• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjects
    02 (8)
    bioaccessibility (2)food (2)intake (2)kinderen (2)View MoreAuthors
    SIR (8)
    ARO (2)Bakker MI (2)Oomen AG (2)van de Kamp E (2)View MoreYear (Issue Date)
    2004 (8)
    TypesOnderzoeksrapport (8)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-8 of 8

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 8CSV
    • 8RefMan
    • 8EndNote
    • 8BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Development and applicability of an in vitro digestion model in assessing the bioaccessibility of contaminants from food

    Versantvoort CHM; van de Kamp E; Rompelberg CJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-04-13)
    Voeding is een belangrijke bron voor humane blootstelling aan contaminanten. Dit rapport beschrijft de ontwikkeling en toepasbaarheid van een in vitro digestiemodel waarmee het effect van een voedselproduct op de biobeschikbaarheid van een stof onderzocht kan worden. Met dit model wordt gemeten welke fractie van een stof vrijkomt tijdens het digestieproces (bioaccessibility). Alleen deze fractie is beschikbaar voor opname in het lichaam en kan toxiciteit veroorzaken. Dit model zou bij kunnen dragen tot verbetering van de humane risicoschatting van contaminanten uit voeding. De toepasbaarheid van het in vitro digestiemodel werd onderzocht aan de hand van 3 voedselproducten waarin contaminanten waren aangetroffen: cadmium in sla en radijs, aflatoxine B1 in pinda en ochratoxine A in boekweit. De bioaccessibility van een contaminant kon reproduceerbaar gemeten worden, was afhankelijk van de matrix waarin het zich bevond, en kon beinvloed worden door de toegepaste experimentele condities in het digestiemodel, bijvoorbeeld simulatie van nuchtere of gevoede condities. Niet alle contaminant werd vrijgemaakt uit de voedselproducten tijdens het digestieproces. Dit impliceert dat de interne blootstelling aan contaminant dus waarschijnlijk overschat wordt. De resultaten van de kwalitatieve validatie van het in vitro digestiemodel met aflatoxine B1 en ochratoxine A in aanwezigheid van adsorberende materialen tonen aan dat het in vitro digestiemodel een waardevol hulpmiddel kan zijn om de in vivo biobeschikbaarheid van stoffen te voorspellen.
    Thumbnail

    Dioxins in Dutch vegetables

    Hoogerbrugge R; Bakker MI; Hijman WC; den Boer AC; den Hartog RS; Baumann RA (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-10-19)
    De blootstelling aan dioxinen vindt plaats via de voeding. De belangrijkste bron van deze stoffen in de voeding is dierlijk vet. Desalniettemin is de bijdrage van groenten geschat op 13 % van de totale dioxine-inname via de voeding, hoewel de onzekerheid van die waarde groot werd geacht (Freijer et al., 2001). Het doel van de huidige studie is om de dioxineconcentraties in individuele groenten en vervolgens de inname door de consumptie van groenten vast te stellen. Daartoe zijn achttien soorten groenten ingekocht bij acht Nederlandse detailhandels in twee seizoenen. De monsters zijn per seizoen gemengd en geanalyseerd op het voorkomen van polychloordibenzo-p-dioxinen en -dibenzofuranen (PCDDs/PCDFs) en de dioxine-achtige non-ortho polychloorbifenylen (no-PCBs). De zomergroenten zijn met extreme gevoeligheid geanalyseerd. De maximum niveaus (waarbij als een congeneer niet werd aangetroffen de concentratie werd aangenomen ter waarde van de detectielimiet) varieren van 3 tot 10 pg toxische equivalenten (TEQ) per kg versgewicht. De analyse van de wintergroenten was iets minder gevoelig. Hierbij zijn detectiegrenzen gehaald van ongeveer 10 pg TEQ/kg versgewicht per congeneer. De maximum niveaus (met uitzondering van boerenkool) varieren van 30 -70 pg TEQ/ kg versgewicht. Het gemiddelde niveau van de boerenkool is 100-200 pg /kg versgewicht. Met deze maximale niveaus kan een maximale gemiddelde inname via de consumptie van groente van 0,12 pg TEQ/kg lichaamsgewicht/dag worden geschat. Indien wordt aangenomen dat er een consistent patroon is voor deze verbindingen in de diverse type groenten dan is de meest waarschijnlijke gemiddelde inname ongeveer 0,014 pg TEQ/kg lichaamsgewicht/dag. Dit is minder dan 2 % van de totale gemiddelde dioxine inname.
    Thumbnail

    Application of in vitro digestion models to assess release of lead and phthalate from toy matrices and azo dyes from textile

    Oomen AG; Versantvoort CHM; Duits MR; van de Kamp E; van Twillert K (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-05-27)
    Kinderen kunnen worden blootgesteld aan stoffen afkomstig uit speelgoed als gevolg van sabbelen en eventueel inslikken van (stukjes) speelgoed. Alleen het deel van de contaminant dat is vrijgemaakt van het speelgoed in het maagdarmkanaal kan terechtkomen in de bloedbaan (interne blootstelling) en kan toxiciteit veroorzaken. In het huidige project zijn een drietal in vitro digestiemodellen ontwikkeld op basis van de fysiologie van het maagdarmkanaal van kinderen, waarmee op eenvoudige wijze kan worden geschat hoeveel van een contaminant vrijkomt als kinderen op de matrix sabbelen en/of inslikken. Door alleen dit vrijgekomen deel van de stof te gebruiken voor de blootstellingsschatting, kan de risicobeoordeling worden verfijnd en zullen minder snel risico's worden overschat. Het huidige rapport beschrijft het toepassen van de in vitro digestiemodellen aan verschillende (praktijk)voorbeelden. Ten eerste is het effect van de hoeveelheid matrix op het vrijkomen van lood uit stoepkrijt en verfschilders in maag- en darmsap bestudeerd. Tevens is het vrijkomen van ftalaat uit PVC schijfjes, en het vrijkomen van azo-kleurstoffen uit textiel in speekselsimulant bestudeerd. In alle gevallen kwam aanzienlijk minder dan 100% van de contaminant vrij. Dit betekent dat kinderen waarschijnlijk slechts aan een deel van de contaminanten in de bestudeerde matrices worden blootgesteld als ze op de matrix sabbelen of haar inslikken. De resultaten van ftalaat zijn vergeleken met data van een humane vrijwilligersstudie.
    Thumbnail

    Risk assessment of fumonisin B1 in the Netherlands

    Bakker MI; Speijers GJA; Paulsch WE; van Egmond HP (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-08-03)
    Fumonisine B1 is een mycotoxine, dat kan worden gevormd door bepaalde Fusarium schimmels. Het toxine wordt vooral in mais (-producten) aangetroffen, maar het kan ook voorkomen in tarwe (-producten). De inname van fumonisine B1 in de Nederlandse populatie is geschat door fumonisine B1 concentraties in voedingsmiddelen te combineren met voedselconsumptiegegevens. Uit de (beperkte) gegevens bleek dat tarwe de belangrijkste innamebron (73%) is van fumonisine B1. De 99e percentielwaarde (0,38 ug/kg lichaamsgewicht/dag bij een "worst case scenario") is veel lager dan de toelaatbare inname (2 ug/kg lichaamsgewicht/dag). Daarom vormt de huidige inname van fumonisine B1 in Nederland geen merkbaar gezondheidsrisico.
    Thumbnail

    Methode voor schatting van de prevalentie van inadequate innemingen van micronutrienten - Toepassing: Foliumzuur

    Waijers PMCM; Slob W; Ocke MC; Feskens EJM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-07-08)
    In Nederland worden periodiek voedselconsumptiepeilingen uitgevoerd om inzicht te krijgen in de voedselconsumptie en de voedingstoffenvoorzieningen van de Nederlandse bevolking. Van een algehele kwantitatieve beoordeling van de inneming van de afzonderlijke voedingsstoffen is echter geen sprake. Daarom wordt in dit rapport een beoordelingskader voorgesteld voor het toetsen van de inneming micronutrienten aan de voedingsnorm. De vitamine foliumzuur is gekozen als voorbeeldstof. De eerste stap in het beoordelingsproces is het schatten van de behoefteverdeling van de micronutrienten in de (sub)populatie. Vervolgens dient de verdeling van de gebruikelijke inneming van de micronutrienten te worden geschat uit de waargenomen inname. Hierbij wordt de binnenpersoonsvariatie uit de ruwe data verwijderd. Twee methoden om dit te doen worden met elkaar vergeleken; het 'STatistical Exposure Model' (STEM) van Slob en de 'semiparametric transformation approach' ontwikkeld door Nusser en medewerkers (de Nussermethode). Beide methoden doen verschillende aannames en hebben voor- en nadelen. Tenslotte kan de verdeling van de gebruikelijke inneming worden gecombineerd met de verdeling van de behoefte om de prevalentie (mate van voorkomen), van inadequate innemingen in de populatie te schatten. Hiervoor bestaan twee benaderingen, de grenswaardebenadering en de waarschijnlijkheidsbenadering. Wij achten de waarschijnlijkheidsbenadering de beste methode, omdat schending van de aannames van de grenswaardebenadering al snel leidt tot grote onnauwkeurigheden in de prevalentieschatting. Voor de beoordeling van de voedingstoffenvoorzieningen van kinderen zou het wellicht beter zijn de behoefte uit te drukken als functie van de leeftijd. Dit dient nader onderzocht te worden.Een schatting van de foliumzuurinneming met behulp van voedselconsumptiegegevens afkomstig uit de VCP-3 laat zien dat voor 40 tot 68 procent van de volwassenen de foliumzuurinneming inadequaat is. Met de voorgestelde methode kan de situatie ook voor andere micronutrienten nauwkeurig in beeld worden gebracht.
    Thumbnail

    The occurrence of Carcinogenic, Mutagenic and Reprotoxic (CMR) substances in consumer preparations

    Muller JJA; Bos PMJ (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-05-04)
    Bescherming van de algemene bevolking tegen de gezondheidsnadelige effecten van Carcinogene, Mutagene en reproductietoxische stoffen wordt voor een belangrijk deel gerealiseerd door een verbod op de verkoop van producten die categorie 1 en 2 CMR-stoffen (Annex I of 67/548/EEC) boven de toegestane limiet bevatten. Het is derhalve belangrijk na te gaan in hoeverre deze stoffen voorkomen in consumenten preparaten en inzicht te verkrijgen in potentiele CMR-stoffen die niet voorkomen op Annex 1. Met behulp van elektronisch toegankelijke databases werd gezocht naar potentiele CMR-stoffen. Dit leverde een additionele lijst van 514 potentiele CMR-stoffen op die niet voorkomen op Annex 1. Het voorkomen van geclassificeerde en potentiele CMR-stoffen in consumentenpreparaten werd geverifieerd aan de hand van het Noord-Europese SPIN databestand. In totaal bleken 146 CMR-stoffen voorkomend op Annex I en 24 potentiele CMR-stoffen voor te komen in consumentenpreparaten. Het kan niet worden uitgesloten dat deze stoffen ook in Nederland kunnen voorkomen in consumenten-preparaten. Aangezien kwantitatieve gegevens over de gehalten van deze stoffen in de betreffende preparaten niet vrij toegankelijk zijn, is een kwantitatieve schatting van de blootstelling niet mogelijk.
    Thumbnail

    Acute Reference Dose en acute innameberekeningen: Nationale en internationale ontwikkelingen.

    Raaij MTM van; Ossendorp BC (2004-11-15)
    In het project 'Acute toxiciteit en risicoschatting', was een van de doelstelling om actief te participeren in activiteiten die leiden tot internationale harmonisatie van het Acute Reference Dose (ARfD) concept. Op het internationale vlak wordt er goede guidance ontwikkeld binnen de 'Joint Meeting of Pesticides Residues' van de WHO en de FAO waarin RIVM/SIR participeert. Een definitief EU richtlijndocument is nog niet beschikbaar maar het is te verwachten dat de EU de JMPR benadering zal volgen. Met betrekking tot de acute innameberekeningen is de introductie van probabilistische blootstellingsberekeningen een belangrijk aandachtspunt. Internationale harmonisatie zoals ondersteund door VWS lijkt nu goed ontwikkeld te worden voor pesticiden hoewel de volgende aspecten die in dit rapport worden bediscussieerd een nadere (beleidsmatige) aandacht verdienen: 1) gebruik van de ARfD bij toelatingsprocedures en handhaving, 2) gebruik van de ARfD in andere stoffenkaders (bijvoorbeeld drinkwater richtlijnen), 3) procedure om voorlopige nationale ARfD waarden vast te stellen voor pesticiden waarvoor nog geen EU waarde beschikbaar is (bijvoorbeeld in geval van handhaving), 4) mengmonsters bij de handhaving (bijvoorbeeld virtuele cumulatieve blootstelling aan verschillende pesticiden) en 5) (inter)nationale harmonisatie van probabilistische blootstellingberekeningen.
    Thumbnail

    Relevancy of human exposure via house dust to the contaminants lead and asbestos

    Oomen AG; Lijzen JPA (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004-10-25)
    In het rapport wordt bestudeerd of huisstof substantieel kan bijdragen aan de blootstelling van de mens aan contaminanten, met name voor de contaminanten lood en asbest. Huisstof bestaat voor 30-70% uit bodemmateriaal, wat betekent dat verontreinigde bodem kan leiden tot verontreinigd huisstof. Er is geconcludeerd dat blootstelling aan lood via huisstof zou moeten worden meegenomen in risicobeoordeling van bodemverontreiniging. De studies waarin de inname van bodem door kinderen worden geschat gebruiken merkstoffen in bodem die zowel in bodem buiten als in bodem in huisstof zitten. Het is daarom redelijk om deze hoeveelheid bodem te gebruiken om zowel blootstelling aan lood via bodem buiten en huisstof te omvatten. Echter, een correctiefactor van 2 wordt aanbevolen om voor verrijking van lood in huisstof te verdisconteren. Deze factor verdisconteert tevens voor andere loodbronnen dan lood afkomstig van gecontamineerde bodem. Een significante bijdrage van asbest in bodem aan asbest in huisstof kan gebeuren bij concentraties hoger dan 100 mg/kg. Daarom wordt aanbevolen de asbestconcentraties in huisstof te bepalen in huizen waarbij de bodem is verontreinigd met asbest boven de 1000 mg/kg voor hechtgebonden asbest, en boven de 100 mg/kg voor niet-hechtgebonden asbest. Deze aanbevelingen zijn in overeenstemming met een concept beoordelingsprotocol voor locatie-specifieke risicobeoordeling van asbest in bodem. Enkele aanmerkingen op dit protocol zijn beschreven. Voor verdere aanbevelingen m.b.t. asbest in huisstof wordt verwezen naar dit protocol.
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.