RIVM Publications Repository: Recent submissions
Now showing items 1-20 of 15820
-
Warmte, pluimstijging en depositie bij brand. Advies voor de uitbreiding van PluimradarBij grote branden komen schadelijke stoffen vrij die in de omgeving kunnen terechtkomen. Deze stoffen kunnen schadelijk zijn voor de gezondheid, bijvoorbeeld als iemand er veel van inademt. Ook kunnen ze op de bodem en oppervlakken terechtkomen waarna mensen ermee in contact kunnen komen. De brandweer meet daarom op verschillende plaatsen in de omgeving van het ongeval de concentraties van schadelijke stoffen. De Milieuongevallen Dienst (MOD) van het RIVM kan hierbij helpen. Het is belangrijk de metingen op de juiste plaats te doen. Met Pluimradar, een online tool, kan snel worden berekend waar concentraties schadelijke stoffen in de lucht relatief hoog zijn. De tool berekent ook waar relatief veel gevaarlijke stoffen op de bodem terechtkomen. Deze informatie is nodig om omwonenden en hulpverleners goed te kunnen adviseren bij een brand. Het RIVM stelt voor Pluimradar uit te breiden met een berekening van de 'pluimstijging'. Rook stijgt namelijk op door de warmte. Dat heeft invloed op de rookconcentraties in de omgeving en op de hoeveelheid stoffen die neerdalen op de bodem. Bij een brand in een gebouw is een extra berekening nodig omdat niet alle rook opstijgt. Dit komt omdat een deel van de rook rond het gebouw blijft hangen en afkoelt. Het RIVM heeft uitgezocht hoe dat verschijnsel in de tool kan worden meegenomen. De gebruiker van Pluimradar moet nu bij branden nog zelf opgeven hoe hoog de rookpluim komt. Vanaf de grond is dat lastig in te schatten. Door de uitbreiding van Pluimradar hoeft de gebruiker dit niet meer te doen. De tool wordt op dit moment aangepast naar een nieuwe versie en wordt daarna beschikbaar gesteld. De MOD en Adviseurs Gevaarlijke Stoffen (AGS'en) van de brandweer gebruiken de tool Pluimradar. Het RIVM heeft Pluimradar ongeveer 10 jaar geleden samen met het KNMI ontwikkeld.
-
Energy and nutrient intake in the Netherlands. Results of the Dutch National Food Consumption Survey 2019-2021De Nationale Voedselconsumptiepeiling 2019-2021 (VCP) geeft inzicht in wat, waar en wanneer Nederlanders eten en drinken. Dit rapport gaat in op de hoeveelheid energie en voedingsstoffen die mensen binnenkrijgen. De resultaten van ruim 3500 kinderen en volwassenen zijn vergeleken met de eerdere peilingen in 2007-2010 en 2012-2016. Hierbij is onderscheid gemaakt naar verschillende leeftijdsgroepen en geslacht. Het blijkt dat inwoners van Nederland de laatste jaren gemiddeld minder suiker en zout en meer vezels binnenkrijgen dan bij de vorige peiling in 2012-2016. Wel krijgen mensen nog te veel zout en te weinig vezel binnen. Ook drinken mensen, vooral mannen, minder alcohol. De gevonden ontwikkelingen zijn gunstig voor de gezondheid. Aangezien minder suiker en meer vezel in eten en drinken kan helpen om overgewicht en chronische ziekten te voorkomen. Minder zout is belangrijk voor een goede bloeddruk. Daarnaast krijgen alle leeftijdsgroepen meer vitamine D binnen. Ouderen in de leeftijd van 70-79 jaar krijgen nog steeds vaak te weinig van deze vitamine binnen. Voor hen is het belangrijk om het advies om vitamine D-supplementen te slikken, beter op te volgen. Genoeg vitamine D in combinatie met voldoende calcium maakt de kans op botbreuken kleiner. Er zijn nog andere voedingsstoffen die mensen nog veel of weinig binnenkrijgen in vergelijking met de voedingsnormen. Zo krijgen sommige bevolkingsgroepen weinig vitamines A, B2, B6, B11, C, calcium en ijzer binnen. Dit verschilt per leeftijdsgroep en geslacht. Als mensen weinig van zo'n voedingstof binnenkrijgen, hoeft dat niet meteen zorgelijk te zijn. Verder onderzoek, bijvoorbeeld naar hoeveel voedingsstoffen in het lichaam zitten en gezondheidsklachten, is wenselijk om hier meer inzicht in te krijgen en zo nodig maatregelen te kunnen nemen. Dit geldt ook voor vitamines en mineralen waar mensen veel van binnenkrijgen, zoals magnesium. Met gegevens van de VCP kunnen beleidsmakers en professionals werken aan een gezond en duurzaam voedingspatroon, productinnovatie, voorlichting en onderzoek. De resultaten zijn ook gepubliceerd op www.wateetnederland.nl.
-
Physical activity, sedentary behaviour, and childhood asthma: a European collaborative analysisQuestionnaire-based current asthma and lung function measured by spirometry (forced expiratory volume in 1 s (FEV1), FEV1/forced vital capacity) at age 6-18 years.
-
Biodistribution of cerium dioxide and titanium dioxide nanomaterials in rats after single and repeated inhalation exposuresRats were exposed to cerium dioxide (CeO2, 28.4 ± 10.4 nm) and titanium dioxide (TiO2, 21.6 ± 1.5 nm) ENMs in a single nose-only exposure to 20 mg/m3 or a repeated exposure of 2 × 5 days to 5 mg/m3. Different dose levels were obtained by varying the exposure time for 30 min, 2 or 6 h per day. The content of cerium or titanium in three compartments of the lung (tissue, epithelial lining fluid and freely moving cells), mediastinal lymph nodes, liver, spleen, kidney, blood and excreta was measured by Inductively Coupled Plasma-Mass Spectrometry (ICP-MS) at various time points post-exposure. As biodistribution is best studied at sub-toxic dose levels, lactate dehydrogenase (LDH), total protein, total cell numbers and differential cell counts were determined in bronchoalveolar lavage fluid (BALF).
-
Tracing the origin of NDM-1-producing and extensively drug-resistant Pseudomonas aeruginosa ST357 in the NetherlandsA Dutch patient who carried NDM-1-producing CPPA was transferred from Kenya to the Netherlands, with subsequent dissemination of CPPA isolates to the local sinks within a month after admission. The CPPA case isolates presented an extensively drug-resistant phenotype, with susceptibility only for colistin and cefiderocol-fosfomycin. Phylogenetic analysis showed considerable variation in allelic distances (mean = 150, max = 527 alleles) among the ST357 isolates from Asia (n = 92), Europe (n = 58), Africa (n = 21), America (n = 16), Oceania (n = 2) and unregistered regions (n = 4). However, the case isolates (n = 3) and additional Dutch patient surveillance program isolates (n = 2) were located in a sub-clade of isolates from Kenya (n = 17; varying 15-49 alleles), the United States (n = 7; 21-115 alleles) and other countries (n = 6; 14-121 alleles). This was consistent with previous hospitalization in Kenya of 2/3 Dutch patients. Additionally, over half of the isolates (20/35) in this sub-clade presented an identical resistome with 9/17 Kenyan, 5/5 Dutch, 4/7 United States and 2/6 other countries, which were characterized by the blaNDM-1, aph(3')-VI, ARR-3 and cmlA1 ARGs.
-
Gezondheidseffecten van interventies voor actieve mobiliteit: een verkennend literatuuronderzoekEr bestaat geen twijfel over het positieve effect van lopen en fietsen als vervoerswijze (actieve mobiliteit) op de gezondheid. Mede daarom nemen overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties maatregelen en initiatieven die actieve mobiliteit stimuleren. Denk aan de aanleg van fietspaden en scholieren onder begeleiding laten fietsen. In verschillende internationale wetenschappelijke onderzoeken is het effect van dit soort maatregelen op de gezondheid geëvalueerd. Ook zijn er verschillende literatuurstudies (reviews) verschenen die de resultaten daarvan hebben samengevat. Het gaat om evaluatieonderzoeken van maatregelen voor scholieren, werknemers en de hele bevolking. Het RIVM heeft de resultaten van deze literatuurstudies beschreven. De maatregelen voor werknemers laten vaak positieve gezondheidseffecten zien, zoals lichamelijke fitheid. Er is niet veel evaluatieonderzoek gedaan naar deze effecten bij werknemers, maar de kwaliteit van deze onderzoeken is wel vaak goed. In de evaluatieonderzoeken is niet goed terug te zien welke gezondheidseffecten de maatregelen voor actieve mobiliteit hebben op scholieren en de hele bevolking. Een deel van de onderzoeken laat een positief effect op de gezondheid zien, maar niet alle onderzoeken. Volgens de literatuurstudies kan nog geen duidelijke conclusie worden getrokken over de effecten op de gezondheid. De opzet van de onderzoeken verschilt vaak veel waardoor de resultaten moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Ook is de kwaliteit van de onderzoeken niet altijd goed. De meeste voldoen niet aan de belangrijkste kwaliteitsnormen. Wel is duidelijk dat de maatregelen stimuleren dat mensen meer gaan bewegen. Bij alle doelgroepen richten de onderzoeken zich vaak op effecten als gewicht, bloeddruk en lichamelijke fitheid. Er is weinig evaluatieonderzoek gedaan naar andere effecten op de gezondheid van de maatregelen, zoals ziekteverzuim en arbeidsproductiviteit en effecten op de lange termijn, zoals hart- en vaatziekten. Onderzoek van goede kwaliteit is nodig om de kennis die nu nog ontbreekt, te krijgen. Ook is meer onderzoek nodig naar maatregelen die in Nederland effectief zouden kunnen zijn.