• Login
    Search 
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    •   Home
    • RIVM official reports
    • Search
    JavaScript is disabled for your browser. Some features of this site may not work without it.

    Browse

    All of WARPCommunitiesTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartmentThis CommunityTitleAuthorsIssue DateSubmit DateSubjectsPublisherDepartment

    My Account

    LoginRegister

    Filter by Category

    Subjects
    02 (9)
    surveillance (3)polio eradicatie (2)ziekenhuisinfecties (2)acute flaccid paralysis (afp) (1)View MoreAuthors
    CIE (9)
    Geubbels ELPE (5)Conyn-van Spaendonck MAE (4)Berg JMJ van den (2)Boer AS de (2)View MoreYear (Issue Date)
    1998 (9)
    TypesOnderzoeksrapport (9)

    Statistics

    Display statistics
     

    Search

    Show Advanced FiltersHide Advanced Filters

    Filters

    Now showing items 1-9 of 9

    • List view
    • Grid view
    • Sort Options:
    • Relevance
    • Title Asc
    • Title Desc
    • Issue Date Asc
    • Issue Date Desc
    • Results Per Page:
    • 5
    • 10
    • 20
    • 40
    • 60
    • 80
    • 100

    • 9CSV
    • 9RefMan
    • 9EndNote
    • 9BibTex
    • Selective Export
    • Select All
    • Help
    Thumbnail

    Paediatric surveillance of Acute Flaccid Paralysis in the Netherlands in 1995 and 1996

    Conyn-van Spaendonck MAE; Geubbels ELPE; Suijkerbuijk AWM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1998-01-31)
    In Nederland wordt de surveillance van acute slappe verlamming (AFP acute flaccid paralysis) sinds oktober 1992 uitgevoerd via het Nederlands Signalerings-Centrum Kindergeneeskunde. Het betreft een vorm van actieve surveillance waarbij klinisch werkzame kinderartsen maandelijks een aantal zeldzame aandoeningen anoniem rapporteren. Na melding worden door de betreffende onderzoekers met behulp van een vragenlijst additionele gegevens over klinische presentatie, diagnostische bevindingen vaccinatiestatus nagevraagd. In 1995 werden 11 gevallen die aan de casus-definitie voldeden gerapporteerd, in 1996 15. Dit resulteert in een AFP-rate van 0,39 per 100.000 in 1995 en 0,53 per 100.000 in 1996. Er werden geen gevallen van AFP ten gevolge van een polio-infectie gesignaleerd. Bij ongeveer 50% van de gerapporteerde AFP-patienten werd de diagnose Guillain-Barre Syndroom gesteld. Tot op heden voldoet de AFP-surveillance in Nederland niet aan de criteria van WHO voor certificering als polio-vrij in het kader van het polio-eradicatie-initiatief. Een geobserveerde AFP-rate van 1 per 100.000 wordt daarbij gehanteerd als criterium voor voldoende sensitiviteit van het systeem. Behalve de tijdigheid van de meldingen baart het lage aantal adequate faeceskweken zorgen (58% een faecesmonster waarvan 51% binnen 14 dagen na de eerste ziektedag; 11% twee faecesmonsters). Aanbevelingen voor optimalisatie: telefonische rapportage (snellere melding en advisering over adequate diagnostiek); de kinderartsen via NSCK-nieuwsbrieven, presentaties en publicaties beter informeren en stimuleren; uitbreiding naar neurologen.<br>
    Thumbnail

    Inventarisatie van surveillance na ontslag in het PREZIES-project

    de Haas R; Mintjes-de Groot AJ; Geubbels ELPE; van den Berg JMJ; de Boer AS (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1998-04-30)
    Doel was om na een inventarisatie van methoden voor Surveillance Na Ontslag (SNO) in de aan het PREZIES-project deelnemende ziekenhuizen en in het buitenland te komen tot een aanbeveling voor een gestandaardiseerde methode van SNO. Methodes waren telefonische interviews over de uitvoering van SNO in de deelnemende ziekenhuizen en literatuurstudie naar methoden van SNO in het buitenland. Twintig ziekenhuizen namen deel aan de inventarisatie (respons 95%), waarbij de validiteit, efficientie en haalbaarheid van de methode werden beoordeeld. De preferente methode van SNO lijkt een actief surveillancesysteem in de poliklinische setting waarbij de controlerend specialist schriftelijk vastlegt of de patient wel of geen POWI heeft. Een goed alternatief is onderzoek van de dossiers van polikliniekpatienten. Poliklinische controle rond 30 dagen na de operatie heeft de voorkeur. POWI die ontstaan binnen 30 dagen na de operatie worden gerelateerd aan de operatie, behalve bij operaties met implantaten. Dan is die periode een jaar.<br>
    Thumbnail

    The effects of vaccination, the incidence of the target diseases

    van den Hof S; Conyn-van Spaendonck MAE; de Melker HE; Geubbels ELPE; Suijkerbuijk AWM; Talsma E; Plantinga AD; Rumke HC (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1998-07-09)
    Door verbetering van sociaal-economische omstandigheden en de daarmee samenhangende hygiene, en de invoering van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), komen de doelziekten uit het RVP tegenwoordig weinig meer voor. Inzicht in het voorkomen van de ziekten blijft nodig om zo tijdig mogelijke secundaire effecten van het vaccinatieprogramma te herkennen. De vaccinatiegraad is erg hoog in Nederland maar er zijn grote geografische verschillen binnen het land. Vooral in gemeenten, waar groepen die vaccinatie om religieuze redenen afwijzen, zijn geclusterd, is de vaccinatiegraad laag. De groepsimmuniteit kan worden doorbroken in sociaal en geografisch geclusterde niet-gevaccineerde groepen. Op basis van de resulaten van het voorkomen van de doelziekten uit het RVP geven wij aanbevelingen voor de surveillance van de doelziekten uit het RVP en invasieve meningo- en pneumokokken infecties in de toekomst. Naast voortzetting van de surveillance zoals deze er op dit moment is, wordt aanbevolen additioneel onderzoek te doen bij outbreaks en epidemieen om zodoende meer inzicht te krijgen in de circulatie van de ziekteverwekkers.<br>
    Thumbnail

    Polio eradication in the Netherlands: a proposal for surveillance

    van Loon AM; Rumke HC; Conyn-van Spaendonck MAE (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1998-02-28)
    Voor de certificatie als polio-vrij in het kader van het wereld polio eradicatie programma is een actiever en uitgebreider surveillancesysteem vereist De 'Global Commission for the Certification of the Eradication of Poliomyelitis' en de Europese Commissie hebben de principes, criteria en het proces van certificatie, met name met betrekking tot surveillance, vastgesteld. Het gebruik van zogenaamde 'performance indicators' maken hiervan deel uit. Poliosurveillance in Nederland zou de volgende elementen moeten omvatten: 1) Klinische surveillance bestaande uit verplichte aangifte van verdachte patienten en uit melding van patienten met acute slappe verlamming geboren in 1957 of daarna. Een commissie van experts moet worden ingesteld die de uiteindelijke classificatie van de geregistreerde gevallen uitvoert. 2) Virologische surveillance bestaande uit a) diagnostisch onderzoek van van polio verdachte patienten en AFP patienten, b) analyse van een selectie van enterovirusstammen die in Nederlandse virologische laboratoria worden geisoleerd en c) 'environmental' surveillance. 3) Serosurveillance om het niveau van bescherming voor poliovirus-infecties te bepalen in de algemene bevolking en in specifieke risicogroepen. 4) Verzameling van informatie over de vaccinatiegraad. Met de voorgestelde surveillance zullen de volgende drie doelstellingen worden gerealiseerd: detectie van eventuele (wild) polioviruscirculatie, bepaling van de herkomst van het circulerende (wild) poliovirus en documentatie van de afwezigheid van wild poliovirus in Nederland.<br>
    Thumbnail

    Postoperatieve wondinfecties: validatie van de landelijke surveillance

    Haas R de; Boer AS de; Mintjes-de Groot AJ; Geubbels ELPE; Voss A; Berg JMJ van den (Centraal Begeleidingsorgaan voor de intercollegiale toetsing (CBO), 1998-01-31)
    Een procesvalidatie werd uitgevoerd van de surveillance van postoperatieve wondinfecties (POWI) binnen het PREZIES-project door middel van: vragenlijsten over gegevensstromen en wijze van identificatie van POWI; een prevalentiestudie op basis van statussen in zes ziekenhuizen waarbij de surveillance resultaten vergeleken werden met bevindingen van een validatieteam. Tweeendertig ziekenhuizen namen deel aan de procesvalidatie. Het bleek dat de gegevensstromen binnen een ziekenhuis over het algemeen schriftelijk vastliggen. Een POWI wordt in het kader van het PREZIES-project in 53% door de hygienist vastgesteld, in 32% door de behandelend arts en in 13% door hen samen. Zes ziekenhuizen werden bezocht. De positief voorspellende waarde van de ziekenhuissurveillance ten opzichte van het validatieteam bleek 0,84, de sensitiviteit en de specificiteit 100% respectievelijk 99,4% en de overeenstemming (kappa) tussen de ziekenhuissurveillance en het validatieteam 0,88. De surveillance in de bezochte ziekenhuizen wordt op een volledige en juiste wijze uitgevoerd.
    Thumbnail

    Interim-rapportage van onderzoek naar gastro-enteritis in huisartsenpeilstations (NIVEL) 1996-1999. Resultaten van het eerste jaar

    de Wit MAS; Kortbeek LM; van Leeuwen WJ; Koopmans MPG; Vinje J; Bartelds AIM; Conyn-van Spaendonck MAE (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 1998-01-31)
    In 1996 is een onderzoek gestart naar gastro-enteritis in huisartsenpraktijken. Het onderzoek zal doorgaan tot in 1999. In dit rapport zijn de resultaten van het eerste jaar beschreven. Bij 33 van de 43 peilstations werd een patient-controleonderzoek uitgevoerd. De incidentie van gastro-enteritis, gecorrigeerd voor onvolledigheid van meldingen, was deze 79 per 10.000 personen per jaar. De gecorrigeerde incidentie is vergelijkbaar met de incidentie gemeten in huisartsenpeilstationonderzoek in 1992-1993 van 90 per 10.000 personen per jaar. Het percentage van de patienten waarbij Salmonella kon worden aangetoond (3,5%) was iets lager dan in 1992-1993 (4,4%); het percentage van de patienten waarbij Campylobacter werd gevonden (9,2%) was significant lager dan in 1992-1993 (14,6%). In totaal kon bij 39% van de patienten en bij 22% van de controles een pathogeen worden aangetoond. Dit is een winst van 23% bij patienten ten opzichte van de resultaten bij testen op het standaard diagnostisch pakket. Indien personen die antibiotica hadden gebruikt in de week voor monstername, personen die al meer dan een week klachten hadden en personen van wie het monster langer dan 2 dagen onderweg was geweest, werden uitgesloten was het percentage van de patienten waarbij een pathogeen werd aangetoond 49%. De bevinding dat ook bij 22% van de personen zonder gastro-enteritis een pathogeen werd gevonden, geeft aan dat het aantonen van een pathogeen niet op een causale relatie met gastro-enteritis hoeft te duiden en onderstreept het belang om in dergelijk onderzoek controles te betrekken.<br>
    Thumbnail

    Evaluatie van gebruik van surveillancegegevens binnen de PREZIES-ziekenhuizen

    Haas R de; Mintjes AJ; Geubbels ELPE; Berg JMJ van den; Boer AS de (CBO, 1998-04-30)
    Doel was de evaluatie van het gebruik van de surveillanceresultaten in de aan het project 'Preventie van Ziekenhuisinfecties door surveillance' (PREZIES) deelnemende ziekenhuizen. Methode: een vragenlijstonderzoek naar verspreiding en gebruik van de surveillanceresultaten, invloed op beleid en/of besluitvorming op het gebied van infectiepreventie, interventiemaatregelen en tevredenheid met het project. In totaal werden 48 contactpersonen aangeschreven. De respons was 79%. De resultaten van de eigen surveillance werden in vrijwel alle gevallen verspreid naar de specialisten en naar de infectiecommissie en in de meeste gevallen ook naar de verpleegafdelingen en naar de directie. De vergelijking met de andere PREZIES-ziekenhuizen werd ook in vrijwel alle gevallen verspreid naar de infectiecommissie en naar de specialisten en in mindere mate naar verpleegafdelingen en directie. De rapportage werd in de helft van de ziekenhuizen gebruikt om voorlichting te geven en droeg volgens de contactpersonen in alle ziekenhuizen bij tot grotere bewustwording op het gebied van infectiepreventie. In bijna de helft van de ziekenhuizen leidden de resultaten tot een interventiemaatregel. Een aantal contactpersonen gaf aan dat de maatregel vermindering van POWI tot gevolg had. In vrij veel ziekenhuizen was de tijd na het invoeren van een interventiemaatregel te kort om het effect te kunnen beoordelen. In meer dan de helft van de ziekenhuizen heeft de surveillance het beleid en /of besluitvorming op het gebied van infectiepreventie ondersteund. Vierentachtig procent van de ziekenhuizen waren tevreden met het PREZIES-project in de huidige vorm en 89% wil deelname aan de landelijke surveillance continueren.
    Thumbnail

    Registratie van Seksueel Overdraagbare Aandoeningen bij GGD-en: jaarverslag 1996

    Laar MJW van de; Termorshuizen F (1998-06-30)
    In 1996 steeg het aantal consulten ten behoeve van een SOA-hulpvraag en HIV-testverzoek met 12,5% (vrouwen 18%; mannen 7%) tot 13.226. Het aantal gediagnostiseerde SOA steeg in 1996 met 10,1% (vrouwen 16,9%; 4,5% mannen) tot 4976. Voor zowel mannen als vrouwen is infectie met chlamydia trachomatis de meeste voorkomende SOA; voor mannen gevolgd door gonorroe en genitale wratten; voor vrouwen gevolgd door candidiasis, bacteriele vaginose en gonorroe. De forse stijging van chlamydia (32,8%; vrouwen 43,8%; mannen 22,8%) kon niet alleen worden verklaard door de toename in het aantal consulten maar waarschijnlijk ook door verbeterde diagnostiek en toegenomen alertheid. Chlamydia werd bij vrouwen zes keer zo vaak gesteld als gonorroe; bij mannen anderhalf keer. Er werden evenveel vrouwen als mannen met chlamydia geconstateerd hetgeen duidt dat chlamydia minder vaak lijkt voor te komen bij de klassieke risicogroepen, in tegenstelling tot gonorroe. Het aantal mannen met syfilis is flink gestegen en blijkt ook vaker voor te komen bij de etnische bevolkingsgroepen al dan niet gecombineerd met recente prostitutie-contacten. De diagnose syfilis wordt echter veel minder gesteld dan chlamydia en gonorroe. Bij ruim 6000 consulten was sprake van een HIV-testverzoek waarbij ongeveer 1% positief bleek te zijn. In deze groep waren de homo/biseksuele mannen het meest vertegenwoordigd. Ondanks de beperkingen van deze registratie, zal deze SOA/HIV-registratie in de toekomst de enige zijn op nationaal niveau. Verbeteringen in de gegevensverzameling zijn dientengevolge van belang voor de surveillance van SOA en HIV in het algemeen.
    Thumbnail

    Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in Nederland: meting Rotterdam 1997

    Berns MPH; Rozendaal CM van; Toet J; Snijders BM; Houweling H (Gemeentelijke Gezondheidsdienst voor Rotterdam en omstreken, 1998-06-30)
    In deze studie werd de prevalentie van infectie met HIV en het niveau van risicogedrag onder injecterende druggebruikers (IDs) in Rotterdam vergeleken met de meting van twee jaar geleden. Het risico werd ingeschat van verdere verspreiding van HIV naar andere IDs, niet-injecterende druggebruikers en de rest van de algemene bevolking. Tussen 4 maart en 15 mei 1997 werd bij 470 IDs uit Rotterdam een speekselmonster en een vragenlijst naar risicogedrag afgenomen. Van de 468 IDs waren 44 HIV-positief. Deze prevalentie was niet significant verschillend van de meting in 1994. Onafhankelijke risicofactoren voor HIV-infectie waren gevangenisstraf, lenen van gebruikte spuiten/naalden, condoomgebruik met vaste partner en getest zijn op HIV in het verleden. De prevalentie van HIV onder IDs in Rotterdam bleek 9%, vergelijkbaar met het niveau in de meting van 1994. Het lenen en uitlenen van gebruikte spuiten/naalden is in vergelijking met 1994 gedaald. Het seksueel gerelateerd risicogedrag is licht gedaald. Nieuwe HIV-infecties komen nog steeds voor als gevolg van het lenen van gebruikte spuiten en naalden en mogelijk ook via seksuele transmissie. Vooral vaste partners kunnen door een zeer laag niveau van condoomgebruik een risico lopen. Via deze weg is verspreiding naar niet-IDs mogelijk.
    DSpace software (copyright © 2002 - 2019)  DuraSpace
    Quick Guide | Contact Us
    Open Repository is a service operated by 
    Atmire NV
     

    Export search results

    The export option will allow you to export the current search results of the entered query to a file. Different formats are available for download. To export the items, click on the button corresponding with the preferred download format.

    By default, clicking on the export buttons will result in a download of the allowed maximum amount of items.

    To select a subset of the search results, click "Selective Export" button and make a selection of the items you want to export. The amount of items that can be exported at once is similarly restricted as the full export.

    After making a selection, click one of the export format buttons. The amount of items that will be exported is indicated in the bubble next to export format.