• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjectsnederland (24)
    netherlands (24)
    05 (18)grondwater (12)groundwater (12)View MoreAuthors
    LBG (24)
    Bronswijk JJB (5)Groot MSM (5)Alkemade JRM (4)Boumans LJM (4)View MoreYear (Issue Date)1996 (9)1994 (4)1997 (4)1995 (2)1999 (2)Types
    Onderzoeksrapport (24)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-10 of 24

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 24CSV
    • 24RefMan
    • 24EndNote
    • 24BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit; Resultaten 1996

    Groot MSM; Bronswijk JJB; Leeuwen TC van (LEI-DLO, 2001-04-09)
    Het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) heeft als primaire doelstelling het nagaan van trendmatige veranderingen in de kwaliteit van de bodem ten gevolge van diffuse belasting van de bodem. Het object van onderzoek is de toplaag van de bodem (0-10 cm); daarnaast wordt ook een diepere bodemlaag en het bovenste grondwater onderzocht. Het LMB wordt in samenwerking met LEI-DLO en Alterra uitgevoerd. Jaarlijks worden een 2-tal combinaties van bodemgebruik en grondsoort bemonsterd, bestaande uit ca. 20 lokaties per combinatie. In 1993, 1994 en 1995 is landbouwgrond en bosgrond op zandgrond bemonsterd, in 1995 is tevens landbouwgrond op veengrond bemonsterd. De categorieen die in 1996 zijn onderzocht, zijn akkerbouwbedrijven op zeeklei en melkveehouderijbedrijven op rivierklei. Naast algemene kwaliteitsparameters zijn parameters onderzocht die gerelateerd zijn aan de milieuthema's vermesting en verspreiding. Voor beide categorie6n geldt dat de categoriegemiddelde metaalgehalten in de bodem beneden de streefwaarde liggen, behalve de zinkgehalten op de melkveehouderijlokaties. In het grondwater geldt dat in beide categorieen de categoriegemiddelde metaalgehalten beneden de streefwaarden liggen. Voor een groot aantal individuele PAK liggen in beide categorieen de lokatiegemiddelde gehalten boven de streefwaarde. Voor de categorie akkerbouw liggen de categoriegemiddelde gehalten aan HCB, dieldrin en de som-DDT in de bodem boven de streefwaarde. Voor de categorie melkveehouderij geldt dit alleen voor y-HCH. Op de akkerbouwlokaties liggen de categoriegemiddelde concentraties aan orthofosfaat, chloride en sulfaat in het bovenste grondwater boven de normen, op de melkveehouderijlokaties geldt dit alleen voor orthofosfaat. Het overschot aan N, P en K is op de bemonsterde akkerbouwbedrijven hoger dan op het gemiddelde akkerbouwbedrijf. Op de bemonsterde melkveehouderijbedrijven is het stikstofoverschot vergelijkbaar met dat op het gemiddelde melkveehouderijbedrijf, het P-overschot iets hoger en het K-overschot veel hoger. Uit het zware metalen-overschot verminderd met de berekende uitspoeling op basis van de categoriegemiddelde concentraties aan zware metalen in het grondwater blijkt dat in beide categorie6n sprake is van accumulatie van cadmium, koper, zink en lood in de bodem. In het rapport is beschreven in hoeverre er correlaties bestaan tussen de huidige belasting (zware metalen) en gehalten in bodem en grondwater. In de categorie akkerbouw worden geen correlaties gevonden tussen metaalbelasting en bodemgehalten c.q. grondwaterconcentraties. In de categorie melkveehouderij wordt alleen voor zink een duidelijke positieve correlatie gevonden tussen belasting en concentraties in grondwater.
    Thumbnail

    Simulatie van de ruimtelijke perspectieven 2030

    Schotten CGJ; Boersma WT; Groen J; Velde RJ van de (1997-04-30)
    Dit rapport beschrijft een onderzoek om met de Ruimtescanner de vier ruimtelijke perspectieven uit het project Nederland 2030 van de Rijks Planologische Dienst (RPD) in beeld te brengen. Uitgaande van het huidige ruimtegebruik, de verwachte ruimteclaims voor wonen en werken tot 2030 en de aantrekkelijkheid (of attractiviteit) van gebieden voor wonen en werken, zijn met de Ruimtescanner ruimtelijke beelden gesimuleerd. Vier fijnmazige kaarten voor de vier toekomstperspectieven (Stedenland, Nederland Landschapspark, Nederland Stromenland en Neerlands Palet) zijn hiervan het resultaat. Zij geven per cel van 500 m2 het verwachte ruimtegebruik in 2030 weer. Met behulp van deze gesimuleerde ruimtelijke beelden is het effect van de verschillende ruimtelijke planningstrategieen op de mobiliteit bepaald.
    Thumbnail

    Emissieplafonds voor ammoniak en maximale stikstofgiften per gemeente in Nederland ; een eerste-ordebenadering

    Erisman JW; Bleeker A; Heuberger PSC; Bakema AH; Makaske GB; Bouwman AF (1996-10-31)
    Resultaten worden gepresenteerd van twee methoden ter berekening van emissieplafonds voor ammoniak uitgaande van kritische depositiewaarden voor natuur. De 'optimalisatiemethode' gebruikt een optimalisatieprogramma om een emissieverdeling in Nederland te bepalen, waarbij de totale emissie maximaal is. De 'opvulmethode' bepaalt de verdeling iteratief uitgaande van de bijdrage van Nederlandse emissies aan de depositie op de natuur. De rekenresolutie voor beide methoden is 5 x 5 km. Eindresultaten zijn per gemeente gegeven. De grootte en de verdeling van de kritische waarden bepaalt direct de maximale emissie in Nederland: hoe hoger de kritische waarde en hoe kleiner het areaal met natuur, des te hoger mag de emissie van ammoniak in Nederland zijn, afgezien van het transport naar het buitenland. Op dit moment zijn uit onderzoek en de literatuur ranges van kritische waarden bekend voor een zevental natuurtypen die veel voorkomen in Nederland. Wanneer uitgegaan wordt van de huidige natuur en de laagste kritische grens (lees: volledige bescherming tegen de depositie van NH3), dan kan in Nederland maximaal 46 tot 66 kton NH3 ge-emitteerd worden (bepaald met respectievelijk de opvul- en optimalisatiemethode). De hoogste emissie mag plaats vinden in Noord-Groningen en Noord-Friesland, Noord-Holland, westelijk Zuid-Holland en Zeeland. Indien ook rekening gehouden wordt met de realisatie van de ecologische hoofdstructuur (EHS) op de grotere EHS-gebieden een maximale depositie van 600 mol ha-1 a-1 toe te laten, mag de emissie nog maar 40 - 52 kton zijn. Dit is ongeveer eenderde van de huidige emissie. De verdeling van de emissie is dan echter geheel anders dan de huidige: omdat nu de hoogste emissie dicht bij de natuurgebieden plaats vindt, moeten hier de grootste reducties doorgevoerd worden, terwijl er ruimte is voor emissies die ver van deze natuurgebieden plaatsvinden. Het instrumentarium dat voor deze studie is ontwikkeld heeft grote waarde voor het zichtbaar maken van de effecten van bepaalde keuzen. Wanneer bijvoorbeeld gekozen wordt om een bepaald risico op effecten in natuurgebieden door ammoniakdepositie te tolereren, dan kan aangegeven worden waar dit leidt tot hogere emissieplafonds, of lagere emissiereducties ten opzichte van 1994. Maximaal 20% overschrijding van 50% van de kritische waarden levert een sprong in de maximale emissie in Nederland op van 52 naar 89 kton.
    Thumbnail

    Berekening van het aantal geluidgehinderden door railverkeer in Nederland. Pilotstudie Landelijk Beeld Verstoring

    Rademaker BC; Schotten CGJ; Staatsen BAM (1996-03-31)
    Een pilotstudie is uitgevoerd naar de mogelijkheid om het aantal geluidgehinderde personen te schatten aan de hand van geluidbelastingskaarten. Als rekenvoorbeeld is de mate van hinder door geluid van treinverkeer in Nederland bepaald. Blootstelling-responsrelaties uit de literatuur zijn toegepast op geluidsbelastingsgegevens uit het akoestisch spoorboekje van de Nederlandse Spoorwegen. Per 500 x 500 m gebied is het aantal (ernstig) gehinderden door geluid van railverkeer berekend. Deze aantallen zijn geaggregeerd naar hinderpercentages per gemeente, per provincie en voor geheel Nederland. Vervolgens zijn de berekende provinciale en landelijke hinderpercentages vergeleken met de uitkomsten van de TNO-hinderenquete en de CBS-DLO-enquete. Het blijkt dat de berekende percentages (ernstig) gehinderden door geluid van treinverkeer wat lager of in dezelfde orde van grootte liggen als de hindergegevens uit de TNO-enquete. De grootste meerwaarde van deze modelmatige hinderberekeningen is de mogelijkheid op scenario�s door te rekenen, zodat het effect van bepaalde maatregelen en ontwikkelingen op de mate van hinder geschat kan worden. Daarnaast is de rekenmethode goedkoop en biedt het een uniforme manier voor verschillende overheden (provincies en gemeenten) om hinderpercentages te bepalen en onderling te vergelijken. Een periodieke validatie van de berekende hinder, door middel van een hinderenquete, blijft uiteraard noodzakelijk.
    Thumbnail

    Nitraat in het bovenste grondwater onder natuurgebieden op zandgrond in Nederland

    Boumans LJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-11-30)
    Nitraatconcentraties van het ondiepe grondwater onder de natuurgebieden op zandgrond zijn van invloed op de kwaliteit van het toekomstige diepere grondwater en het oppervlaktewater. Nitraat in het ondiepe grondwater van oligotrofe natuurgebieden is indicatief voor het stikstofoverschot dat is veroorzaakt door atmosferische stikstofdepositie van NHx en NOx. Nitraatconcentraties in het ondiepe grondwater zijn gemakkelijker te meten dan in het bodemvocht van de onverzadigde zone. Het doel van het onderzoek is om de oorzaken en de geografie van de nitraatconcentraties aan te geven. Daarom is het grondwater onderzocht onder natuurgebieden op zandgrond in Nederland. Het grondwater onder 155 ruiten (500 x 500 m2) met zandgrond, waarin zich 0,1 tot 25 ha bos en of heideveld bevindt, is eenmalig bemonsterd in de periode november 1989 tot en met april 1990. Per ruit zijn 10 grondwatermonsters genomen van de bovenste meter van het freatische grondwater van het natuurgebied. Natuurgebieden met een grondwaterstand dieper dan 5m beneden het maaiveld, zijn om technische redenen niet bemonsterd. Om organisatorische redenen zijn alleen natuurgebieden bemonsterd die in beheer zijn bij de overheid. In totaal zijn er 26467 ruiten met een oppervlak van 287000 hectares aan bos en heideveld op zandgrond. Uit de waarnemingen van de nitraatconcentraties blijkt dat de streefwaarde (5,6 mg/l aan nitraat-stikstof) en de drinkwaternorm (11,3 mg/l) in respectievelijk 37% en 20% van de 1526 waarnemingen wordt overschreden. De ruitgemiddelde nitraatconcentraties, die zijn berekend uit de afzonderlijke waarnemingen, overschrijden de streefwaarde en de drinkwaternorm in respectievelijk 50% en 19% van de 155 onderzochte ruiten. Mogelijke oorzaken voor hogere nitraatconcentraties zijn uitgedrukt in variabelen, die voorkomen in geografische gegevensbestanden over Nederland. Er is een relatie afgeleid tussen de gemeten nitraatconcentraties enerzijds en de variabelen anderzijds. Het is waarschijnlijk dat de ruitgemiddelde nitraatconcentraties worden beinvloed door: 1) het bodemtype. De nitraatconcentratie neemt toe in de volgorde: a -veenachtig (gooreerden, beekeerden en broekeerden), b -arm (humuspodzolen, vlakvaaggronden), c -droog en rijk (moderpodzolen, enkeerden). 2) de NHx-depositie en vegetatie. De nitraatconcentratie neemt toe bij meer NHx-depositie, hogere vegetatie en een groter aandeel naaldbomen in de vegetatie. 3) de oppervlakte van het natuurgebied ten opzichte van ander landgebruik. De nitraatconcentratie neemt toe naarmate de oppervlakte natuurgebied kleiner is. Dit wil zeggen dat dan lokale landbouwinvloeden en/of andere randeffecten groter zijn. Vervolgens is de relatie gebruikt om kansen op normoverschrijding te schatten voor nitraatconcentraties van niet bezochte lokaties en om een geografisch beeld te geven. Voor de nitraatconcentratie van het grondwater van bos en heide op zandgrond in Nederland, met uitzondering van de duinen, is geschat dat deze in ; - tenminste 48% en ten hoogste 58% van de 26467 ruiten hoger is dan de streefwaarde, - tenminste 46% en ten hoogste 56% van de 287000 hectares hoger is dan de streefwaarde, - tenminste 23% en ten hoogste 33% van de 26467 ruiten hoger is dan de drinkwaternorm, - tenminste 21% en ten hoogste 30% van de 287000 hectares hoger is dan de drinkwaternorm. Hoge concentraties komen vooral voor in het zuiden en oosten van het land en aan de randen van de Gelderse Vallei. Lage concentraties komen vooral voor in het noorden en midden van het land, met name op de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe.<br>
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit. Resultaten 1995

    Groot MSM; Bronswijk JJB; Willems WJ; Haan T de; Castilho P del (1999-05-31)
    Het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) heeft als primaire doelstelling het nagaan van trendmatige veranderingen in de kwaliteit van de bodem ten gevolge van diffuse belasting van de bodem. Het object van onderzoek is de toplaag van de bodem (0-10 cm) daarnaast wordt ook een diepere bodemlaag en het bovenste grondwater onderzocht. Het LMB wordt in samenwerking met LEI-DLO en AB-DLO uitgevoerd. Jaarlijks worden een 2-tal combinaties van bodemgebruik en grondsoort bemonsterd, bestaande uit ca. 20 lokaties per combinatie. In 1993 en 1994 is landbouwgrond en bosgrond op zandgrond bemonsterd. De categorieen die in 1995 zijn onderzocht, zijn akkerbouwbedrijven op zandgrond en melkveehouderijbedrijven op veengrond. Naast algemene kwaliteitsparameters zijn parameters onderzocht die gerelateerd zijn aan de milieuthema's vermesting en verspreiding. Vermestingsparameters zijn fosfaat (bodem en grondwater), nitraat, kalium en ammonium (grondwater). Voor verspreiding zijn zware metalen onderzocht (bodem en grondwater). Voorts zijn bodemgehalten aan PAK en een aantal organochloorbestrijdingsmiddelen bepaald. Voor beide categorieen geldt dat de categoriegemiddelde metaalgehalten in de bodem beneden de streefwaarde liggen. In het grondwater is een overschrijding van de streefwaarde waargenomen voor chroom. Voor een groot aantal individuele PAK liggen in beide categorieen de lokatiegemiddelde gehalten boven de streefwaarde. Voor de categorie akkerbouw liggen de categoriegemiddelde gehalten aan HCB, y-HCH, dieldrin en de som-DDT in de bodem boven de streefwaarde. Voor de categorie melkveehouderij geldt dit alleen voor dieldrin en de som-DDT. Op de akkerbouwlokaties liggen de categoriegemiddelde concentraties aan nitraat en totaalfosfaat in het bovenste grondwater boven de normen, op de melkveehouderijlokaties geldt dit voor totaal- en orthofosfaat, ammonium, chloride, sulfaat en kalium in het grondwater. Het overschot aan N, P en K is op de bemonsterde akkerbouwbedrijven hoger dan op het gemiddelde akkerbouwbedrijf. Op de bemonsterde melkveehouderijbedrijven is het stikstofoverschot vergelijkbaar met dat op het gemiddelde melkveehouderijbedrijf, de P- en K-overschotten zijn veel lager. Uit het zware metalen-overschot verminderd met de berekende uitspoeling op basis van de categoriegemiddelde concentraties aan zware metalen in het grondwater blijkt dat in beide categorieen sprake is van accumulatie van cadmium, koper, zink en lood in de bodem. In het rapport is beschreven in hoeverre er correlaties bestaan tussen de huidige belasting (zware metalen) en gehalten in bodem en grondwater. In de categorie akkerbouw worden geen correlaties gevonden tussen metaaldepositie en bodemgehalten c.q. grondwaterconcentraties. In de categorie melkveehouderij worden voor de metalen lood, koper en zink correlaties gevonden tussen depositie en gehalten in bodem. Wanneer geen rekening gehouden wordt met uitspoeling, dan ligt de herhaaltijd voor de categorie akkerbouw op zand tussen 6 en 69 jaar en voor de categorie melkveehouderij op veen tussen 9 en 300 jaar. Als uitspoeling wordt meegenomen worden deze perioden langer.
    Thumbnail

    De kwaliteit van het grondwater in Nederland op een diepte tussen 5 en 30 meter in Nederland in het jaar 1992 en de verandering daarvan in de periode 1984-1993

    van Drecht G; Reijnders HFR; Boumans LJM; van Duijvenbooden W (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1996-04-30)
    In het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit wordt vanaf 1984 jaarlijks op circa 400 locaties grondwater bemonsterd op diepten van ca 10 en 25 m onder maaiveld. Sinds 1989 groeit het aantal locaties door de inrichting en de bemonstering van de provinciale meetnetten grondwaterkwaliteit. In 1992 werden grondwatermonsters genomen op ongeveer 600 locaties. Van de monsters werden enkele fysische eigenschappen en de concentraties van ongeveer 25 componenten gemeten. De waarnemingen zijn in groepen ingedeeld op basis van de bemonsteringsdiepte (filterdiepte), grondgebruik, grondsoort, grondwatertrap en gebied. Twee diepteniveaus zijn onderscheiden: 1) het ondiepe grondwater tussen 5 en 15 m -mv en 2) het diepe grondwater tussen 15 en 30 m -mv. Onderzocht zijn de gemiddelde waarde van de grondwaterkwaliteit en het percentage waarnemingen boven de streefwaarde voor grondwater. Per fysisch-geografisch gebied en per eco-district zijn geschatte percentages oppervlakte boven de streefwaarde in kaartvorm gepresenteerd. De verandering van de grondwaterkwaliteit in de meetperiode 1984-1993 is gekwantificeerd als het verschil tussen de waarnemingen in 1984 en 1993. Voor de zandgebieden is het verloop in de tijd van de grondwaterkwaliteit weergegeven. De relatie tussen de grondwaterkwaliteit en de tijd is nader onderzocht op lineaire samenhang. Regionale eigenschappen van gebieden, zoals hoogteligging, mariene invloed, organische stof en klei in de ondergrond zijn bepalend voor de grondwaterkwaliteit. De componenten Cl, NH4, P, K ,pH, SO4, Al, NO3 , As, Pb, Cu, Zn, Cd, CR, Ni worden in het rapport behandeld.<br>
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit; Resultaten 1994

    Groot MSM; Bronswijk JJB; Willems WJ; Haan T de; Castilho P del (1997-12-31)
    Het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) heeft als primaire doelstelling de trendmatige veranderingen na te gaan in de kwaliteit van de bodem ten gevolge van diffuse belasting van de bodem. Het object van onderzoek is de toplaag van de bodem (0-10 cm); daarnaast wordt ook een diepere bodemlaag en het bovenste grondwater onderzocht. Het LMB wordt in samenwerking met LEI-DLO en AB-DLO uitgevoerd. Jaarlijks worden een 2-tal combinaties van bodemgebruik en grondsoort bemonsterd, bestaande uit ca. 20 locaties per combinatie. In 1993 is gestart met de bemonstering van landbouwgrond op zandgrond. Voor het bodemgebruik landbouw is het bedrijf de schaal van de locatie. De categorieen die in 1994 zijn onderzocht, zijn melkveehouderijbedrijven met een groot aandeel intensieve veehouderij op zandgrond en bos op zandgrond. Naast algemene kwaliteitsparameters zijn parameters onderzocht die gerelateerd zijn aan de milieuthema's vermesting en verspreiding. Vermestingsparameters zijn fosfaat (bodem en grondwater) , nitraat, kalium en ammonium (grondwater). Voor verspreiding zijn zware metalen onderzocht (bodem en grondwater). Voorts zijn bodemgehalten aan PAK en een aantal organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) bepaald.
    Thumbnail

    Een landsdekkend beeld van veranderingen in de Nederlandse grondwaterkwaliteit op 5 tot 17 meter diepte

    Pebesma EJ; Kwaadsteniet JW de (1995-12-31)
    Van een 12-tal grondwaterkwaliteitsparameters worden landsdekkende statistische kaartbeelden van veranderingen in de tijd gepresenteerd. In het bijzonder gaat de belangstelling daarbij uit naar het onderkennen van monotone langjarige componenten in het veranderingsbeeld. Aan de basis worden, aansluitend bij langjarige waarnemingstijdreeksen in een 250-tal meetpunten van het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit, via regressie-analyse korte-termijn-voorspellingen in de betreffende meetpunten bepaald, die vervolgens ruimtelijk worden geinterpoleerd. Schattingsonnauwkeurigheid van de korte-termijn-voorspellingen in de meetpunten wordt mede in beschouwing genomen. Bij ruimtelijke interpolatie wordt expliciet rekening gehouden met het (locatiespecifieke) niveau, de grootte van ruimtelijke variatie en de ruimtelijke samenhang in de ruimtelijke variatie van een te interpoleren variabele. Ruimtelijke interpolatie vindt plaats per categorie landgebruik/bodemtype. De ruimtelijke resolutie van de gepresenteerde kaartbeelden is beperkt tot 4 km x 4 km-ruiten. In de kaarten worden, voor twee extrapolatietijdstippen, schattingen van ruitmediane waarden gegeven in de vorm van benaderende 95% betrouwbaarheidsintervallen, gerelateerd aan een 4-tal parameterafhankelijke, veelal aan normstelling ontleende niveaus. De kaarten laten een rijkdom aan trendindicaties zien. Primair kan worden geconcludeerd dat een sterk ruimtelijk gedifferentieerde trendbenadering (i) haalbaar en (ii) zinvol is ; zinvol omdat (ii.1) ruiten met een sterk geprononceerde trend daarbij kunnen worden onderscheiden van een minder geprononceerde omgeving en (ii.2) trends in onmiddellijk aangrenzende of nabijgelegen ruiten (ook binnen een zelfde categorie landgebruik/bodemtype) van tegengestelde richting kunnen zijn. Beleidsmatig kunnen de gepresenteerde kaarten (a) rechtstreeks worden benut in relatie tot de meer diffuse vormen van grondwaterverontreiniging (de aan de kaartbeelden ten grondslag liggende meetnetinformatie heeft geen betrekking op strikt locatiespecifieke verontreinigingssituaties) en (b) meer indirect worden benut als toetsingsmateriaal voor de de beleidsonderbouwing ten dienste staande regionale en landelijke modellen voor grondwaterkwaliteitsontwikkeling. De gepresenteerde methodologie is ook voor andere milieucompartimenten en voor milieutoekomstverkenningen in meer algemene zin van rechtstreeks belang.
    Thumbnail

    Geostatistical interpolation of abiotic site conditions in the Netherlands: A method for reference mapping

    Bio AMF; Alkemade R; Barendregt A; Wiertz J (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1999-10-30)
    Met behulp van geostatistische analyse en interpolatiemethodes wordt een landsdekkend beeld van de vocht, zuurgraad, nutrienten en saliniteit status van Nederland verkregen. Als gegevens worden, uit vegetatieopnamen afgeleide, Ellenberg F, R, N en S indicatiewaarden gebruikt. Voor de ruimtelijke analyse en interpolatie zijn gegevens uit twee tijd perioden geselecteerd een recente periode, tussen 1990 en 1997, en een historische periode tussen 1930 en 1970. Deze zijn vervolgens gestratificeerd in acht bodemtypen. De interpolatie is gebaseerd op de ruimtelijke afhankelijkheid in elk stratum. Strata worden derhalve apart geanalyseerd en geinterpoleerd. De resultaten zijn samengevoegd in landsdekkende kaarten, met een kaartbeeld per tijd periode en standplaats factor. De gepresenteerde kaartbeelden hebben een ruimtelijke resolutie van 250x250 m2 voor de recente tijdstap en 1000x1000 m2 voor de historische periode. De kaarten geven een goed algemeen beeld van de Nederlandse situatie. Ze zijn, overwegend, in overeenstemming met gegevens uit andere bronnen. Het beste blijken de kaarten voor vocht, zuurgraad en nutrienten, die ook de meest belangrijk zijn in het kader van de verdrogings-, verzurings- en vermestingsproblematiek. De zoutkaarten zijn minder betrouwbaar. Er zijn ook afwijkingen van de verwachte resultaten. Fouten blijken voornamelijk veroorzaakt te worden tijdens de bemonstering, stratificatie, ruimtelijke analyse en modellering, en de interpolatie. Voor het gebruik van deze kaartbeelden in (vergelijkend) onderzoek of voor beleidvoering, moet er nog een gedetailleerde analyse en, waar nodig, correctie plaats vinden.<br>
    • 1
    • 2
    • 3
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.