• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjects
    grondwater (48)
    groundwater (48)
    05 (34)modelling (15)monitoring (15)View MoreAuthors
    LBG (48)
    Boumans LJM (7)Willems WJ (7)Meinardi CR (6)Bronswijk JJB (5)View MoreYear (Issue Date)1994 (14)1996 (10)1997 (8)1998 (6)1999 (6)Types
    Onderzoeksrapport (48)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-10 of 48

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 48CSV
    • 48RefMan
    • 48EndNote
    • 48BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Resultaten van de metingen aan de sprengen en het grondwater van de Veluwe

    Meinardi CR; Rolf A; Klaver G; Os B van (1999-04-01)
    Sprengen zijn de in vroeger tijden gegraven waterlopen die het grondwater van de Veluwe draineren. Bij een onderzoek in 1996 zijn monsters genomen uit de sprengen langs de oost- en de zuidrand, uit boringen met filters op verschillende diepten en uit handboringen naast de sprengen om de relatie te bestuderen tussen de samenstelling van de neerslag, van het grondwater en van de sprengen. Aan de monsters zijn de concentraties van de hoofdcomponenten geanalyseerd. Het NITG heeft de concentraties van een groot aantal microcomponenten bepaald. Hydrologisch onderzoek is uitgevoerd voor de bepaling van de verblijftijden in de bodem van het grondwater en van het door de sprengen afgevoerde water, in de vorm van geofysisch onderzoek van de bodem, metingen van de afvoer en bepaling van de concentraties aan de isotopen 2H, 3H en 18O in het water. Het onderzoek van de sprengen en het grondwater sluit aan bij eenzelfde type onderzoek in 1986. Het onderhavige rapport bevat de meet-gegevens.
    Thumbnail

    Dilution of pesticides in groundwater during advective dispersive transport

    Uffink GJM; Linden AMA van der (1998-03-31)
    De gevolgen van dispersie op de pesticideconcentratie in het verzadigde grondwater is onderzocht aan de hand van scenario computer simulaties voor een gebied in Nederland (Lochem). De simulaties tonen aan dat de concentratie afneemt met de diepte, maar de mate waarin dit gebeurt is niet systematisch en varieert over het gebied. Aan de randen, waar maisland en grasland aan elkaar grenzen is de reductie aanzienlijk. In andere delen, vooral bij lange belastingsperioden (d.w.z. > 10 jaar), is de reductie beperkt en naderen de concentraties geleidelijk de ingangsconcentraties. De verlaging van de concentratie door dispersie is gebaseerd op menging van het verontreinigde grondwater met grondwater uit de omringende gebieden. Dat betekent dat de reductie klein zal zijn als er sprake is van diffuse verontreiniging of wanneer de belasting lange tijd op een bepaald niveau blijft. Het belangrijkste effect van dispersie is het afvlakken van pieken. De uiteindelijke verdunning hangt daarom in hoge mate af van hetgeen er in de omgeving gebeurt. Het optreden van dispersie is op zich geen garantie dat concentraties op 10 meter diepte worden gereduceerd tot beneden de drempelwaarde als ze in het bovenste grondwater net boven die waarde liggen.
    Thumbnail

    INTRAVAL phase 2, test case 8. Alligator Rivers Natural Analogue - Modelling of uranium transport in the weathered zone at Koongarra (Australia). Progress report

    van der Weerd H; Hassanizadeh SM; Richardson-van der Poel MA (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1993-01-31)
    A study of uranium transport in the Koongarra site of Alligator Rivers Uranium deposit (Australia) is carried out. The analysis of the solid phase uranium concentration measured at various depths provides a useful picture of the dispersion process. Results of this analysis seem to support the hypothesis that groundwater movement and dispersion of uranium has mainly taken place in the transition zone of weathering. As the rock has become fully weathered and turned into clayey material, the groundwater movement and uranium dispersion has basically stopped. From the dispersion patterns it can be concluded that either the direction of groundwater flow did not change significantly during the past few million years, or other environmental factors played a more important role. Comparing uranium solid phase and solution data, there appears to be a linear relationship between uranium in the accessible solid and the liquid phase. This suggest that it might be a good assumption to use the distribution coefficient between these phases, Pa, to include sorption in modelling. In the preliminary step of modelling, a mean flow velocity vector, constant in time and space has been used to simulate the dispersion fan. The movement of the weathering transition zone has been neglected. The calculated contour lines seem to be in qualitative agreement with the measured ones. Study of Koongarra site will assist to identify various processes which affect dispersion of radionuclides over long periods of time. Insight will be obtained into the ways of including complicated geochemical processes in a simplified manner in a transport model. Simulation of the dispersion fan measured at various depths in Koongarra with Metropol-4 will increase the model confidence.<br>
    Thumbnail

    The VOLASOIL risk assessment model based on CSOIL for soils contaminated with volatile compounds

    Waitz MFW; Freijer JI; Kreule P; Swartjes FA (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1996-05-31)
    Het blootstellingsmodel CSOIL is ontwikkeld voor de afleiding van de Interventiewaarden voor bodem- en grondwatersanering. Deze Interventiewaarden zijn gebaseerd op het potentiele risico voor de mens bij blootstelling aan bodemverontreiniging. Theoretische evaluatie van de vervluchtigingsmodule uit het CSOIL-model heeft aangetoond dat de module niet geschikt is voor actuele risico-analyse. Daarom is het VOLASOIL-model ontwikkeld voor de actuele risico-analyse in het geval van bodemverontreiniging met vluchtige verbindingen. Het VOLASOIL-model berekent, voor de Nederlandse situatie, de binnenluchtconcentratie in huizen gebouwd op dergelijk vervuilde bodems. Het model kan beschouwd worden als een optimum tussen degelijke theoretische onderbouwing en toepasbaarheid in de praktijk van het bodemonderzoek. Doordat een flexibele combinatie mogelijk is tussen meten en rekenen en omdat het model berekeningen kan uitvoeren voor verschillende verontreinigingssituaties (drijflaag, puur produkt in de onverzadigde zone, gecontamineerd grondwater in de kruipruimte, etc.), kan het model gebruikt worden voor locatie-specifieke risico-analyse. Het VOLASOIL-model zou gebruikt kunnen gaan worden als een beslissingsondersteunend instrument in het kader van de saneringsurgentiesystematiek (Wet Bodembescherming), de systematiek voor de beoordeling van de bodemkwaliteit bij bouwvergunningsaanvragen (Woningwet) en Actief Bodembeheer (Ruimtelijke Ordening). Ten behoeve van het gebruik in de praktijk is een gebruikersvriendelijke windows-applicatie ontwikkeld. Dit computerprogramma is bij het RIVM te verkrijgen.<br>
    Thumbnail

    Vergelijking van de abiotische en biotische modellering bij grondwaterstandsveranderingen in de voorspellingsmodellen SMART/MOVE en DEMNAT

    Hinsberg A van (RIZA, 1997-09-30)
    In het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma Verdroging is een vergelijkende studie verricht naar de verschillen en overeenkomsten tussen de ecologische voorspellingsmodellen SMART/MOVE en DEMNAT op het gebied van de abiotische en biotische modellering bij effectberekening van grondwaterstandsveranderingen. Vergelijking heeft plaats gevonden op het vlak van de toegepaste modelconcepten en modeluitkomsten. Uitgangspunt bij de gemaakte modelvergelijkingen was dat modelonderdelen in principe dezelfde (deel)uitkomsten zouden moeten genereren, wanneer deze uitspraken doen over dezelfde set van ingrepen, schaal, situatie en effectparameters. SMART/MOVE en DEMNAT zijn beide ecologische voorspellingsmodellen die geschikt zijn voor het maken van effectberekeningen voor deels dezelfde (hydrologische) ingrepen. Beide modellen gebruiken hiervoor in grote lijnen dezelfde geografische en hydrologische invoergegevens en beschouwen daarbij vergelijkbare procesketens. Ongeacht deze overlap zijn er in verschillende modelleringsstappen aanzienlijke verschillen tussen de gebruikte modelconcepten en verkregen (deel)uitkomsten geconstateerd. Daarbij zijn knelpunten van de toegepaste modelconcepten beschreven naast de oorzaken van de geconstateerde verschillen in de modeluitkomsten. Veel van de geconstateerde modelverschillen blijken veroorzaakt te zijn door hetzij minder realistische (soms leidend tot interne inconsistentie) ofwel minder goed onderbouwde modelaannamen. Acties ten behoeve van verbetering van de onderbouwing van deze modelaannamen zullen resulteren in verbetering van zowel de interne modelconsistentie als de onderlinge consistentie tussen de modellijnen.
    Thumbnail

    Nitrate contamination of European soils and groundwater

    Meinardi CR; Beusen AHW; Klepper O; Willems WJ (1994-12-31)
    De aanwezigheid van stikstofverbindingen in bodem en grondwater van Europa (van de Oeral tot de Atlantische Oceaan) wordt veroorzaakt door bemesting in de landbouw en door atmosferische depositie. De per gebied varierende hoeveelheden kunstmest en dierlijke mest kunnen voor de huidige situatie worden afgeleid uit verschillende bronnen. De atmosferische depositie volgt uit een bewerking met het TREND-model. Een deel van de op het landoppervlak gebrachte hoeveelheid stikstofverbindingen verdwijnt tijdens de passage van de toplaag van de bodem als gevolg van verschillende factoren. De rest zal vooral in de vorm van nitraat uitspoelen naar het grondwater of met een oppervlakkige stroming worden afgevoerd. De uitspoeling naar een niveau van 1 m onder de oppervlakte kan worden geschat met behulp van empirische relaties die zijn afgeleid voor de situatie in Noordwest-Europa. Ze zijn gebaseerd op landgebruik, textuur van de toplaag, diepte van het freatisch niveau en aanvulling van het grondwater. Een verdere uitwerking is mogelijk met behulp van GIS-methoden. Het gedrag van nitraat tijdens het verdere transport met het grondwater is afhankelijk van de aard van de watervoerende lagen. Doordat de belasting met stikstof sterk is toegenomen in de tijd, is ook de ouderdom van het grondwater belangrijk. De ouderdom van het grondwater kan worden geschat op grond van de aanvulling, de porositeit en de dikte van de watervoerende pakketten. De relevante relaties kunnen worden uitgewerkt met behulp van GIS-methoden. De resultaten kunnen worden weergegeven in de vorm van kaarten van de uitspoeling op een niveau van 1 m onder landoppervlak en van de gemiddelde concentraties aan nitraat in het grondwater.
    Thumbnail

    Effect van neerslag op nitraat in het bovenste grondwater onder landbouwbedrijven in de zandgebieden; gevolgen voor de inrichting van het MOnitoringnetwerk effecten mestbeleid op Landbouwbedrijven (MOL)

    Boumans LJM; van Drecht G; Fraters B; de Haan T; de Hoop W (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-04-30)
    Het RIVM en het LEI-DLO onderzochten o.a. de nitraatconcentratie van de bovenste meter van het grondwater onder landbouwbedrijven met het Meetprogramma Kwaliteit Bovenste Grondwater Landbouwbedrijven (MKBGL). Op 40 tot 99 bedrijven in het zandgebied werd jaarlijks gemeten in de periode 1992 tot en met 1995. Deze bedrijven maken deel uit van het LEI-DLO bedrijveninformatienet. De variatie in de tijd van de nitraatconcentratie in de bovenste meter grondwater is waarschijnlijk grotendeels afhankelijk van menselijk handelen en neerslag. Beleid beinvloedt het toekomstige menselijk handelen waardoor de nitraatconcentratie gaat dalen. De nitraatconcentratie is ongeveer gehalveerd tussen 1992 en 1995 terwijl het effect van beleid nog niet wordt verwacht. De nitraatconcentratie daalde nadat de neerslaghoeveelheid toenam. De mate van verdunning van de bovenste meter grondwater, gedurende 1992, 1993, 1994 en 1995 is berekend met gemeten neerslag en verdampingsgegevens en een bodemmodel. De daling is vervolgens verklaard met de verdunning. Systematische verschillen tussen jaren verdwijnen als rekening wordt gehouden met de neerslag. Andere onbekende oorzaken hebben geen duidelijke invloed gehad. Op basis van dit rapport is een voorstel gemaakt voor de inrichting van het MOL-zand. In dit voorstel zijn statistische en praktische overwegingen alsook de randvoorwaarden gesteld door het beleid geintegreerd.<br>
    Thumbnail

    INTRAVAL phase 2, test case 8, Alligator Rivers Natural Analogue - Modelling of uranium transport in the weathered zone at Koongarra (Australia). Final report

    Weerd H van de; Leijnse A; Hassanizadeh SM; Richardson-van der Poel MA (1994-04-30)
    Abstract niet beschikbaar
    Thumbnail

    Nitraat in het bovenste grondwater onder natuurgebieden op zandgrond in Nederland

    Boumans LJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1994-11-30)
    Nitraatconcentraties van het ondiepe grondwater onder de natuurgebieden op zandgrond zijn van invloed op de kwaliteit van het toekomstige diepere grondwater en het oppervlaktewater. Nitraat in het ondiepe grondwater van oligotrofe natuurgebieden is indicatief voor het stikstofoverschot dat is veroorzaakt door atmosferische stikstofdepositie van NHx en NOx. Nitraatconcentraties in het ondiepe grondwater zijn gemakkelijker te meten dan in het bodemvocht van de onverzadigde zone. Het doel van het onderzoek is om de oorzaken en de geografie van de nitraatconcentraties aan te geven. Daarom is het grondwater onderzocht onder natuurgebieden op zandgrond in Nederland. Het grondwater onder 155 ruiten (500 x 500 m2) met zandgrond, waarin zich 0,1 tot 25 ha bos en of heideveld bevindt, is eenmalig bemonsterd in de periode november 1989 tot en met april 1990. Per ruit zijn 10 grondwatermonsters genomen van de bovenste meter van het freatische grondwater van het natuurgebied. Natuurgebieden met een grondwaterstand dieper dan 5m beneden het maaiveld, zijn om technische redenen niet bemonsterd. Om organisatorische redenen zijn alleen natuurgebieden bemonsterd die in beheer zijn bij de overheid. In totaal zijn er 26467 ruiten met een oppervlak van 287000 hectares aan bos en heideveld op zandgrond. Uit de waarnemingen van de nitraatconcentraties blijkt dat de streefwaarde (5,6 mg/l aan nitraat-stikstof) en de drinkwaternorm (11,3 mg/l) in respectievelijk 37% en 20% van de 1526 waarnemingen wordt overschreden. De ruitgemiddelde nitraatconcentraties, die zijn berekend uit de afzonderlijke waarnemingen, overschrijden de streefwaarde en de drinkwaternorm in respectievelijk 50% en 19% van de 155 onderzochte ruiten. Mogelijke oorzaken voor hogere nitraatconcentraties zijn uitgedrukt in variabelen, die voorkomen in geografische gegevensbestanden over Nederland. Er is een relatie afgeleid tussen de gemeten nitraatconcentraties enerzijds en de variabelen anderzijds. Het is waarschijnlijk dat de ruitgemiddelde nitraatconcentraties worden beinvloed door: 1) het bodemtype. De nitraatconcentratie neemt toe in de volgorde: a -veenachtig (gooreerden, beekeerden en broekeerden), b -arm (humuspodzolen, vlakvaaggronden), c -droog en rijk (moderpodzolen, enkeerden). 2) de NHx-depositie en vegetatie. De nitraatconcentratie neemt toe bij meer NHx-depositie, hogere vegetatie en een groter aandeel naaldbomen in de vegetatie. 3) de oppervlakte van het natuurgebied ten opzichte van ander landgebruik. De nitraatconcentratie neemt toe naarmate de oppervlakte natuurgebied kleiner is. Dit wil zeggen dat dan lokale landbouwinvloeden en/of andere randeffecten groter zijn. Vervolgens is de relatie gebruikt om kansen op normoverschrijding te schatten voor nitraatconcentraties van niet bezochte lokaties en om een geografisch beeld te geven. Voor de nitraatconcentratie van het grondwater van bos en heide op zandgrond in Nederland, met uitzondering van de duinen, is geschat dat deze in ; - tenminste 48% en ten hoogste 58% van de 26467 ruiten hoger is dan de streefwaarde, - tenminste 46% en ten hoogste 56% van de 287000 hectares hoger is dan de streefwaarde, - tenminste 23% en ten hoogste 33% van de 26467 ruiten hoger is dan de drinkwaternorm, - tenminste 21% en ten hoogste 30% van de 287000 hectares hoger is dan de drinkwaternorm. Hoge concentraties komen vooral voor in het zuiden en oosten van het land en aan de randen van de Gelderse Vallei. Lage concentraties komen vooral voor in het noorden en midden van het land, met name op de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe.<br>
    Thumbnail

    Resultaten Meetprogramma Kwaliteit Bovenste Grondwater Landbouwbedrijven in het zandgebied (MKBGL-zand) 1992 - 1995

    Fraters B; Vissenberg HA; Boumans LJM; de Haan T; de Hoop DW (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-12-31)
    Het rapport bevat de meetresultaten van het vierjarig meetprogramma gestart in 1992 met als doel de kwaliteit van het bovenste grondwater op landbouwbedrijven in het zandgebied in beeld te brengen. Aanvullend is een multiple- regressie uitgevoerd, waarbij gebruik gemaakt is van de gegevens uit het LEI-Bedrijven Informatienet. Dit om een relatie te vinden tussen bedrijfsvoering en grondwaterkwaliteit. Het programma is een samenwerkingsproject tussen het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Landbouweconomisch Instituut (LEI-DLO). De bovenste meter van het grondwater, voorkomend binnen 5 meter beneden maaiveld, is bemonsterd op 99 bedrijven en geanalyseerd op chloride, nitraat, ammonium , kalium, opgeloste organische stof en ortho- en totaal-fosfaat. De landbouwbedrijven - 80 veehouderijbedrijven en 19 akkerbouwbedrijven - zijn gelegen in de zandgebieden. De gemiddelde nutrientenbelasting van de bodem is gedurende de meetperiode niet gewijzigd. De grondwaterkwaliteit was als gevolg van de toegenomen neerslag in de periode 1992-1995 aan sterke wijzigingen onderhevig. De nitraat- en chlorideconcentratie halveerden, terwijl de fosfaatconcentratie verdubbelde. De kalium- en ammoniumconcentratie daalden slechts licht. De voor neerslageffecten gecorrigeerde gemiddelde nitraatconcentratie in het bovenste grondwatyer onder landbouwbedrijven in het zandgebied bedraagt 158 mg.l-1. Dit is meer dan driemaal zo hoog als de grenswaarde van 50 mg.l-1. Meer dan 95% van de bedrijven in het zandgebied heeft een bedrijfsgemiddelde (gecorrigeerde) nitraatconcentratie die hoger is dan de grenswaarde. Er is een relatie gevonden tussen de grondwaterkwaliteit op de veehouderijbedrijven (nitraat en kalium) en het nutrientenoverschot, het percentage van het areaal onder mais en de grondwatertrap. Voor akkerbouwbedrijven kon geen relatie worden afgeleid, omdat het aantal bedrijven te klein was.<br>
    • 1
    • 2
    • 3
    • 4
    • . . .
    • 5
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.