• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjects
    02 (12)
    surveillance (12)
    ziekenhuisinfecties (5)soa (4)hiv (3)View MoreAuthorsCIE (12)Wille JC (5)Geubbels ELPE (4)de Boer AS (3)Op de Coul ELM (3)View MoreYear (Issue Date)2000 (4)2004 (3)2005 (3)2002 (1)2006 (1)Types
    Onderzoeksrapport (12)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-10 of 12

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 12CSV
    • 12RefMan
    • 12EndNote
    • 12BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance. Component wondinfecties na hartchirurgie, pilotstudie 2001-2002

    Geubbels ELPE; Hof S van den; Zeeuw AE van der; Wille JC Boer AS de (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, 2004-09-27)
    In Nederland ondergaan jaarlijks ongeveer 14.000 patienten een openhartoperatie in een van de 13 gespecialiseerde hartcentra. Als complicatie van openhartoperaties kunnen postoperatieve wondinfecties optreden. Zowel bij het borstbeen (sternum) als bij de plaats, meestal het been, waar het vervangende bloedvat voor een by-pass vandaan word gehaald (donorplaats), kunnen wondinfecties ontstaan. Surveillance, het doorlopend registeren van het voorkomen van deze wondinfecties, is een belangrijk hulpmiddel om de infectiepreventie te verbeteren. In 2001-2002 is een proefonderzoek uitgevoerd door zeven Nederlandse hartcentra om een gestandaardiseerde registratiemethode voor wondinfecties na hartchirurgie uit te testen en om te bepalen voor welke risicofactoren gecorrigeerd zou moeten worden, voordat infectiepercentages van ziekenhuizen met elkaar vergeleken kunnen worden. Op basis van de resultaten van dit proefonderzoek is een definitief protocol vastgesteld voor de surveillance van wondinfecties na hartchirurgie.De hartcentra verzamelden informatie over 1612 openhartoperaties en over het gevolgde infectiepreventiebeleid bij openhartoperaties. Er werden 21 diepe infecties van de sternumwond (incidentie 1,3%) en 24 oppervlakkige infecties van de sternumwond (incidentie 1,5%) geregistreerd. Bij de 1013 patienten met een donorwond werd bij 43 een donorwondinfectie (incidentie 4,2%) geregistreerd. Ongeveer de helft van de sternumwondinfecties en 84% van de donorwondinfecties trad op na ontslag uit het hartcentrum. Bij patienten die langer gevolgd werden in de surveillance, werd dan ook een hoger infectiepercentage gevonden. De belangrijkste risicofactoren voor het krijgen van een wondinfectie waren hogere leeftijd, vrouwelijk geslacht, hoger lichaamsgewicht, insuline-afhankelijke suikerziekte, langere tijd gebruik hart-longmachine, hogere laagste temperatuur tijdens de operatie, en het ondergaan van een spoedeisende operatie of een re-incisie van de sternumwond. Deze risicofactoren kunnen gebruikt worden om referentiecijfers te genereren die gecorrigeerd zijn voor de belangrijkste verstorende factoren.
    Thumbnail

    HIV and Sexually Transmitted Infections in the Netherlands in 2004 An update: November 2005

    van de Laar MJW; de Boer IM; Koedijk FDH; Op de Coul ELM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-11-30)
    De toename van seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) is in 2004 weer verder doorgezet, ondanks een stabilisatie in 2003. Dit betreft zowel het aantal consulten als het aantal SOA bij heteroseksuelen en mannen die seks hebben met mannen (MSM). In 2004, is in de landelijke registratie van nieuwe HIV diagnoses alleen het aantal bij MSM toegenomen. In deze groep zijn de afgelopen jaren verschillende SOA tegelijkertijd toegenomen. Dit duidt op toenemend onveilig seksueel gedrag bij MSM. Alertheid is nodig om verdere toename van SOA en HIV te voorkomen maar ook zijn innovatieve methoden in preventie en interventie nodig. Per juni 2005 zijn 10619 personen met HIV geregistreerd; 938 in 2004. MSM vormen hierin nog steeds de grootste groep. Het aandeel van heteroseksuelen steeg de laatste jaren, maar is gedaald in 2004. In het SOA peilstation nam het aantal gevallen van Chlamydia toe met 19%, gonorroe met 12%. Ook nam het aantal syfilis en HIV verder toe, vooral bij MSM. In 2000-2004 is het aantal syfilisgevallen bij MSM meer dan verdrievoudigd. 14% van alle gonorroe, Chlamydia en syfilis in MSM wordt gezien bij HIV positieven. Ook is in 2004 de resistentie tegen ciprofloxacine bij gonorroe verder toegenomen tot 15%. De epidemie van LGV bij MSM heeft tot intensivering van surveillance geleid en sinds januari 2004 zijn 160 gevallen gerapporteerd. LGV gevallen zijn nu ook in andere Europese landen, de VS en Canada gevonden. In Nederland lijkt LGV nog maar langzaam toe te nemen.
    Thumbnail

    PREZIES: PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance. Deelcomponent postoperatieve wondinfecties III, 1997-1999

    Geubbels ELPE; Mintjes-de Groot AJ; Wille JC; de Boer AS (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-10-02)
    In de periode van januari 1995 - december 1999 hebben 65 ziekenhuizen gegevens geregistreerd over 72.720 operaties waarbij 2.493 postoperatieve wondinfecties ontstonden. Voor 14 operatiegroepen en 88 ingrepen is de nncidentie van wondinfecties bepaald. De infectiepercentages voor afzonderlijke ingrepen liepen uiteen van 0% voor diverse operaties tot 14,4% voor dunne darmresecties. Bij 1.376 van de 2.493 infecties (55%) zijn in totaal 2.025 micro-organismen gerapporteerd. Bij infecties na een schone ingreep werden Staphylococcus species het meest geisoleerd. Bij overige infecties was dit Escherichia coli, gevolgd door Enterococcus species en Staphylococcus aureus.<br>
    Thumbnail

    HIV-surveys bij hoog-risicogroepen in Amsterdam 2003-2004

    van Veen MG; Wagemans MAJ; Op de Coul ELM; Fennema JSA; van der Helm TCM; Walter J; Prins M; van de Laar MJW (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2006-01-24)
    Hoog-risicogroepen kunnen een brugfunctie vervullen voor de verspreiding van HIV en SOA naar de rest van de bevolking in Nederland. Dit blijkt uit de HIV-survey onder migranten en prostituees en hun klanten die is uitgevoerd in Amsterdam. Hierbij is gevonden dat de HIV-prevalentie onder prostituees 7% is, onder Ghanezen en Surinamers 1% en onder Antillianen en klanten van prostituees 0%. Het seksueel risicogedrag bij deze groepen is hoog. Doel van de survey was inzicht te verkrijgen in het voorkomen van HIV, seksueel risicogedrag en de potentie tot verspreiding hiervan bij prostituees, hun klanten en migranten afkomstig uit gebieden waar de HIV-prevalentie onder de algemene bevolking hoger wordt geschat dan 1%. De surveys zijn opgezet als haalbaarheidsstudie en maken onderdeel uit van de HIV-surveillance in Nederland. PROSTITUEES EN PROSTITUANTEN: HIV komt het meest voor bij transgenders (17%) en bij verslaafde prostituees (11%). De HIV-prevalentie onder heterovrouwen is 3%. Prostituees gebruiken vaak condooms met prostituanten (79%), echter ruim eenderde van de prostituees rapporteert condoomfalen. Het condoomgebruik van prostituanten met prostituees is hoog (82%), maar met prive partners ligt het condoomgebruik lager. Bij geen van de prostituanten is een HIV-infectie aangetoond. Ruim 10% gebruikt inconsistent condooms met prostituees en met vaste of losse partners. Dit, in combinatie met de HIV-prevalentie van 7% onder prostituees in Amsterdam suggereert dat er een mogelijk risico is op overdracht van SOA en HIV van de prostituees, via prostituanten naar de rest van de bevolking. MIGRANTEN AFKOMSTIG UIT HIV-ENDEMISCHE GEBIEDEN: Het seksueel risicogedrag onder migranten is aanzienlijk en hoger bij mannen dan bij vrouwen; dat wil zeggen twee keer zoveel partners, meer gelijktijdige partners en weinig condoomgebruik met vaste en losse partners. 9-16% van de migranten heeft onbeschermde sekscontacten gehad met tenminste twee partners in de voorgaande zes maanden. Door de vele seksuele contacten onderling en tussen de verschillende etnische groepen bestaat de kans op verspreiding van HIV binnen deze groepen migranten en naar de rest van de bevolking.
    Thumbnail

    PREZIES: PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance. Deelcomponent infecties op de Intensive Care, 1997-1999

    Beaumont MTA; Geubbels ELPE; Mintjes-de Groot AJ; Wille JC; de Boer AS (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-10-23)
    Doel: Het in netwerkverband uitvoeren van gestandaardiseerde surveillance van ziekenhuisinfecties ontstaan op de Intensive Care afdeling (IC) en het genereren van referentiegegevens voor individuele ziekenhuizen en overheid. Opzet: Prospectief incidentie onderzoek bij IC's voor volwassenen in Nederland. Methode: Surveillance van ziekenhuisinfecties werd gestandaardiseerd met behulp van een protocol, uniforme software en workshops met vertegenwoordigers van deelnemende ziekenhuizen. Surveillance werd uitgevoerd bij patienten die 48 uur of langer op de IC waren opgenomen. Patienten werden gevolgd tot ontslag van de IC. Resultaten: Gestandaardiseerde surveillance van ziekenhuisinfecties ontstaan op de IC, leverde bruikbare gegevens op van 16 ziekenhuizen over 2795 patienten met 27922 verpleegdagen over de periode juli 1997-december 1999. De mediane opnameduur was zes dagen. De mediane APACHE II-score was 17 en de mediane leeftijd 67 jaar. Meer dan de helft van de patienten was opgenomen voor de specialismen chirurgie en interne geneeskunde. Bij 749 patienten (27% van de patienten) ontstonden in totaal 1177 infecties op de IC (42 infecties per 1000 verpleegdagen) waarvan 501 pneumonieen, 238 gevallen van sepsis (waarvan 72 een lijnsepsis), 247 urineweginfecties en 191 overige infecties. Nosocomiale pneumonieen werden gezien bij 17% van de patienten (18 pneumonieen per 1000 verpleegdagen), lijnsepsis bij 2% van de patienten (drie gevallen van lijnsepsis per 1000 verpleegdagen) en urineweginfecties bij 8% van de patienten (negen urineweginfecties per 1000 verpleegdagen). De infectiepercentages voor de specialismen waarvoor de patienten waren opgenomen verschilden niet statistisch significant van elkaar. Van alle opgenomen patienten werd 62% gedurende enige tijd beademd, had 64% een centrale lijn en 89% een urinewegkatheter. Per 1000 verpleegdagen werden gedurende 608 dagen patienten beademd en was gedurende 864 dagen een urinewegkatheter in situ. Per 1000 verpleegdagen werden 681 centrale lijndagen geregistreerd. Het aantal ventilatie-gerelateerde pneumonien was 27 per 1000 ventilatiedagen, het aantal katheter-geassocieerde urineweginfecties tien per 1000 katheterdagen en het aantal gevallen van lijnsepsis was vier per 1000 centrale lijndagen. Selectieve darmdecontaminatie werd bij 12% van de patienten toegepast en systemische antibiotica bij 68% (130 dagen selectieve darmdecontaminatie en 526 dagen systemisch antibiotica gebruik per 1000 verpleegdagen). De meest frequent geisoleerde micro-organismen waren Pseudomonas aeruginosa bij pneumonieen, Staphylococcus epidermidis bij lijnsepsis en Escherichia coli bij urineweginfecties. ziekenhuisinfecties op de IC in netwerkverband, zijn gegevens verkregen die inzicht geven in het optreden van ziekenhuisinfecties en risicofactoren bij patienten op de Intensive Care. Deelnemende ziekenhuizen kunnen deze gegevens als referentiegegevens gebruiken. Omdat validatie enigszins beperkt is gebleven en de gegevens tot nu toe gebaseerd zijn op een relatief beperkt aantal IC's, moeten deze cijfers echter vooral als richtinggevend worden beschouwd en niet als een landelijk geldende norm.<br>
    Thumbnail

    PREZIES: PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance. Deelcomponent Lijnsepsis, 2000-2003

    van der Kooi TII; Wille JC; van den Hof S (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-10-25)
    Korte termijn centraal-veneuze katheters zijn infuuskatheters (lijnen) die, ingebracht via andere aders, tot in de holle ader vlakbij het hart of verder tot in de longslagader worden opgeschoven. Hierdoor kunnen parenterale voeding, bepaalde in kleine aders snel vaatontsteking opwekkende medicatie of grote hoeveelheden vocht toegediend worden. Ook kunnen metingen aan hartfunctie en bloedsomloop gedaan worden. Centraal-veneuze katheters zijn onmisbaar in de klinische zorg, maar vormen ook de belangrijkste oorzaak van ziekenhuisgerelateerde bloedvergiftiging (sepsis). Dit rapport beschrijft de resultaten van de, door het samenwerkingsverband PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance (PREZIES) opgezette, surveillancemodule voor centraal-veneuze katheter-gerelateerde sepsis (lijnsepsis), voor de periode 2000 - 2003. De gegevens, afkomstig van 3 ziekenhuizen, betroffen 751 lijnen bij 554 patienten, met 6443 lijndagen en 19 gevallen van lijnsepsis. De gemiddelde lijnsepsisincidentie was 2,9 per 1000 lijndagen en varieerde tussen de ziekenhuizen van 0 tot 8,0 per 1000 lijndagen. Bij univariate Cox-regressie bleken inbrengafdeling en parenterale voeding een significant effect op het lijnsepsisrisico te hebben. Bij multivariate Cox-analyse van deze 2 factoren bedroegen de relatieve risico's voor inbrengen op de OK/verkoever t.o.v. de IC 2,9 (95% BI: 0,9-9,8) en voor parenterale voeding 11,1 (95%BI: 2,4-52). De gemiddelde lijnsepsisincidentie komt goed overeen met de 2 a 3 in andere onderzoeken. Een verhoogd risico bij inbrengen op de OK vergeleken met de IC verwacht men niet omdat op de OK makkelijker steriel gewerkt kan worden. Parenterale voeding is een bekende risicofactor voor lijnsepsis. Ook na correctie voor het gebruik van parenterale voeding was de variatie tussen de ziekenhuizen aanzienlijk.
    Thumbnail

    SOA-surveillance Nederland

    Rijlaarsdam J; Bosman A; Laar MJW van de (2000-11-16)
    In mei 1999 is een werkgroep gestart met de opdracht om "vanuit de bestaande situatie een voorstel te doen voor een effectief en efficient surveillancesysteem voor SOA dat inzicht geeft in de prevalentie en de incidentie van SOA in Nederland. Het systeem moet te gebruiken zijn voor directe (regionale en nationale) SOA-bestrijding. Het systeem moet tevens robuust genoeg zijn om een nationaal beleid op te kunnen baseren en sensitief genoeg zijn om nationale trends te kunnen waarnemen". De werkgroep heeft de bestaande systemen in kaart gebracht en de informatiebehoefte geinventariseerd. Dit alles overwegend wordt voorgesteld om een SOA-peilstation te vormen bestaande uit een beperkt aantal GGD's buiten de randstad en de 6 drempelvrije poliklinieken in vier grote steden. Het SOA-peilstation dient aangevuld te worden met het Infectieziekten Surveillance Informatiesysteem (ISIS) voor de aangifte van hepatitis B en de registratie van laboratorium testuitslagen voor SOA. Een periodiek onderzoek naar het voorkomen van SOA in Nederland is noodzakelijk om een betrouwbare schatting van incidentie of prevalentie te geven en de gegevens uit SOA-surveillance te kunnen interpreteren. Dit periodieke onderzoek dient tevens als ijking voor het nieuwe surveillancesysteem te fungeren. Het verdient aanbeveling om in samenwerking met het NIVEL een meerjaren plan op te stellen m.b.t. de monitoring van SOA of SOA gerelateerde diagnoses in het huisartsenpeilstation, urethritis, PID, maar ook asymptomatische PID en chlamydia infecties. Verder wordt aanbevolen om congenitale syfilis weer in de aangifte op te nemen omdat bij het huidige en toekomstige systeem geen inzicht bestaat in het voorkomen van congenitale syfilis.
    Thumbnail

    PREZIES: PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance. Component Lage luchtweginfecties bij beademing, pilot 2003

    van der Kooi TII; van den Hof S; Wille JC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005-01-27)
    De surveillance van beademing-gerelateerde pneumonieen volgens het protocol van het samenwerkingsverband PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Preventie (PREZIES) is met name geschikt voor 'grotere' ziekenhuizen. Dit is de conclusie van de drie maanden durende pilotstudie voor de surveillance van 'Beademing-gerelateerde lage luchtweginfecties', waaraan drie ziekenhuizen meededen. Het doel van deze pilotstudie was te achterhalen in hoeverre de gehanteerde criteria en definities helder en bruikbaar waren en of de dataverzameling wat betreft tijdsinvestering haalbaar was. Het protocol is geevalueerd door respectievelijk telefonische interviews met de betrokken ziekenhuishygienisten, een validatiebezoek, data-analyse, een bijeenkomst met deelnemers waar de resultaten werden besproken en de beoordeling van het gewijzigde protocol door experts. De surveillance volgens het protocol verliep goed volgens de ziekenhuishygienisten. De criteria voor bronchitis werden echter niet specifiek gevonden en tevens vond men bronchitis klinisch minder van belang. Bronchitis is daarom niet als uitkomst in het definitieve protocol opgenomen. Non-invasieve beademing en sterfte kunnen volgens dit protocol optioneel geregistreerd worden. Verder werd het protocol op kleine punten aangepast. De instroom, 35 patienten in totaal, was lager dan verwacht. De incidentie bedroeg 5 /1000 beademingsdagen voor zowel pneumonie als bronchitis. Dit is lager dan de pneumonie-incidentie van 24 /1000 beademingsdagen die in een eerdere PREZIES-surveillance, uitgevoerd in 21 ziekenhuizen, gemeten werd. Om met enige betrouwbaarheid inzicht te kunnen krijgen in de incidentie van beademing-gerelateerde pneumonie is het advies dat er per ziekenhuis minstens 100 patienten in de surveillance worden opgenomen. Hiermee is de module 'Beademing-gerelateerde pneumonieen' met name geschikt voor 'grotere' ziekenhuizen.
    Thumbnail

    HIV-surveys bij hoog-risicogroepen in Rotterdam 2002-2003

    Veen MG van; Beuker RJ; Brito O de; Goetz H; Koster M de; Al Taqatqa W; Zwart O de; Laar MJW van de (GGD Rotterdam e.o., 2005-06-07)
    Er bestaat een potentieel risico op verspreiding van HIV en SOA vanuit hoog-risicogroepen naar de rest van de bevolking in Nederland. Dit blijkt uit de eerste HIV-survey die is uitgevoerd in Rotterdam. Hierbij is gevonden dat de HIV-prevalentie onder prostituees 7% is, onder injecterende druggebruikers 10%, onder Kaapverdianen 1%, en onder Surinamers en Antillianen 0%. Het seksueel risicogedrag bij deze groepen is hoog. Doel van de survey was inzicht te verkrijgen in het voorkomen van HIV, seksueel risicogedrag en de potentie tot verspreiding hiervan bij prostituees, druggebruikers en migranten afkomstig uit HIV-endemische gebieden. De surveys zijn een onderdeel van de HIV-surveillance in Nederland.De HIV-prevalentie onder prostituees op de tippelzone (12%) is hoger dan bij prostituees in clubs (2%). Prostituees gebruiken vaak condooms met klanten (88%), echter deze condooms gaan regelmatig stuk (49%). Het aantal jaren werk in de prostitutie, transgenders en het spuiten van drugs waren geassocieerd met een HIV-infectie.Het seksueel risicogedrag onder migranten is hoog en hoger bij mannen dan bij vrouwen: dat wil zeggen veel partners, meer gelijktijdige partners en weinig condoomgebruik met vaste en losse partners. Door de vele seksuele contacten onderling en tussen de verschillende etnische groepen bestaat de kans op snelle verspreiding van HIV binnen deze groep migranten en naar de rest van de bevolking. De HIV-prevalentie onder injecterende druggebruikers is ongeveer hetzelfde gebleven ten opzichte van eerder onderzoek in 1997. Het spuitgedrag is minder risicovol geworden, echter het seksuele risicogedrag is hoog gebleven.De resultaten van de HIV-surveys worden gebruikt voor het preventiebeleid in Rotterdam
    Thumbnail

    PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance. Component infecties op de Intensive Care, 1997-2000

    Mannien J; Beaumont MTA; Geubbels ELPE; Wille JC; de Boer AS (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2002-02-25)
    In de periode van juli 1997 - december 2000 hebben 19 ziekenhuizen gegevens geregistreerd over 3.921 patienten op de Intensive Care (IC) met 41.744 verpleegdagen. Bij 1.065 patienten ontstonden 1.673 infecties, waarvan 684 pneumonieen, 354 gevallen van sepsis, 353 urineweginfecties en 282 overige infecties. Van alle patienten werd 63% beademd, had 88% een urinewegkatheter en 66% minstens een centrale lijn. Het aantal ventilatie-gerelateerde pneumonieen was 24 per 1000 ventilatiedagen, het aantal katheter-geassocieerde urineweginfecties tien per 1000 katheterdagen en het aantal gevallen van lijnsepsis was vier per 1000 centrale lijndagen. De surveillanceresultaten leidde in slechts twee ziekenhuizen tot interventiemaatregelen en in zeven ziekenhuizen tot ondersteuning van het beleid en/of de besluitvorming op het gebied van infectiepreventie op de IC.<br>
    • 1
    • 2
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.