en grondwater). Voorts zijn bodemgehalten aan PAK en een aantal organochloorbestrijdingsmiddelen bepaald. Voor beide categorieen geldt dat de categoriegemiddelde metaalgehalten in de bodem beneden de streefwaarde liggen. In het grondwater is een overschrijding van de streefwaarde waargenomen voor chroom. Voor een groot aantal individuele PAK liggen in beide categorieen de lokatiegemiddelde gehalten boven de streefwaarde. Voor de categorie akkerbouw liggen de categoriegemiddelde gehalten aan HCB, y-HCH, dieldrin en de som-DDT in de bodem boven de streefwaarde. Voor de categorie melkveehouderij geldt dit alleen voor dieldrin en de som-DDT. Op de akkerbouwlokaties liggen de categoriegemiddelde concentraties aan nitraat en totaalfosfaat in het bovenste grondwater boven de normen, op de melkveehouderijlokaties geldt dit voor totaal- en orthofosfaat, ammonium, chloride, sulfaat en kalium in het grondwater. Het overschot aan N, P en K is op de bemonsterde akkerbouwbedrijven hoger dan op het gemiddelde akkerbouwbedrijf. Op de bemonsterde melkveehouderijbedrijven is het stikstofoverschot vergelijkbaar met dat op het gemiddelde melkveehouderijbedrijf, de P- en K-overschotten zijn veel lager. Uit het zware metalen-overschot verminderd met de berekende uitspoeling op basis van de categoriegemiddelde concentraties aan zware metalen in het grondwater blijkt dat in beide categorieen sprake is van accumulatie van cadmium, koper, zink en lood in de bodem. In het rapport is beschreven in hoeverre er correlaties bestaan tussen de huidige belasting (zware metalen) en gehalten in bodem en grondwater. In de categorie akkerbouw worden geen correlaties gevonden tussen metaaldepositie en bodemgehalten c.q. grondwaterconcentraties. In de categorie melkveehouderij worden voor de metalen lood, koper en zink correlaties gevonden tussen depositie en gehalten in bodem. Wanneer geen rekening gehouden wordt met uitspoeling, dan ligt de herhaaltijd voor de categorie akkerbouw op zand tussen 6 en 69 jaar en voor de categorie melkveehouderij op veen tussen 9 en 300 jaar. Als uitspoeling wordt meegenomen worden deze perioden langer.
    Thumbnail

    De kwaliteit van het grondwater in Nederland op een diepte tussen 5 en 30 meter in Nederland in het jaar 1992 en de verandering daarvan in de periode 1984-1993

    van Drecht G; Reijnders HFR; Boumans LJM; van Duijvenbooden W (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1996-04-30)
    In het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit wordt vanaf 1984 jaarlijks op circa 400 locaties grondwater bemonsterd op diepten van ca 10 en 25 m onder maaiveld. Sinds 1989 groeit het aantal locaties door de inrichting en de bemonstering van de provinciale meetnetten grondwaterkwaliteit. In 1992 werden grondwatermonsters genomen op ongeveer 600 locaties. Van de monsters werden enkele fysische eigenschappen en de concentraties van ongeveer 25 componenten gemeten. De waarnemingen zijn in groepen ingedeeld op basis van de bemonsteringsdiepte (filterdiepte), grondgebruik, grondsoort, grondwatertrap en gebied. Twee diepteniveaus zijn onderscheiden: 1) het ondiepe grondwater tussen 5 en 15 m -mv en 2) het diepe grondwater tussen 15 en 30 m -mv. Onderzocht zijn de gemiddelde waarde van de grondwaterkwaliteit en het percentage waarnemingen boven de streefwaarde voor grondwater. Per fysisch-geografisch gebied en per eco-district zijn geschatte percentages oppervlakte boven de streefwaarde in kaartvorm gepresenteerd. De verandering van de grondwaterkwaliteit in de meetperiode 1984-1993 is gekwantificeerd als het verschil tussen de waarnemingen in 1984 en 1993. Voor de zandgebieden is het verloop in de tijd van de grondwaterkwaliteit weergegeven. De relatie tussen de grondwaterkwaliteit en de tijd is nader onderzocht op lineaire samenhang. Regionale eigenschappen van gebieden, zoals hoogteligging, mariene invloed, organische stof en klei in de ondergrond zijn bepalend voor de grondwaterkwaliteit. De componenten Cl, NH4, P, K ,pH, SO4, Al, NO3 , As, Pb, Cu, Zn, Cd, CR, Ni worden in het rapport behandeld.<br>
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit; Resultaten 1994

    Groot MSM; Bronswijk JJB; Willems WJ; Haan T de; Castilho P del (1997-12-31)
    Het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) heeft als primaire doelstelling de trendmatige veranderingen na te gaan in de kwaliteit van de bodem ten gevolge van diffuse belasting van de bodem. Het object van onderzoek is de toplaag van de bodem (0-10 cm); daarnaast wordt ook een diepere bodemlaag en het bovenste grondwater onderzocht. Het LMB wordt in samenwerking met LEI-DLO en AB-DLO uitgevoerd. Jaarlijks worden een 2-tal combinaties van bodemgebruik en grondsoort bemonsterd, bestaande uit ca. 20 locaties per combinatie. In 1993 is gestart met de bemonstering van landbouwgrond op zandgrond. Voor het bodemgebruik landbouw is het bedrijf de schaal van de locatie. De categorieen die in 1994 zijn onderzocht, zijn melkveehouderijbedrijven met een groot aandeel intensieve veehouderij op zandgrond en bos op zandgrond. Naast algemene kwaliteitsparameters zijn parameters onderzocht die gerelateerd zijn aan de milieuthema's vermesting en verspreiding. Vermestingsparameters zijn fosfaat (bodem en grondwater) , nitraat, kalium en ammonium (grondwater). Voor verspreiding zijn zware metalen onderzocht (bodem en grondwater). Voorts zijn bodemgehalten aan PAK en een aantal organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) bepaald.
    Thumbnail

    Een landsdekkend beeld van veranderingen in de Nederlandse grondwaterkwaliteit op 5 tot 17 meter diepte

    Pebesma EJ; Kwaadsteniet JW de (1995-12-31)
    Van een 12-tal grondwaterkwaliteitsparameters worden landsdekkende statistische kaartbeelden van veranderingen in de tijd gepresenteerd. In het bijzonder gaat de belangstelling daarbij uit naar het onderkennen van monotone langjarige componenten in het veranderingsbeeld. Aan de basis worden, aansluitend bij langjarige waarnemingstijdreeksen in een 250-tal meetpunten van het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit, via regressie-analyse korte-termijn-voorspellingen in de betreffende meetpunten bepaald, die vervolgens ruimtelijk worden geinterpoleerd. Schattingsonnauwkeurigheid van de korte-termijn-voorspellingen in de meetpunten wordt mede in beschouwing genomen. Bij ruimtelijke interpolatie wordt expliciet rekening gehouden met het (locatiespecifieke) niveau, de grootte van ruimtelijke variatie en de ruimtelijke samenhang in de ruimtelijke variatie van een te interpoleren variabele. Ruimtelijke interpolatie vindt plaats per categorie landgebruik/bodemtype. De ruimtelijke resolutie van de gepresenteerde kaartbeelden is beperkt tot 4 km x 4 km-ruiten. In de kaarten worden, voor twee extrapolatietijdstippen, schattingen van ruitmediane waarden gegeven in de vorm van benaderende 95% betrouwbaarheidsintervallen, gerelateerd aan een 4-tal parameterafhankelijke, veelal aan normstelling ontleende niveaus. De kaarten laten een rijkdom aan trendindicaties zien. Primair kan worden geconcludeerd dat een sterk ruimtelijk gedifferentieerde trendbenadering (i) haalbaar en (ii) zinvol is ; zinvol omdat (ii.1) ruiten met een sterk geprononceerde trend daarbij kunnen worden onderscheiden van een minder geprononceerde omgeving en (ii.2) trends in onmiddellijk aangrenzende of nabijgelegen ruiten (ook binnen een zelfde categorie landgebruik/bodemtype) van tegengestelde richting kunnen zijn. Beleidsmatig kunnen de gepresenteerde kaarten (a) rechtstreeks worden benut in relatie tot de meer diffuse vormen van grondwaterverontreiniging (de aan de kaartbeelden ten grondslag liggende meetnetinformatie heeft geen betrekking op strikt locatiespecifieke verontreinigingssituaties) en (b) meer indirect worden benut als toetsingsmateriaal voor de de beleidsonderbouwing ten dienste staande regionale en landelijke modellen voor grondwaterkwaliteitsontwikkeling. De gepresenteerde methodologie is ook voor andere milieucompartimenten en voor milieutoekomstverkenningen in meer algemene zin van rechtstreeks belang.
    Thumbnail

    Optimalisatie van het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit

    Wever D; Bronswijk JJB (1997-12-31)
    Het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG) is ingericht rond 1985. Bij de inrichting is afgesproken dat na ca. 10 jaar een optimalisatie van het meetnet zou plaatsvinden. Dit rapport beschrijft de optimalisatieprocedure en de resultaten ervan. Op basis van diverse workshops en de RIVM-strategie is de doelstelling van de optimalisatie gedefinieerd als: Het halveren van de kosten en de benodigde capaciteit voor het LMG ten opzichte van 1996, waarbij een stabiel meetnet in stand wordt gehouden, met een maximaal behoud van (beleidsrelevante) informatieverstrekking. Het nieuwe LMG-bemonsteringsschema, dat voldoet aan deze doelstelling en een aantal randvoorwaarden, ziet er als volgt uit: de ondiepe filters in de zandgebieden worden 1 maal per jaar bemonsterd; de ondiepe filters in de overige gebieden eens per 2 jaar; alle diepe filters 1 maal per 4 jaar; ondiepe filters die tot nu toe alle jaren een chlorideconcentratie groter dan 1000 g/m3 te zien geven worden 1 maal per 4 jaar bemonsterd, ongeacht het bodemtype; de categorie oeverinfiltratie, enkele putten in havenslib en enkele andere lokaal beinvloede putten komen te vervallen. Op deze wijze wordt het jaarlijks aantal te bemonsteren filters teruggebracht van ca. 756 tot ca. 350.
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit ; Resultaten 1993

    Groot MSM; Bronswijk JJB; Willems WJ; Haan T de; Castilho P del (1996-04-30)
    Het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) heeft als primaire doelstelling het nagaan van trendmatige veranderingen in de kwaliteit van de bodem ten gevolge van diffuse belasting van de bodem. In 1993 is met de bemonstering gestart van landbouwgrond op zandgrond (melkveebedrijven). De bemonsterde bedrijven beslaan een oppervlakte die representatief is voor 25% van het zandgebied in Nederland. Onderzocht zijn bedrijven met een lage veedichtheid (extensief ; aantal: 19) en bedrijven met een hoge veedichtheid (intensief ; aantal: 16 lokaties). Naast algemene kwaliteitsparameters zijn in de landbouwgronden parameters onderzocht die gerelateerd zijn aan de milieuthema's vermesting en verspreiding. Vermestingsparameters zijn fosfaat (bodem en grondwater), nitraat, kalium en ammonium (grondwater). Voor verspreiding zijn zware metalen onderzocht (bodem en grondwater). Voorts zijn bodemgehalten aan PAK en een aantal organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) bepaald. Daarnaast is een verkennend onderzoek (scanning) naar antimoon uitgevoerd. Voor alle lokaties geldt dat de gemiddelde metaalgehalten in de bodem beneden de streefwaarde liggen. De gemiddelde concentraties van arseen en lood in het grondwater zijn bij alle lokaties beneden de streefwaarde gelegen. Overschrijding van de streefwaarde is waargenomen voor koper, cadmium, zink en chroom. Voor zink wordt op 1 lokatie zelfs de interventiewaarde benaderd. Voor een aantal individuele PAK's liggen de lokatiegemiddelde gehalten boven de streefwaarde. Van de 16 OCB's konden een 4-tal niet worden aangetoond. Voor lindaan wordt de streefwaarde op alle lokaties overschreden. Voor dieldrin en totaal-DDT geldt dat in een belangrijk deel van de mengmonsters gehalten boven de streefwaarde worden aangetroffen. De onderzochte categorieen onderscheiden zich statistisch gezien niet duidelijk van elkaar wat betreft gehalten metalen, PAK, OCB's en vermestende stoffen (fosfaat, nitraat en kalium). In het algemeen zijn de gehalten op de intensieve bedrijven wel hoger. In het rapport is beschreven in hoeverre er correlaties bestaan tussen de huidige belasting (zware metalen) en gehalten in bodem en grondwater. De gevonden verbanden zijn in het algemeen zwak. Het overschot (aanvoer min afvoer door oogst) aan N, P en K is op de intensieve bedrijven groter dan op de extensieve bedrijven. Hetzelfde geldt voor lood, koper en zink. Daarentegen is het gemiddelde cadmiumoverschot lager dan op de extensieve bedrijven. Aan de hand van het zware-metalenoverschot (belasting) en de categoriegemiddelde concentraties van zware metalen in het grondwater, blijkt dat cadmium, lood, koper en zink nog steeds accumuleren in de bodem. Op basis van de accumulatiecijfers voor zware metalen is berekend dat voor herhaling van de bemonstering van deze categorieen, met als doel het aantonen van significante veranderingen in de gehalten van de bodem, het jaar 1998 als een zinvol tijdstip aangemerkt kan worden.
    Thumbnail

    Landelijk beeld van de grondwaterkwaliteit, methode en resultaten voor nitraat

    van Drecht G; Boumans LJM; Reijnders HFR (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-09-30)
    De meetgegevens van het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (RIVM) zijn gegroepeerd (geclusterd) om de gemeten grondwaterkwaliteit te kunnen evalueren. Een cluster is een groep van waarnemingen met dezelfde kenmerken t.a.v. filterdiepte, grondgebruik, grondsoort, grondwatertrap en regio. Daarbij is gebruik gemaakt van geografische gegevens zoals de bodemkaart, de landelijke grondgebruiksdatabank van Nederland en diverse regionale indelingen van Nederland. Voor het jaar 1992 zijn berekeningen gemaakt van de gemiddelde nitraatconcentratie, de spreiding in de nitraatconcentraties en de mate waarin de streefwaarde voor nitraat in grondwater wordt overschreden. De percentages oppervlakte met een nitraatconcentratie boven de streefwaarde zijn geschat per fysisch-geografische regio en in kaartvorm gepresenteerd. Het percentage over schrijding van de streefwaarde is ook per cluster en voor elk jaar in de periode 1984-1992 berekend. De verandering van de nitraatconcentratie in deze periode is geschat als het gemiddelde van de hellingen van de regressielijnen per cluster en per regio. De conclusies voor nitraat zijn: - Hoge nitraatconcentraties, tot 120 g/m3 NO3-N, zijn aangetroffen op een diepte tussen 5-15 m -mv in de zandgebieden. Op een diepte tussen 15 en 30 m -mv is de gemeten maximum nitraatconcentratie 62 g/m3 NO3-N. De gemiddelde concentraties op diepten tussen 5 en 15 m -mv voor de clusters grasland, maisland en akkerbouw op zandgrond in de zandgebieden liggen tussen 8 en 24 g/m3 NO3-N. De gemiddelde concentraties voor dezelfde clusters op diepten tussen 15 en 30 m -mv liggen tussen 1 en 4 g/m3 NO3-N. De gemiddelde concentraties voor de clusters in het westen van Nederland zijn lager dan 1 g/m3 NO3-N. - Het percentage oppervlakte boven de streefwaarde voor nitraat in het grondwater (5,6 g/m3 NO3-N) op een diepte van 5-15 m -mv in heel Nederland is geschat tussen 11% en 18% (95%-interval). Vrijwel de gehele oppervlakte boven de streefwaarde ligt in de zandgebieden. Het percentage oppervlakte boven de streefwaarde voor de zandgebieden is geschat tussen 18% en 29% (95%-interval). - Hoge percentages oppervlakte boven de streefwaarde zijn gevonden in het grondwater op diepte 5-15 m -mv voor grasland, maisland en akkerbouw op zandgrond in de zandgebieden. De percentages, uitgedrukt in 95% intervallen, zijn voor grasland 15-32%, voor maisland 37-76%, voor akkerbouw 15-59%. In het westen van Nederland en in het diepere grondwater zijn de percentages lager. - Voor geen van de onderscheiden clusters of regio's is een verandering van de nitraatconcentratie in de periode 1984-1992 vastgesteld.<br>
    Thumbnail

    Landelijk Grondwater Model (LGM). Testberekeningen met een module voor stoftransport

    Uffink GJM (1996-01-31)
    In het kader van de ontwikkeling van een Landelijk Grondwater Model is een prototype gereed gekomen van een module voor het transport van opgeloste stoffen. In dit model wordt rekening gehouden met advectief-dispersief transport, eerste orde afbraak, adsorptie-kinetiek en zowel lineaire als niet-lineair evenwichtsadsorptie. In het rapport wordt verslag gedaan van enkele testberekeningen. Voor eenvoudige situaties geeft het programma resultaten die goed overeenkomen met bekende analytische oplossingen. Daarnaast is het model toegepast voor enkele minder eenvoudige problemen: een grondwaterwinning onder een afdekkende kleilaag en een regionaal probleem waarbij naar de verspreiding wordt gekeken van een stof (bijvoorbeeld nitraat) die door uitspoeling vanaf maaiveld in het grondwater terecht komt. De testen geven aan dat het programma voor dit type problemen zeer geschikt is.
    • 1
    • 2
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.