• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjects05 (9)
    bodem (9)
    soil (9)acidification (2)biomonitoring (2)View MoreAuthors
    LBG (9)
    Schouten AJ (3)AB-DLO (2)ECO (2)Esbroek MLP van (2)View MoreYear (Issue Date)
    1997 (9)
    Types
    Onderzoeksrapport (9)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-9 of 9

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 9CSV
    • 9RefMan
    • 9EndNote
    • 9BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Een indicatorsysteem voor life support functies van de bodem in relatie tot biodiversiteit

    Schouten AJ; Brussaard L; Ruiter PC de; Siepel H; Straalen NM van (1997-05-31)
    In het Strategisch Plan van Aanpak biodiversiteit (SPA) worden beleidsdoelstellingen ontwikkeld voor het behoud van biodiversiteit buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het duurzaam gebruik van ecosysteemprocessen is hierbij een belangrijk uitgangspunt voor het behoud van functies. De rijksoverheid wil een landelijk beeld van de kwaliteit van bodemecosystemen als productiemiddel (bijv. landbouw) voor de mens en als ecosysteem dat bijdraagt aan de instandhouding van een zo natuurlijk en stabiel mogelijk milieu. Aspecten zoals gesloten stofkringlopen (geen uitspoeling), natuurlijke plaagregulatie, laag energieverbruik en efficient ruimtegebruik zijn daarbij belangrijk. Het geheel aan ecologische processen dat bijdraagt aan het (natuurlijk) functioneren wordt aangeduid met de term Life Support System. De bodem is een belangrijke drager van life support functies. De meeste functies zijn een resultante van de activiteiten van bodemorganismen. Daarom is er primair behoefte aan een bodembiologisch indicatorsysteem waarmee een beeld kan worden gegeven van de mate waarin life support functies worden bedreigd. De ontwikkeling van zo'n indicator is tevens van belang voor gebruik in de milieu- en natuurverkenningen. Bij de opzet van een indicatorsysteem is uitgegaan van een functioneel gerichte invalshoek met de volgende hypothese: De bedreiging van de vitale bodemprocessen is gerelateerd aan het aantal (groepen van) soorten die aanwezig zijn voor het uitvoeren van een bepaald proces. Als referentie dient het aantal betrokken soorten in een natuurlijke ongestoorde situatie (referentie). In eerste instantie zijn de belangrijkste life support functies van de bodem geselecteerd. Vervolgens zijn bijbehorende processen beschreven, met de soortgroepen die hier verantwoordelijk voor zijn. Bij de keuze van de uiteindelijke indicatoren (=hetgeen berekend of gemeten wordt) zijn praktische aspecten als meetbaarheid, kosten van analyse en de diversiteit van vertegenwoordigde functies in beschouwing genomen. Zonder volledig te kunnen zijn, is gestreefd naar het verkrijgen van een representatieve doorsnede van het bodemecosysteem, waaruit m.b.v. modellen kwantificering van een aantal life support functies mogelijk is. Dit heeft geresulteerd in een set van 12 verschillende indicatoren.
    Thumbnail

    Freundlich-adsorptievergelijkingen voor cadmium, koper en zink in de bodem op basis van literatuurgegevens

    Elzinga EJ; van den Berg B; van Grinsven JJM; Swartjes FA; Vissenberg HA (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-04-30)
    Voor de drie zware metalen cadmium, koper en zink zijn Freundlich-adsorptievergelijkingen (Freundlich-isothermen) afgeleid door regressie op een uitgebreide literatuur dataset. De Freundlich constante werd hierbij beschreven als functie van bodemkarakteristieken zoals pH, CEC en organisch stofgehalte. Freundlich isothermen werden afgeleid op basis van zowel de totale concentratie in oplossing als de activiteit van het vrije metaalion in oplossing. De Freundlich isothermen zijn toegepast op een velddataset voor een twintigtal Nederlandse bodems. In het algemeen lijken de isothermen het gemeten gehalte te onderschatten. Niettemin bieden de isothermen een aanvulling op momenteel beschikbare partitiegegevens voor (modelmatige) schattingen van mobiliteit en biobeschikbaarheid van metalen in de bodem.<br>
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit; Resultaten 1994

    Groot MSM; Bronswijk JJB; Willems WJ; Haan T de; Castilho P del (1997-12-31)
    Het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) heeft als primaire doelstelling de trendmatige veranderingen na te gaan in de kwaliteit van de bodem ten gevolge van diffuse belasting van de bodem. Het object van onderzoek is de toplaag van de bodem (0-10 cm); daarnaast wordt ook een diepere bodemlaag en het bovenste grondwater onderzocht. Het LMB wordt in samenwerking met LEI-DLO en AB-DLO uitgevoerd. Jaarlijks worden een 2-tal combinaties van bodemgebruik en grondsoort bemonsterd, bestaande uit ca. 20 locaties per combinatie. In 1993 is gestart met de bemonstering van landbouwgrond op zandgrond. Voor het bodemgebruik landbouw is het bedrijf de schaal van de locatie. De categorieen die in 1994 zijn onderzocht, zijn melkveehouderijbedrijven met een groot aandeel intensieve veehouderij op zandgrond en bos op zandgrond. Naast algemene kwaliteitsparameters zijn parameters onderzocht die gerelateerd zijn aan de milieuthema's vermesting en verspreiding. Vermestingsparameters zijn fosfaat (bodem en grondwater) , nitraat, kalium en ammonium (grondwater). Voor verspreiding zijn zware metalen onderzocht (bodem en grondwater). Voorts zijn bodemgehalten aan PAK en een aantal organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) bepaald.
    Thumbnail

    Verantwoording van gegevens en procedures voor de 1e tranche interventiewaarden: van RIVM-rapporten naar de Notitie Interventie-waarden bodemsanering

    van den Berg R (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-06-30)
    In 1994 is de Notitie Interventiewaarden Bodemsanering aangeboden aan de Tweede Kamer en zijn na goedkeuring door de Tweede Kamer de interventiewaarden van kracht geworden. Tijdens het proces van de eerste rapportage van zowel de humaan-toxicologische als ecotoxicologische onderbouwing van voorstellen voor de interventiewaarden (rapportnrs. 725201001, 725201006 en 725201007) naar de Notitie Interventiewaarden Bodemsanering zijn, mede naar aanleiding van het TCB-advies, wijzigingen aangebracht in modellen, parameters en gegevens, welke nooit gerapporteerd zijn. Dit rapport biedt een reconstructie van (wijzigingen in) gebruikte gegevens, modellen en parameters. Geconstateerd wordt dat voor een zestal stoffen de wateroplosbaarheid met een verkeerde eenheid is ingevoerd, met gevolgen voor de berekende humaan-toxicologische ernstige-bodemverontreinigingsconcentraties en in een aantal gevallen ook de interventiewaarden voor grond en/of grondwater. Ook de spreiding (onzekerheid) die voor een aantal fysisch-chemische parameters in de literatuur gevonden werd, heeft gevolgen voor de afgeleide voorstellen voor de interventiewaarden voor bodem en grondwater voor de stoffen van de 1e tranche. Op basis van deze inventarisatie worden voor een aantal stoffen voorstellen gedaan voor bijstelling van de interventiewaarde grond (dichloormethaan, pyridine, cyclohexanon en tetrahydrofuran) en voor vijf (carbaryl, carbofuran, pyridine, tetrahydrofuran en tetrahydrothiofeen) van de zes stoffen waarvan de wateroplosbaarheid foutief is ingevoerd, zijn bijstellingen noodzakelijk in de interventiewaarden grondwater. Bovendien is nu een voorstel mogelijk voor propoxur. Voor chryseen wordt een bijgesteld voorstel gedaan naar aanleiding van nieuwe gegevens verkregen bij de inventarisatie van de fysisch-chemische parameters.<br>
    Thumbnail

    Opzet voor een leidraad bodembeoordeling bij natuurontwikkeling; raamwerk van een ecotoxicologische risicobeoordeling voor natuurontwikkeling binnen de Ecologische Hoofdstructuur

    Lijzen JPA; ter Meulen GRB; de Vries W (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-06-30)
    Deze Leidraad kan gebruikt worden bij begrenzing, inrichting, beheer en eventueel aankoop van landbouwgronden, bestemd voor natuurontwikkeling binnen de EHS. Deze gronden zijn vaak licht verontreinigd, mogelijk zodanig dat de nagestreefde natuurdoelen niet haalbaar zijn. Daarom beoogt de Leidraad op basis van een ecotoxicologische risico-inschatting een uitspraak te doen over of een locatie vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging kansrijk genoeg is voor de ontwikkeling van een natuurdoeltype en of deze kansrijkdom zo nodig vergroot kan worden via inrichtings- of beheersmaatregelen. De kerngedachte binnen de Leidraad is dat de risicobeoordeling rekening houdt met 'beschikbare gehalten' in de bodem, aangezien de blootstelling van organismen kan veranderen bij veranderende bodemcondities (pH, redox, organische stof) welke op kunnen treden bij de overgang van landbouw naar natuur. Het raamwerk van de Leidraad bestaat uit de volgende modules: definitie van de huidige situatie en basisgegevens, gewenste natuurdoeltypen en scenario's, prognose van de toekomstige bodemcondities, prognose van de toekomstige (metaal)concentraties, beoordeling van ecotoxicologisch risico, integratie en eindbeoordeling. Er zijn aanbevelingen opgenomen om de modules concreet in te vullen tot een operationeel systeem.<br>
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit: Nematodenfauna. Deel 4: Bemonstering 1995 (melkveehouderijbedrijven op veen)

    Esbroek MLP van; Schouten AJ (1997-11-30)
    Dit rapport is het vierde bodembiologische deel in een serie rapporten over het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit. Het geeft een beschrijving van de nematodenfauna gevonden in de categorie melkveehouderijbedrijven (MVH) met grasland op veen. Behalve deze locaties zijn ook locaties uit eerder onderzochte categorieen van melkveehouderijbedrijven op zandgrond in dit rapport betrokken. Nagegaan is of de nematodendichtheid en de soortensamenstelling van de melkveehouderijbedrijven op veen sterk afwijken van de melkveehouderijbedrijven op zand en of ze eenzelfde trend laten zien in relatie tot oplopende bemestingsintensiteit. De gemiddelde fosfaatgehaltes (mg P2O5/100 gram) van de vier categorieen nemen toe in een reeks van MVH-extensief op zand (40) en MVH op veen (41), naar MVH-intensief op zand (52), en MVH+IVH-intensief (intensief met een neventak van intensieve veehouderij) op zand (65). De nematodendichtheden per 100 gram grond van de bedrijven op veen (9400) komen dicht bij die van de extensieve locaties op zand (10000) de aantallen van beide categorieen liggen tussen die van MVH-intensief (12400) en MVH+IVH-intensief (6600) op zand in. Van de 72 te onderscheiden taxa zijn 6 in alle 18 bemonsterde bedrijven op veen gevonden. De locaties op veen komen zeer sterk overeen met de MVH-extensieve locaties op zand. Bij de verdeling in trofische groepen is een trend te zien van extensieve bedrijven op zand en bedrijven op veen naar intensieve bedrijven op zand: het aantal bacterie-eters neemt toe en het aantal planteneters neemt af. De diverse berekende ecologische- en diversiteitsindices en het aantal taxa (N) worden kleiner als de bemestingsintensiteit toeneemt. Het aandeel aan nematodensoorten uit de c-p 1 groep ('colonizers') neemt toe bij toenemende intensiteit van de veebezetting. Concluderend nemen dus het soortenaantal en andere biodiversiteitsmaten af bij toenemende veebezetting.
    Thumbnail

    Gedrag van zware metalen en nutrienten bij natuurontwikkeling in het Beerze-Reusel Stroomgebied: een probleemverkenning

    Meulen-Smidt GRB ter; Traas TP; Kros J; Bril J; Baveco H; Siepel H; Faber JH (1997-07-31)
    Deze studie onderzoekt of mobilisatie van zware metalen en nutrienten een beperkende factor kan zijn bij natuurontwikkeling in het Beerze-Reusel-gebied. Na een algemene bechrijving van de risico's van bodemverontreiniging bij natuurontwikkeling, worden de risico's voor een specifieke situatie berekend met behulp van een koppeling van hydrologische, zuur/nutrienten-, zware metaal- en bioaccumulatiemodellen. De studie blijft, gezien de onzekerheden in methodiek, expliciet beperkt tot een probleemverkenning. Voor twee bodemtypen, een veldpodzol en een enkeerdgrond, worden de risico's van twee verzuringsscenario's (onverminderde en verminderde zuurdepositie) en twee kwelscenario's in combinatie met bodemverontreiniging door cadmium en koper doorgerekend bij de omzetting van een weiland in een grasland-ecosysteem. Het blijkt dat onverminderde zure depositie in combinatie met bodemverontreiniging kan leiden tot problemen voor natuurontwikkeling. Dit gebeurt zowel via een direkt effect van verzuring op vegetatie, als via het effect van mobilisatie van cadmium en koper op verschillende soorten organismen en op bodembiologische processen. Door effecten op bodemfauna is op termijn tevens een sterke ophoping van organisch materiaal te verwachten, wat uiteindelijk kan leiden tot een lage diversiteit aan planten- en diersoorten. Koper levert in het algemeen minder problemen dan cadmium, maar door een blijvend stijgende koperconcentratie in het strooisel en daardoor in bodemfauna, kunnen lange termijn effecten ontstaan. Een scenario met verminderde zure depositie toont in het algemeen minder problemen, vooral bij de enkeerdgrond, echter doordat cadmium bij minder zure bodem langzamer uitspoelt kan dit voor een aantal dieren leiden tot verhoogde risico's over een langere periode. Een scenario met kwel tot 20 cm onder maaiveld blijkt nauwelijks effect te hebben.
    Thumbnail

    Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit: Nematodenfauna. Deel 3: Bemonstering 1995 (akkerbouwgebieden op zandgrond)

    Esbroek MLP van; Alkemade JRM; Schouten AJ (1997-02-28)
    Betreft een beschrijving van de nematodenfauna in 19 akkerbouwbedrijven welke over vijf jaar opnieuw bemonsteren zullen worden om trends op te kunnen sporen in eventuele veranderingen in de chemische of biologische samenstelling van de bodem. Hiervoor werden van de nematodenfauna de dichtheid en de soortensamenstelling vastgesteld, waaruit verschillende ecologische indices berekend werden. De nematodendichtheden bleken relatief laag en kwamen nog onder het niveau van de eerder bemonsterde meest intensieve melkveehouderij-bedrijven uit het LMB te liggen. Alleen de dichtheden in de voedselarme boslocaties liggen nog lager. De volgende genera werden in vrijwel alle akkerbouwbedrijven gevonden; Acrobeles, Aphelenchoides, Filenchus en Plectus. Verdeling van de nematoden in trofische groepen laat vooral hoge percentages aan bacterie-eters zien, die vrijwel overeen komen met die gevonden in de meest intensieve melkvee-houderijbedrijven en duiden op een relatief hoge bacteriele activiteit. Een sterke verrijking van de bodem in de vorm van mest weerspiegelt zich in de fosfaatgehaltes. Vrijwel alle indicatoren wijzen op een verstoringstrend. De meeste verstoring wordt gevonden in de akkerbouw- en de meest intensieve melkveehouderijbedrijven. Deze neemt vervolgens af via minder intensieve melkveehouderijbedrijven naar bossen. Een experiment is uitgevoerd om de meest efficiente bemonsteringsmethode vast te kunnen stellen. Hieruit bleek dat de variantie tussen de bedrijven veel hoger is dan die binnen de bedrijven, wat tot de conclusie heeft geleid dat de bemonsteringsstrategie 'zoveel mogelijk bedrijven bemonsteren' is. Zodoende is de huidige bemonsteringsmethode van analyses verrichten uit een mengmonster per bedrijf de beste in deze situatie, waarbij trends per bedrijfscategorie worden bepaald.
    Thumbnail

    Fosfaatverzadigde gronden: een overzicht. Deel 1: Technische achtergronden bij de aanpak van de fosfaatverzadigde gronden

    Fraters B; Boumans LJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1997-12-31)
    De technische achtergronden voor beleidskeuzen bij de aanpak van de fosfaatverzadigde gronden in Nederland hebben betrekking op de volgende vragen: (1) Voor welk gebied moet een wettelijke regeling van kracht worden? (2) Welke methode voor identificatie dient gebruikt te worden? (3) Welke kritische waarde (criterium) moet gebruikt worden bij het aanwijzen van gronden? (4) Welke verliesnorm moet gaan gelden voor de aangewezen gronden? Bij de beantwoording van deze vragen werd een aantal alternatieven gegeven, elk met hun voor- en nadelen. De beantwoording geschiedt vanuit het perspectief van een landelijke regeling. De beschreven opties en alternatieven kunnen ook gebruikt worden bij de gebiedsgerichte benadering, namelijk bij de selectie van gebieden en gronden binnen de relevante gebieden. Tenslotte worden enkele aanbevelingen voor onderzoek gedaan zoals de effecten op middellange en lange termijn voor de landbouw en het milieu bij de aanpak van de fosfaatverzadigde gronden. Op de korte termijn kan in ieder geval de vanuit de plantaardige productie gezien onnodig hoge fosfaattoestand van de landbouwgronden worden teruggebracht.<br>
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.