• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjects
    02 (13)
    surveillance (4)epidemiologie (3)prevention (3)soa (3)View MoreAuthors
    CIE (13)
    Geubbels ELPE (3)Laar MJW van de (3)LIS (3)Mintjes-de Groot AJ (3)View MoreYear (Issue Date)
    2000 (13)
    TypesOnderzoeksrapport (13)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-10 of 13

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 13CSV
    • 13RefMan
    • 13EndNote
    • 13BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in Nederland: meting Amsterdam 1998

    Beuker RJ; Berns MPH; Rozendaal CM van; Snijders BM; Ameijden EJC van; Houweling H; Laar MJW van de (GG&GD Amsterdam, 2000-01-27)
    Tussen 2 juni en 18 augustus 1998 werd bij 202 IDs uit Amsterdam een speekselmonster en een vragenlijst naar risicogedrag afgenomen. De IDs werden geworven via straatwerving (76%) en via een laagdrempelige instellingen voor druggebruikers (24%). Van de 197 IDs waren 51 deelnemers HIV-positief (prevalentie 25,9%; 95% betrouwbaarheidsinterval [BI] 19.9 - 32.6%). Van de 197 IDs had 12% in de laatste zes maanden een gebruikte spuit of naald van een ander geleend. Van hen was 4% HIV-positief. Elf procent had een spuit of naald uitgeleend (1996: 8,5%, niet significant). Spuitattributen (gebruikt watje, lepel, filter of spoelwater) werden door 28% gedeeld. Zevenenvijftig procent van de IDs had in de laatste zes maanden een vaste seksuele partner gehad. Bij 31% hiervan was dat geen druggebruiker, bij 13% een niet-injecterende druggebruiker. In beide groepen was 1 ID HIV-positief. Met de vaste seksuele partner werd in 85% van de contacten niet altijd een condoom gebruikt (1996: 76%). Met losse partners en klanten worden condooms vaker gebruikt (niet altijd condoom gebruikt: losse partners 42%, klanten 29%). De prevalentie van HIV onder IDs in Amsterdam is 26% en vergelijkbaar met de meting van 1996. Het lenen van gebruikte spuiten/naalden is in vergelijking met de vorige meting niet significant gedaald. Het condoomgebruik in vaste, losse en commerciele seksuele contacten is laag en niet veranderd sinds de laatste meting. Er zijn aanwijzingen voor een beperkte maar continue HIV-transmissie in deze groep.
    Thumbnail

    PREZIES: PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance. Deelcomponent postoperatieve wondinfecties III, 1997-1999

    Geubbels ELPE; Mintjes-de Groot AJ; Wille JC; de Boer AS (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-10-02)
    In de periode van januari 1995 - december 1999 hebben 65 ziekenhuizen gegevens geregistreerd over 72.720 operaties waarbij 2.493 postoperatieve wondinfecties ontstonden. Voor 14 operatiegroepen en 88 ingrepen is de nncidentie van wondinfecties bepaald. De infectiepercentages voor afzonderlijke ingrepen liepen uiteen van 0% voor diverse operaties tot 14,4% voor dunne darmresecties. Bij 1.376 van de 2.493 infecties (55%) zijn in totaal 2.025 micro-organismen gerapporteerd. Bij infecties na een schone ingreep werden Staphylococcus species het meest geisoleerd. Bij overige infecties was dit Escherichia coli, gevolgd door Enterococcus species en Staphylococcus aureus.<br>
    Thumbnail

    Paediatric surveillance of pertussis in 1998

    de Melker HE; Neppelenbroek SN; Schellekens JFP; Suijkerbuijk AWM; Conyn-van Spaendonck MAE (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-06-16)
    Doel: Inzicht verkrijgen in de ernst van kinkhoest onder kinderen opgenomen in het ziekenhuis wegens kinkhoest. Methoden: In 1998 werd met behulp van pediatrische surveillance gegevens verzameld van ziekenhuisopnamen. Resultaten: Van de 115 ziekenhuisopnamen was 55% jonger dan 3 maanden en ongevaccineerd; 12% was 3-5 maanden oud waarvan 50% onvolledig gevaccineerd; 33% was 6 maanden en ouder waarvan 61% gevaccineerd. Bij 46% werd de diagnose bevestigd door positieve kweek of PCR; bij 44% door positieve serologie. Drie ongevaccineerde kinderen jonger dan 3 maanden overleden. Cyanose, apneu, zuurstoftoediening, kunstmatige beademing en bradycardie werd vaker gerapporteerd voor ongevaccineerde patienten en de opnameduur was langer (10 versus 4,5 dagen) dan voor gevaccineerde patienten. Hoewel complicaties niet frequent werden gemeld voor gevaccineerden was de enige patient met encephalopathie gevaccineerd. Ook had 17% van de gevaccineerde patienten longontsteking. Conclusie: Het lagere aantal meldingen in 1998 lijkt de lagere kinkhoest incidentie in 1998 t.o.v. 1997 te reflecteren die ook in de routine surveillance van aangiften en positieve serologie werd waargenomen. Evenals in 1997 was kinkhoest het meest ernstig en kwamen complicaties vaker voor bij ongevaccineerde zuigelingen jonger dan 3 maanden. Echter, typische en ernstige kinkhoestklachten kwamen ook onder gevaccineerden voor. Pediatrische surveillance wordt gebruikt om trends uit routine surveillance te verifieren; interpretatie van routine surveillance wordt bemoeilijkt door de nieuwe aangifte-wet en decentralisatie van serologie.<br>
    Thumbnail

    Risicofactoren En GezondheidsEvaluatie Nederlandse Bevolking, een Onderzoek Op GGD&apos;en; Jaarverslag 1998

    Viet AL; van Gils HWV; de Melker H; Elvers LH; Seidell JC; van den Berg J; van Veldhuizen H (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-12-14)
    Het Regenboog-project is een samenwerkingsverband tussen het RIVM, CBS en GGD Nederland en alle GGD'en. Het doel van het Regenboogproject is een beeld te krijgen van de gezondheidssituatie van de Nederlandse bevolking op het gebied van chronische en infectieziekten door het bestaande onderzoek beter op elkaar af te stemmen en door de sterke punten van elk van de deelnemende organisaties beter te benutten. Een aselecte steekproef wordt getrokken door het CBS. Bij deze personen wordt thuis de gezondheidsenquete afgenomen. Vervolgens wordt gevraagd om deel te nemen aan een aanvullend lichamelijk onderzoek op de GGD. Hierop reageert 55,5% positief. Het onderzoek op de GGD bestaat uit het invullen van een vragenlijst over infectieziekten, meting van bloeddruk, lengte, gewicht en middel-heupomtrek. Tot slot wordt er een gewrichtsfunctietest en 4 buisjes bloed afgenomen. Van de geinterviewde personen komt uiteindelijk 30,5 % op de GGD voor het lichamelijk onderzoek. De onderzochte personen op de GGD vormen een bruikbare afspiegeling van de Nederlandse bevolking.<br>
    Thumbnail

    Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in Nederland: meting Eindhoven/Helmond/&apos;s Hertogenbosch 1999

    Berns MPH; Snijders BM; Rozendaal CM; Hoek AFM; Laar MJW van de (GGD Eindhoven, 2000-06-29)
    Tussen 3 maart en 15 april 1999 werden bij 132 IDs (Infecterende Druggebruikers) uit Eindhoven, Helmond en 's Hertogenbosch een speekselmonster en een vragenlijst naar risicogedrag afgenomen. De deelnemers werden geworven via de methadonverstrekking in de drie steden. Van de 130 IDs waren zes deelnemers HIV-positief (prevalentie 4,6%; 95% betrouwbaarheidsinterval 1,7 - 9,7). Van de 85 actuele spuiters had 17% in de laatste zes maanden een gebruikte spuit of naald van een ander geleend, vergelijkbaar met metingen in andere steden. Vierentwintig procent had een spuit of naald uitgeleend, relatief veel vergeleken met andere metingen. Spuitattributen (gebruikt watje, lepel, filter of spoelwater) werden door 47% gedeeld. 37% van de IDs had in de laatste zes maanden een vaste seksuele partner gehad. Bij 19% van deze IDs was dat geen druggebruiker, bij 17% een niet-injecterende druggebruiker. Met de vaste seksuele partner werd in 88% van de contacten niet altijd een condoom gebruikt. Met losse partners en met klanten werden vaker condooms gebruikt (niet altijd condooms gebruikt: 61%, resp. 17%). De prevalentie van HIV onder IDs in Eindhoven, Helmond en 's Hertogenbosch is 5%. Het lenen van gebruikte spuiten/naalden is vergelijkbaar met de metingen in de andere steden, het uitlenen is meer dan in andere steden.Het condoomgebruik in vaste seksuele contacten is laag en vergelijkbaar met dat in de metingen in de andere steden. Door de lage HIV-prevalentie wordt het risico op verspreiding van HIV naar niet-IDs of de rest van de algemene bevolking laag ingeschat.
    Thumbnail

    Onderzoek naar de bron van een epidemie van legionellose na de Westfriese Flora in Bovenkarspel

    den Boer JW; Yzerman E; Schellekens J; Bruin JP; van Leeuwen W; Mooijman K; Veenendaal H; Bergmans AMC; van der Zee AN; van Ketel RJ; et al. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-06-20)
    In maart 1999 kwam uit de resultaten van een orienterend patient-controle onderzoek naar voren dat de bron van een omvangrijke Legionella epidemie zich op of rond de Westfriese Flora (WF) te Bovenkarspel (Noord-Holland) moest bevinden. De WF is een jaarlijkse tentoonstelling van bloemen en agrarische en consumentenproducten, die in 1999 werd gehouden van 19 tot en met 28 februari. Na inspectie van het terrein en inventarisatie van de exposanten werd een lijst opgesteld van potentiele bronnen. Het waterleidingsysteem en alle watergebruikende installaties die nog voorhanden waren, werden bemonsterd. Aan de hand van interviews met exposanten, werd een risico-inschatting voor elke potentiele bron gemaakt. In totaal waren zestien producten potentieel risicovol: twee whirlpools, twee bubbelmatten (geperforeerde rubber matten, bedoeld om op de bodem van een met water gevuld bad te leggen, waardoorheen met hoge snelheid lucht kan worden geblazen), elf fonteinen en een vernevelaar. Uit drie apparaten, twee whirlpools en een vernevelaar, werd Legionella pneumophila geisoleerd. Gebruikmakend van serotypering en moleculair-biologische technieken (PFGE, ERIC/REP en AFLP), werden drie verschillende genotypen onderscheiden: B-1, B-2 en B3 (B van Bovenkarspel). Om deze isolaten met patienten-isolaten te kunnen vergelijken werkten alle microbiologische laboratoria van Nederland mee met het verzamelen van patienten-isolaten gerelateerd aan de epidemie. Van in totaal 29 verzamelde isolaten waren 28 genetisch identiek aan B-1, het andere was genetisch identiek aan B-2. Gebruikmakend van risico-inschatting gebaseerd op gemeld gebruik en gebruikmakend van een microbiologische inschatting van de mate van besmetting van de drie kweek-positieve producten, droeg de whirlpool in hal 3 van het WF-terrein zeer waarschijnlijk het meeste bij aan verspreiding van L. pneumophila. Het is niet uit te sluiten dat de whirlpool in hal 4 een bijdrage heeft geleverd aan de verspreiding, terwijl een bijdrage van de vernevelaar onwaarschijnlijk is. Ook een bijdrage aan de verspreiding door de fonteinen en de bubbelmatten is onwaarschijnlijk. Hoewel Legionella spp niet werden geisoleerd uit het waterleidingsysteem, is het waarschijnlijk dat de Legionella bacterien de drie producten binnenkwamen vanuit dit systeem. Deze resultaten worden bevestigd door de uitkomsten van een patient-controle en een cohort onderzoek, uitgevoerd om de exacte locatie van blootstelling aan Legionella spp op het WF-terrein vast te stellen, die aangeven dat de whirlpool in hal 3 de meest waarschijnlijke bron van infectie is.<br>
    Thumbnail

    Kosten-effectiviteit van algemene vaccinatie tegen hepatitis B - (interimrapportage)

    de Wit GA; Kretzschmar MEE; Smits LJM; Struijs JN; Postma MJ; van de Laar MJW; Jager JC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-05-24)
    In Nederland wordt momenteel overwogen om alle pasgeborenen tegen hepatitis B in te enten. Het RIVM heeft een onderzoek verricht waarin de kosten en effecten van vaccinatie van pasgeborenen vergeleken wordt met het huidige beleid. Dit is gericht op het vaccineren van risicogroepen, zoals homoseksuele mannen en medewerkers in de gezondheidszorg, en op het screenen van zwangeren. Een van de belangrijkste conclusies van het onderzoek is dat het aantal dragers van het virus in Nederland vooral door immigratie van dragers uit het buitenland bepaald wordt. Na invoering van algemene vaccinatie zal het aantal dragers van het virus in Nederland voorlopig niet erg sterk afnemen. De kosten per gewonnen levensjaar van algemene vaccinatie zijn relatief hoog in vergelijking met andere preventieve gezondheidszorgvoorzieningen. Als de kosten van het vaccin in de toekomst echter gaan dalen zal de kosten-effectiviteit van algemene vaccinatie gunstiger worden.<br>
    Thumbnail

    PREZIES: PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance. Deelcomponent infecties op de Intensive Care, 1997-1999

    Beaumont MTA; Geubbels ELPE; Mintjes-de Groot AJ; Wille JC; de Boer AS (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2000-10-23)
    Doel: Het in netwerkverband uitvoeren van gestandaardiseerde surveillance van ziekenhuisinfecties ontstaan op de Intensive Care afdeling (IC) en het genereren van referentiegegevens voor individuele ziekenhuizen en overheid. Opzet: Prospectief incidentie onderzoek bij IC's voor volwassenen in Nederland. Methode: Surveillance van ziekenhuisinfecties werd gestandaardiseerd met behulp van een protocol, uniforme software en workshops met vertegenwoordigers van deelnemende ziekenhuizen. Surveillance werd uitgevoerd bij patienten die 48 uur of langer op de IC waren opgenomen. Patienten werden gevolgd tot ontslag van de IC. Resultaten: Gestandaardiseerde surveillance van ziekenhuisinfecties ontstaan op de IC, leverde bruikbare gegevens op van 16 ziekenhuizen over 2795 patienten met 27922 verpleegdagen over de periode juli 1997-december 1999. De mediane opnameduur was zes dagen. De mediane APACHE II-score was 17 en de mediane leeftijd 67 jaar. Meer dan de helft van de patienten was opgenomen voor de specialismen chirurgie en interne geneeskunde. Bij 749 patienten (27% van de patienten) ontstonden in totaal 1177 infecties op de IC (42 infecties per 1000 verpleegdagen) waarvan 501 pneumonieen, 238 gevallen van sepsis (waarvan 72 een lijnsepsis), 247 urineweginfecties en 191 overige infecties. Nosocomiale pneumonieen werden gezien bij 17% van de patienten (18 pneumonieen per 1000 verpleegdagen), lijnsepsis bij 2% van de patienten (drie gevallen van lijnsepsis per 1000 verpleegdagen) en urineweginfecties bij 8% van de patienten (negen urineweginfecties per 1000 verpleegdagen). De infectiepercentages voor de specialismen waarvoor de patienten waren opgenomen verschilden niet statistisch significant van elkaar. Van alle opgenomen patienten werd 62% gedurende enige tijd beademd, had 64% een centrale lijn en 89% een urinewegkatheter. Per 1000 verpleegdagen werden gedurende 608 dagen patienten beademd en was gedurende 864 dagen een urinewegkatheter in situ. Per 1000 verpleegdagen werden 681 centrale lijndagen geregistreerd. Het aantal ventilatie-gerelateerde pneumonien was 27 per 1000 ventilatiedagen, het aantal katheter-geassocieerde urineweginfecties tien per 1000 katheterdagen en het aantal gevallen van lijnsepsis was vier per 1000 centrale lijndagen. Selectieve darmdecontaminatie werd bij 12% van de patienten toegepast en systemische antibiotica bij 68% (130 dagen selectieve darmdecontaminatie en 526 dagen systemisch antibiotica gebruik per 1000 verpleegdagen). De meest frequent geisoleerde micro-organismen waren Pseudomonas aeruginosa bij pneumonieen, Staphylococcus epidermidis bij lijnsepsis en Escherichia coli bij urineweginfecties. ziekenhuisinfecties op de IC in netwerkverband, zijn gegevens verkregen die inzicht geven in het optreden van ziekenhuisinfecties en risicofactoren bij patienten op de Intensive Care. Deelnemende ziekenhuizen kunnen deze gegevens als referentiegegevens gebruiken. Omdat validatie enigszins beperkt is gebleven en de gegevens tot nu toe gebaseerd zijn op een relatief beperkt aantal IC's, moeten deze cijfers echter vooral als richtinggevend worden beschouwd en niet als een landelijk geldende norm.<br>
    Thumbnail

    Registratie van SOA en HIV consulten bij GGD&apos;s en SOA-poliklinieken: Tabellen 1997 en 1998

    Laar M van de; Rijlaarsdam J; Coenen T (2000-03-17)
    In dit rapport staan de tabellen behorend bij het jaarverslag 1997 en 1998 (rapnr. 441500008).
    Thumbnail

    Registratie van SOA en HIV consulten bij GGD&apos;s en SOA-poliklinieken: Jaarverslag 1997 en 1998

    Laar M van de; Rijlaarsdam J; Coenen T (2000-03-17)
    Bij GGD's wordt door sociaal-verpleegkundigen een registraite bijgehouden van de bezoekers ten behoeve van een SOA-hulpvraag of HIV-testverzoek. In 1997 registreerden 50 GGD's 9.888 consulten (daling van 13% t.o.v. 1996). In 1998 registreerden 46 GGD's 10.123 consulten (stijging van 2% t.o.v. 1997). Van deze consulten was de helft t.b.v. een SOA onderzoek, de andere helft t.b.v. een HIV test of voor beide. Ruim driekwart van de bezoekers is oorspronkelijk afkomstig uit Nederland. In 1997 had driekwart van de mannelijke bezoekers hetroseksueel en 11% homoseksueel contact gehad, 11% was prostitiuant. In 1998 had 14% homoseksueel cotnact gehad. Van de vrouwen werkte zowel in 1997 als in 1998 20% als prostituee. De meeste consulten voor SOA vinden plaats vanwege klachten, eigen risicogedrag en aanvang van een nieuwe relatie. De meeste bezoekers zijn tussen de 20 en 34 jaar. Het aantal gediagnosticeerde SOA daalde in 1997 met 25% tot 2213. In 1998 werden 2844 SOA gediagnosticeerd (stijging van 29% t.o.v. 1997). Opallend is dat de groep waarbij een SOA is vastgesteld minder vaak uit Nederland afkomstig is, vaker homoseksuele contacten heeft, vaker prostituant was en vaker in de prostitutie werkzaam was dan de groep bezoekers waarbij geen SOA is vastgesteld. De meest voorkomende SOA bij zowel mannen als vrouwen is chlamydia; bij mannen gevolgd door genitale wratten en gonorroe en bij vrouwen gevolgd door candidiasis, bacteriele vaginose en genitale wratten. In 1997 was bij 4667 consulten sprak van een HIV-testverzoek (precounseling) waarbij 0,7% positief bleek te zijn, in 1998 was 0,8% van de 4667 HIV-testen positief.
    • 1
    • 2
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.